ders lag, hoefde niet te verbazen. Over de inhoud van het boekje zelf werd in het geheel niet geschreven. Men slaakte wat neersabelende kreten of deed alsof er in dit ene geval totaal geen intrinsieke kunstkwaliteit bestond. Alleen het ‘verschijnsel’ werd benoemd en van commentaar voorzien. Het andere uiterste dus. Begrijpelijk, maar toch jammer want er stonden ook een aantal gedichten in die bundel.
In de inleiding tot Maximaal neemt Arthur Lava namens de Maximalen op retorische wijze afscheid van ‘een uiterst muffe akademische huislucht’ in de Nederlandse poëzie en roept hij op tot ‘het vermogen om het grillige, het onberekenbare en het flamboyante uit te serveren’: ‘Waarom zo'n voorkeur voor het afgepaste? Waarom zo spaarzaam in expressie, zo kopschuw voor gedrevenheid?’ Niet gering, zij het ook niet geheel begrijpelijk is dan ook de pretentie die de programmatische bloemlezing heeft: ‘Deze bundeling heeft de voortreffelijke pretentie de ramen van het rusthuis dicht te spijkeren en de muze de straat op te jagen, waar zij met een vitaal crescendo haar achterstallige schuld aan de wereld zal inlossen.’
Na deze hoge woorden zal het de lezer misschien duidelijk zijn dat hij in Maximaal (vreemd genoeg niet met uitroepteken) gedichten kan aantreffen waarbij maximaal effectbejag wordt nagestreefd middels zo beeldrijk mogelijke taal. De concurrentie op de mediamarkt is moordend. Biedt jouw televisieprogramma niet genoeg beeldrijkdom, afwisseling, emotie, dan is één lichte vingerbeweging op de afstandsbediening voldoende om over te switchen.
Maximum aan beeldrijkdom, afwisseling, emotie; het is er zeker bij de Maximalen en in die zin kunnen hun gedichten dan ook eigentijds genoemd worden. Maar er is tegelijk iets vreemds aan de hand; er zit zoveel tegelijk in, er wordt zoveel middels zo'n maximum aan elkaar verdringende metaforen uitgedrukt dat de gedichten tot de karikatuur van hun eigen programma omslaan en vrijwel ontoegankelijk worden. Precies als bij de door de Maximalen zo verfoeide hermetische gedichten zijn de maximale gedichten pas na diepgravende analyse tot hun ‘boodschap’ terug te voeren.
Het volgende vreemde is; naarmate dit proces verder doorgevoerd wordt en het maximum aan uitdrukking meer gepaard gaat met een minimum aan verstaanbaarheid, vind ik de gedichten aan kracht winnen. Precies als bij de poëzie van Gerrit Kouwenaar ‘verdingen’ de gedichten dan, vindt er een kristallisatieproces plaats waarbij de beelden tot een bijna autonome compositie worden.
Heel mooi, en misschien onbedoeld programmatisch, is dit uitgewerkt in de korte cyclus ‘De namen zijn adem’ van K. Michel: ‘Verkleed als souvenier/ ging ik naar het congres der dingen./ Om kennis te verzamelen, en/ handen te schudden.’ Steeds scherper wordt de verdinging getoond en beleden: ‘De verschijning is het wezen,/ en die is uniek.’ Dan volgt een eruptie, een ironisch beschreven ‘bevrijding uit de dingen’, een ‘lofzang op het gevoel’: ‘Yaaaaa!/ Het leven voorbij de namen!/ Yaaaaa!/ De liefde die danst!’ En het loopt natuurlijk slecht af: ‘Zwart. Zwart. Zwart.’ De veelheid aan frisse, kort afgebroken beelden bij K. Michel is dusdanig dat je pas na veelvuldige, geconcentreerde lezing en analyse tot een dergelijk ‘verhaal’ komt. (En ik sluit niet uit dat een nog diepere analyse tot weer een ander verhaal leidt.)
Totaal anders, maar evenzeer hermetisch van karakter zijn de gedichten van Pieter Boskma en Renée Huigen. De lichte, ironische toon van K. Michel is bij Boskma en Huigen afwezig. Een bombardement van zo ongeveer in elkaar gestampte beelden verplettert de onbevangen lezer. Huigen: ‘Om van ieder woord een zuurtje met bloedrode lippen,/ of een anus waaromheen stroop is gesmeerd,/ de horzel af te moeten slaan, die mij zwijgzaam zitten op de feiten leert’. Boskma: ‘ik ben een escapist, een mager sujet/ dat alles als tralies ervaart en er door glipt/ dat zandstorm doorstaat naast zijn dode kamelen/ als naast de gevels in buien van maart.’ Ik vind dat mooi. Maar ik hou dan ook van puzzelen.
Veel anekdotischer, en wat mij betreft ook nogal saai, is de poëzie van René Stoute. Stoute zegt gewoon waar het op staat. Weg met de oude poëzie, leve de nieuwe. Die mededeling wordt typografisch tot een gedicht gesoldeerd. Maar dat maakt nog geen poëzie. En zeker geen maximale.
Zeker niet maximaal in de zin van Lava's ‘vitaal crescendo’ is de intense, verinnerlijkte