Bzzlletin. Jaargang 18
(1988-1989)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
1. DroomschipG. stelt zich voor, dat de tijd traag voor hem uitgolft en net als de wind onzichtbaar blijft. Als reiziger in de nacht is hij een stip tussen verleden en toekomst en hij kijkt neer op het zwarte water van de oceaan, die met een achteloze arrogantie zijn schip wiegt. De stip denkt soms na, maar de aarde geeft nooit een krimp en er komt geen rimpeling in het water veroorzaakt door zijn gepeins. De golven lijken uit het niets te ontstaan. Zijn hersens klotsen: hij vraagt zich af wat tijd is. Als niemand het hem vraagt, weet hij het wel. Maar zodra hij het moet uitleggen, tast hij in het duister. Wat te zeggen? Als niets voorbijgaat, bestaat er geen verleden. En als er niets ging gebeuren, kunnen we de toekomst wel vergeten. Hoe zit het dan met die twee tijden, de verleden en de toekomstige tijd? En hij daartussen, altijd een stip die kan terugblikken en vooruitkijken over een zee van tijd? Als het echter altijd heden zou zijn en nooit verleden worden, bestaat de tijd niet en is er louter eeuwigheid. Hij laat zich wiegen in de nacht alsof hij een klein kind is en dertig jaar jonger. G. denkt gedachten die al eeuwen geleden zijn opgetekend door de heilige Augustinus, die wist hoe snel een schip kon varen maar die geen weet had van vliegtuigen die dagen kunnen rekken en korten voor de dobberende, kniezende kosmopoliet. In zijn hoofd een echo, door zijn oren geruis, voor zijn ogen een deinende massa water. En daarachter de donkere nevel van de toekomst. | |
2. VerschietG. schrijft over een continent waar hij nog niet is, maar waar hij straks maanden zal verblijven. Zijn hoofd snelt vooruit. Hij hakt beeiden uit boeken en legt een zweep over zijn voorhoofd. De tijd heeft vleugels en niets weerhoudt G. ervan de handen uit de mouwen te steken. Hij neemt geen blad voor zijn mond. Tradities sleept hij achter zich aan, dromen liggen in het verschiet. Nog even weigert de zon op te komen. | |
3. Na CamusOp een zondag in maart 1946 krijgt Albert Camus, gevierd journalist die al broedt op La Pesie, land in zicht: Coney Island, eens 's werelds grootste speelterrein, het archetype van de Amerikaanse honky-tonk, empire of the nickel: eeuwen geleden Konijn Eiland genoemd. Maar in de kou, de gure wind en onder een grijze hemel biedt het eiland een troosteloze aanblik. (Later ziet G. het roestige geraamte van de achtbaan, het vermolmde hout van huizen, verveloze kermisattracties, een kierend spookhuis, vervallen gebouwen waarvan de muren met graffiti bedekt zijn.) Camus noteert in zijn reisdagboek (Journaux de Voyage, 1978), deinend: ‘We ankeren in de Hudsonbaai en zullen pas morgenvroeg aan land gaan. In de verte de torenge-bouwen van Manhattan tegen een nevelige achtergrond. Als bij taferelen die me niet raken.’ Maar maandagmorgen komt er beweging in Camus' innerlijk. Het schip vaart de haven van New York binnen. ‘Een indrukwekkend schouwspel ondanks of net dank zij de nevel. Daar verheft zich de orde, de macht, de economische kracht. Je huivert voor dat fraaie monster van ongenaakbaarheid.’ Zokan G. in 1988 niet beginnen, daar kan hij niet meer mee aankomen. Na Majakowski, Kafka, Céline of Camus mag hij niet net doen of hij voor de eerste keer in een nieuwe wereld arriveert, ingekapseld als hij is door Europese tradities. Hij kan maar | |
[pagina 78]
| |
