Graa Boomsma
La dolce vita in woord en beeld
Even zoet als de herinnering zijn de mimosa's waar de kamer van doordrenkt is, schreef Rilke. Proust bukte zich eens om zijn schoenen uit te trekken en plotseling zag hij in zijn herinnering het ware gezicht van zijn grootmoeder terug.
Een geur die het venster op vroeger openzet. Een toevallige handeling of associatie die het perfecte beeld van een dierbaar familielid openbaart. Toeval, willekeur, zoals een foto een momentopname is, een bevroren samenloop van omstandigheden, iets dat meteen na de opname verleden wordt en vertekend raakt in het hoofd van de kijker. Kan een foto het verleden vastleggen? Janouch zei eens tegen Kafka, dat de voorwaarde tot beeldvorming het zien is. Waarop Kafka lachend antwoordde: ‘Je fotografeert dingen om er vanaf te zijn. Mijn verhalen zijn een soort ogensluiterij.’ Is het waar dat je, om een foto goed te kunnen zien, beter kunt wegkijken? Zonder de drie fotoboeken die een beeldverslag met vele gaten van het leven van een Nederlandse soldaat in het Indonesië van 1946-1949 vormen, had ik nooit mijn roman De idioot van de geschiedenis kunnen schrijven. Ik heb net zo lang gekeken en gebladerd, vergeleken, vergroot en verkleind, tot de beelden tot leven kwamen en een fragmentarisch, scénisch verhaal gingen vormen. Ik probeerde me niet blind te staren, maar voorbij de persoonlijke beelden, de willekeurigheid, te kijken. De foto op het omslag van het boek symboliseert de symbiose tussen beeld en woord in de roman. Het is een foto van mijn vader toen hij begin twintig was. In een interlokje zit hij aan een tafeltje te schrijven. Er is een inktpotje zichtbaar. De briefschrijver heeft een sigaret in zijn mondhoek. Zijn haardracht is opvallend modern, terwijl het 1947 is. De brief die hij schrijft staat in het boek. Maar de echte brieven die hij aan zijn verloofde, later mijn moeder, schreef, waren al vernietigd toen ik nog geboren moest worden. Ik heb ze verzonnen, ik heb ze van de foto's afgelezen.
De roman geeft echter geen beeld van mijn vader weer aan de hand van de schat aan foto's die ik in mijn bezit heb. Het verleden dat ik hem gegeven heb bestaat voor een groot deel uit fictie. Ik heb een mogelijk verleden van devader proberen te scheppen, de vaders die als jonge soldaten in een andere wereld met totaal nieuwe beelden werden geplant.
Een foto is een bewijs dat het verleden bestaat. Maar een foto is geen weerspiegeling van een herinnering aan dat bestaande vroeger. Met foto's in de hand verbeeld ik mij een verleden, een verhaal in dat toen en daar waarin ikzelf rondloop. Nooit ben ik in Indonesië geweest, maar in gedachten heb ik daar rondgedwaald en heb ik beelden gemonteerd tot er een film in woorden ontstond. Een mozaïek van menselijke objecten, allemaal beelden van mijn vader in wisselende gedaanten (van kleine jongen met een koksmuts op tot pseudo-revolutionair met een lok op zijn voorhoofd terwijl hij bewust poseert op de top van de berg Poentjak bij Buitenzorg op Java), die tot leven komen. In mijn hoofd, in de jaren 1984 en 1985. Het is een nieuw verleden, maar de herinnering - die wankele brug tussen nu en toen - is eerder iets bekends dat onbekend is geworden. De foto blijft hetzelfde, maar de blik verandert. De idioot van de geschiedenis is een historie van blikken, van waarnemingsperspectieven waarin het hier en nu botst op het toen en daar. De tijd als vervormer. De plek blijft hetzelfde, niet wat er gebeurd is. De scènes in mijn roman zijn mogelijkheden, een mogelijke wereld in woorden.
Tegen deze achtergrond heb ik het persoonlijke essay over fotografie, De lichtende kamervan Roland Barthes gelezen. Hij schrijft, en het vormt min of meer een resumé van wat ik hiervoor heb gezegd: ‘De Fotografie brengt niet het verleden in de herinnering terug. Wat een foto voor mij uitwerkt, is niet herstel van wat uitgevlakt is (door tijd of afstand), maar een getuigenis dat wat ik zie, er inderdaad geweest is.’ Mijn