Rein van der Wiel foto Gerrit Serné
Het boek is gecentreerd rond de schilders. En de schilderijen, de etsen en de tekeningen spreken mij bijzonder aan.
Wat betreft de geschriften, wat ik net al zei, die geschriften waarin dat enorme, krachtige levensgevoel tot uitdrukking wordt gebracht vond ik mooi. Ook bijvoorbeeld de recensies van de schilder Willem Witsen, zijn stukken in de Nieuwe Gids, die eisen stellen aan hoe men naar beeldende kunst kan kijken en er over moet schrijven. De stukken van Van Deyssel en Verwey, de verzen van Kloos en Gorter. En ook ontzettend veel brieven.
Ik heb net een brief van Verwey gelezen waarin hij Van Deyssel antwoord geeft die, net getrouwd, in een villa in Luxemburg zit, zich dodelijk verveelt en zeurt van ‘jullie hebben inspiratie en ik zit hier maar en ik heb niks en ik heb geen ambitie om te schrijven.’ En dan komt dat vuur van Verwey met: ‘hou nou toch op’ en ‘als je maar wilt’ en ‘je kunt het’, dat idee. Ergens je schouders onder zetten.
Wat ik voor mijn gevoel ook in mijn fictie benadruk. Bijvoorbeeld in het eerste verhaal van de verhalenbundel Gezicht op Haarlem. De hoofdpersoon, die jongen, is iemand die gaandeweg een methode ontwikkelt om zichzelf een hart onder de riem te steken. Hij houdt op een bepaald moment op om voor zichzelf smoesjes te verzinnen.
Dat keert in mijn nieuwe boek Hieraan land gaan, hier blijven, terug. Ook de jongen in dat boek wil op een bepaald moment iets, terwijl hij tot aan dat moment niets gewild heeft. De krachten die in je zitten mobiliseren. Ik denk dat dat heel belangrijk is.
Maar het loopt slecht af.
Nee, het loopt niet slecht af.
De jongen in Hier aan land gaan stapt op een surfplank en verdrinkt in zee.
Ja natuurlijk, maar het loopt aan de andere kant ook niet slecht af. Dat is ook waar de vader van die jongen zich later in het boek vragen over stelt: hoe moet dit geduid worden. De jongen was eraan toe om iets te ondernemen. Dat culmineert in zijn dood, maar dat is niet iets waar hij op afstevent.
Het is niet zo dat hij gestraft wordt.
O, nee. Ja, als je het zo wilt lezen vind ik het ook best, maar dat is mijn gevoel absoluut niet.
Je noemde Verwey, die Van Deyssel een hart onder de riem stak in een brief. Maar uit je boek over Ewijkshoeve krijg ik toch eerder het gevoel dat die Tachtigers nogal egocentrische personen waren. Ze interesseren zich niet voor de problemen van Anna Witsen, maar als ze zelfmoord heeft gepleegd, worden er de prachtigste gedichten en schilderijen over haar gemaakt. In de meeste gevallen spreken ze niet de ander, maar zichzelf moed in.
Ik denk dat ik het voor een deel wel met je eens moet zijn, maar... wat betreft de dood van Anna Witsen: voor de meesten in het boek is ze vermoedelijk gewoon gek geweest. Ik denk dat zij haar ook niet of nauwelijks gekend hebben. Dat ze later voor hen een symbool is geworden. Dat haar dood voor de meeste van die mensen een associatie is geweest met het feit dat ze stukliepen in het streven naar een bepaald soort kunst. Dat ze allemaal aan de grens van volwassenheid stonden. Ze moesten kiezen voor een huwelijk of niet, voor een maatschappelijk bestaan of niet.
Alphons Diepenbrock moest kiezen voor het componeren, waar zijn hart naar uitging, of voor zijn baantje als classicus. En zo gold dat voor allen. Witsen was de enige die daar niet aan leed, doordat hij financieel onafhankelijk was.
Ik ben het wel met je eens dat ze geen oog hadden voor Anna Witsen en dat ze behoorlijk selfish waren. Maar toch zit daar, met name dan bij Verwey en op een bepaalde manier ook bij Van Deyssel - en bij Gorter bijvoorbeeld heel sterk - een kracht die inderdaad wel heel erg op henzelf betrokken was, maar die wel werkte. Een kracht die uitstraalde. Ze waren geen Florence Nightingales inderdaad, maar de vraag is of mensen daar wel wat aan hebben, of je daardoor niet wordt ingepakt.
Als Kloos had leren aanpakken, dan was er heel iets anders van hem geworden dan nu hij zich heeft laten gaan en heeft laten be-Florence Nightingalen en al z'n problemen