één keer voor het eerst aankomen, daarna krimpt de wereld onherroepelijk en zakt een skyline tot teleurstellende contouren weg. New York is een stad voor het oog en kijken is daar een dagtaak, maar G. vliegt er straks overheen en ziet dat iedereen even groot is, stipjes tussen opgestapelde stenen. Zijn dag duurt dan langer. De zon weigert nog steeds om onder te gaan. In vogelvlucht gaat hij de geschiedenis na. Opnieuw. Een plek voor het eerst bezoeken is zoiets als beginnen te schrijven: een ongeschreven adres moet weihaast zijn eigen schrift bedenken. (Barthes) | |
4. Amerikaanse droomDe Amerikaanse Droom is de droom van een schone lei, een leven zonder verleden. Zegt Toni Morrison. Franz Kafka voorspelde een wereld zonder geheugen en schreef Amerika (1927), waar hii nooit zou aankomen. G. laat Karl Roszmann, die zijn belaste en beladen Europese verleden ontvluchtte (hij meent het Vrijheidsbeeld ‘plotseling in een veel helderder stralend zonlicht te zien’) in de haven achter. Later zal Camus hem volgen. Manhattan is dan al een moloch voor de platgetreden verbeelding. De Nieuwe Wereld, zij wil ontkomen aan de zwaartekracht van Europese tradities, aan de kleinschaligheid van het verzuilde denken. Een sprong de ongekende toekomst in (meteen vanuit het verleden) is toegeven aan de zucht naar het westen. Weg met de tradities, ruim baan voor de droom van de verandering. De verovering van de ruimte van de Great Plains richting Stille Oceaan en de strijd tegen de natuur en de native Americans deden een beroep op het improvisatietalent. De dwang tot beweging werd door de kolonisten aanvaard zonder dat ze door Hamlets geest werden gekweld. De eerste traditie die de Amerikaanse literatuur koesterde was ruimte. Toen en nu, Herman Melville en Thomas Pynchon, Mark Twain en Walker Percy. Kafka's invloed verbonden met een besef van ruimtelijkheid. Keren we naar binnen, zoals de onzichtbare man van Ralph Ellison doet, of breken we naar buiten? Dat is het dilemma van de naoorlogse Amerikaanse literatuur. Frederick Karl zegt daarover in American Fictions 1940-1980 (1985): ‘Bellow identificeert zich met de expansionisten, Ralph Ellison echter zet zijn protagonist in een ondergrondse kamer neer, waar de “zon” niet het licht is dat over de Great Plains schijnt maar het licht dat van honderden gloeilampen komt.’ Geen land zo groot als een gedachte, schreef Ralph Waldo Emerson. In Europa is er geen echte traditie in het lezen van Amerikaanse klassieke auteurs. Ontkennen Europeanen dat de Verenigde Staten een literaire traditie hebben, zijn ze niet teveel in beslag genomen door hun eigen verpletterende tradities? Bladeren in The Making of Americans van Gertrude Stein is niet genoeg. G. leest Libra van Don DeLillo en president Kennedy, Lee Harvey Oswald en Jack Ruby komen als kogels op hem af. | |
5. ColtIn 1950 is Prof. Dr. P.J. Bouman, socioloog, visiting professor in Ann Arbor. Hij schrijft een boekje over zijn ervaringen: Volk in beweging. Onbegrepen Amerika (1951). Als G. probeert aantekeningen over dat boekje te maken, dringen zijn eigen gedachten er meteen in door. Hij gooit weg wat gedateerd is en verwerkt teksten die van zijn gading kunnen zijn. In 1776 wordt de Declaration of Independence door blanke mannen opgesteld. De verklaring waarin de mensenrechten geregeld worden, op papier. Het recht op leven, vrijheid en geluk (1975: iemand kliedert de zin Ikeis geluk op een betonnen pijler van een brug in Buitenveldert-Amsterdam). Het woord gelijkheid ontbreekt. Daar komen de Fransen enkele jaren later mee. De Amerikanen kennen in het begin van hun geschiedenis geen noemenswaardige botsingen tussen vrijheids- en gelijkheidsideaal. Het vullen van de ruimte, letterlijk, kon voorlopig onbegrensd zijn. Dat is het verleden van de VS. De Europese geschiedenis is een opeenvolging van wisselende partijpolitiek, kabinetscrises, godsdiensttwisten, dynastieke avonturen, oorlogen en vredesverdragen. Cultuur is ontspanning en | |
[pagina 79]
| |
verlichting. (G. moffelt de Amerikaanse Burgeroorlog weg, terwijl hij toch American Falls van John Calvin Batchelor heeft gelezen, en negeert de vernederingen die Mexico moest ondergaan.) In Amerika krijgt de kunst geen ruimte in het tijdperk van de pioniers, al bewegen zich enkele literaire zwerfkeien door de negentiende eeuw (Edgar Allan Poe, Nathaniel Hawthorne, Melville, Twain, Henry James op het breukvlak van twee eeuwen). De techniek echter neemt een hoge vlucht in de zucht naar een, steeds verschuivende, horizon, tot de oceaan in zicht komt en de trek naar het westen (Hawaii, Samoa) een drang naar het oosten lijkt te worden (G. ziet brandende schepen in de haven van Pearl Harbor: droom of nachtmerrie?). De petroleumlamp en de naaimachine komen voort uit de vindingrijkheid op de Great Plains. De improvisatie van de kolonisten richt zich op de praktijk, kunst is overbodig. Colt vindt zijn Colt uit. Zonder het draaiend kogelmagazijn van de revolver en het Winchester-repeteergeweer zouden de aanvallen van de Indianen vaak niet zijn afgeslagen. En zonder het prikkeldraad (toen uitgevonden) zou de veeteelt op de prairies niet tot bloei zijn gekomen. | |
6. NachtmerriesDe Amerikaanse Droom is een droom van een schone lei, een leven zonder verleden. De native Americans, sinds Columbus Indianen genoemd, zijn weggestopt op radioactieve vuilnisbelten of in reservaten, voor zover ze de door de blanke gebrachte ziektes, afgevuurde kogels en drank hebben overleefd. Dat verleden is weggewist. Senator McGovern probeerde in 1972 president van de VS te worden. Zijn leus, op het hoogtepunt van de Vietnam-oorlog, was: Come Home America. In een van zijn toespraken zei hij, dat er minder doktoren in de zwarte getto's in de Amerikaanse Steden waren dan in Centraal-Afrika. De ergste ziekte van de onderdrukten is apathie, schreef Bouman vijf jaar na de Tweede Wereldoorlog. Apathie is er nog steeds: de verdoving. In Brooklyn is een hele buurt (het Red Hook-bouwplan) aan crack verslaafd. De normale middenstand is verdwenen. Zelfs de ijscoman verkoop medicijnflesjes met crack. In het Diepe Zuiden zijn katoen-, tabaks-, sinaasappel- en suikerrietplantages, gebaseerd op slavernij en kinderarbeid (die respectievelijk in 1863 - per decreet door Lincoln - en in 1911 zijn afgeschaft). G. denkt: je kunt tegelijk in het heden en in het verleden leven. De droom van een schone lei is voor velen een dagelijkse nachtmerrie. In sommige staten bestaat de doodstraf uit de toevoer van cyaankalidampen, ruikend naar bittere amandelen, naar een kamer waar de veroordeelde op een stoel zit vastgebonden. Soms duurt het wel vijftien minuten voordat de dood intreedt. Dostojewski zei: wil je een samenleving leren kennen, ga dan naar de gevangenis en kijk. | |
7. BlauwG. pakt zijn koffers in en mompelt: Wij gaan zien, wij gaan zien. Toch. Even nog is hij een stip aan de horizon voor de achtergeblevenen. Dan lost hij op in het blauw. |
|