| |
| |
| |
René Stoute
Kent u Kees Buddingh'?
Een korte inleiding is wel op z'n plaats.
Maar eerst: de rituelen. Naast mijn werkstoel stapel ik de boeken die ik van Kees Buddingh' in huis heb. Dat zijn er niet zo gek veel; de vier dagboekdelen, de vijfde druk van Deze kant boven, Gedichten 1974-1985, het ‘cassette-boek’ Een stem om niet te vergeten, de door Buddingh' samengestelde Encyclopedie voor de wereldliteratuur en het Spectrum citatenboek Dan nog de studie van Ares Koopman (over wie later meer) betreffende de poëzie van Kees Buddingh' Misschien schrijf ik straks nog wel een klein versje, de beschouwing over de nieuwe poëzie in Gard Sivik 33 (nu er momenteel zowaar weer van enig leven in de dichtkunst sprake is, kan de geïnteresseerde lezer vaststellen dat Kees Buddingh' een hip te noemen kijk op de poëzie had, die bovendien ook vandaag de dag nog her en der een in slaap gesukkeld oog zou weten te prikkelen), de bundel poëzie in carré, teksten van de op die eerste trendsettende ‘dichters-manifestatie’ (1966) optredende dichters, onder wie ook Buddingh', en wat verspreide secundaire literatuur. Dit alles naast mijn stoel, om mij heen. Ook de brieven van Ares Koopman aan mij, waarin ‘De Dordtse chinees’ dikwijls ter sprake komt, en mijn eigen dagboeken. Foto's bestuderen, naar zijn stem ‘om niet te vergeten’ luisteren, denkend aan de mens en de schrijver die ik nooit persoonlijk heb gekend. De rituelen rond het ‘in de geest van’ Kees Buddingh' geraken... Een jazzplaat draaien of de theosophe Helena Patrovna Blavatsky raadplegen? Me dunkt, ik heb voor moeilijker keuzes gestaan. Madame Blavatsky kan het keukenkastje in, om daar koppen en schotels te ‘materialiseren’. Nee, jazz moet het zijn. Maar wat? Die West Coast stuff waar Kees gedichten bij schreef heb ik niet. Een lekkere sax: Parker,
Illinois Jacquet, Coltrane, Lester Young, Art Pepper?
‘Time on my hands’ door het Ben Webster Quintet (Oscar - altijd goed- Peterson piano en de strakke Ray Brown op bas) - Voor Kees, een wandeling door de jazzhemel, waar leven en dood niet bestaat en waar uiteraard langs de route volop gelegenheid zal zijn tot het lezen van prachtboeken, het genoeglijk kouten met dierbaren, het spelen van een partij schaak, het kennismaken met favoriete schrijvers, en het bedrijven van de poëzie.
Voor Kees, voor wie veel bleef ‘verborgen’, maar aan wie ook ‘veel veel’ werd ‘geopenbaard’, zoals bijvoorbeeld:
de borsten van sophia loren
de dood van bird en de geboorte van trane
de laatste mode in ruimtekostuums.
Er zijn wel meer dode schrijvers en dichters (en ook nog vele musici, huisvrouwen, bouwvakkers, filmsterren, filosofen en sporthelden) die ik gekend, of ten minste enkele malen van nabij meegemaakt zou willen hebben, maar juist met Kees Buddingh' zat een kennismaking er op den duur dik in. Met Antonin Artaud niet, die is al jaren dood, net als Jan Arends (die zou ik graag eens zo'n vergadering van letterkundigen hebben zien verstoren), Du Perron (nodigt Kees uit mee te werken aan een nieuw tijdschrift) en Jack Kerouac - Buddingh' had ‘gewoon’ nog een jaartje of wat moeten blijven leven, wij zouden elkaar dan ik elk geval één keer hebben ontmoet.
Ik zei reeds: een korte inleiding is wel op z'n plaats. Het valt allemaal toe te schrijven aan mijn vriendschap met de eerder genoemde Ares Koopman, alias ‘De Arnhemse Link’, beheerder van Buddingh's literaire nalatenschap, kenner van diens werk, graag geziene gast in de Bankastraat en Buddingh's biograaf. Het is Ares (hier verder kortaf Koop genoemd) geweest die mij per brief, en mondeling, om de oren bleef slaan met citaten van en verhalen over de mij tot dan vrijwel onbekende Kees Buddingh'. En zoals dat hoort tussen vrienden, dwong hij mij gaandeweg toch op z'n minst eens kennis te nemen van hetgeen hem zo enthousiast bezig hield.
Ik las en leerde. Barbarber, De Nieuwe Stijl, ik wist daar niets van, ik verbaasde mij! Vooral 128 vel schrijfpapier van K. Schippers en Buddingh' nam mij in voor deze Buddingh' die blijkbaar meer was dan een man van wie ‘men’ zei dat hij wel grappig kon voorlezen. ‘Informeer bij gelegenheid eens of het in orde is als ik een keer meega naar Dordt,’ vroeg ik aan Koop. Het zou ongetwijfeld geregeld zijn, ware het niet dat de dood er tussen kwam... Een abrupt halt aan het leven, een weemoedig stemmende bevestiging (het lachen vergaat ons soms) van nietigheid, en het vergankelijke dat in Buddingh's poëzie een belangrijk thema is; deze plotselinge dood lijkt óók ‘in de geest van’ Kees te zijn geschied. Het zette een laatste punt achter zijn vermoeden van tijdelijkheid waarin wij als het ware een poosje mogen meedoen, om daarna in oneindigheid te verdwijnen.
Schrijvers hoeven zich geen illusies te maken omtrent de eeuwigheidswaarde van hun werk: wij zijn net als andere mensen, wij zullen vergeten raken. Sommige boeken beklijven langer dan het gros, zij trotseren de tijdverslindende muil der vergetelheid, maar hoe dan ook, aan alles komt een eind.
Toch kan het geen kwaad zo nu en dan een handje uit te steken wanneer het er om gaat een jou sympathiek auteur ‘in the picture’ te houden, dacht ik zo. Wapenbroeder
| |
| |
foto Fons Klappe
| |
| |
Koop is dezelfde mening toegedaan. Wij maken regelmatig ‘uitstapjes’, wij verrichten zeer gevarieerd veldwerk en doen daar verslag van. Onomwonden, koelbloedig en met een hart van goud. Volgens ons is er veel poëzie in de wereld!
29 april 1988 - ‘Kees Buddingh' dag’. Een vroege trein uit Amsterdam om volgens afspraak rond de klok van elf op het station Dordrecht te arriveren. In de (rokers)coupé Zwarte lente van Henry Miller gelezen en naar fraaie damesbenen gegluurd. Te verlegen om een jongedame te complimenteren met haar keuze voor een geraffineerd in haar panty verweven eikeltjespatroon. Altijd maar druk en in beslag genomen, vandaar waarschijnlijk de binnenkomst te Dordt gemist - kwamen wij over een spoorwegbrug? Nog net voor het fluitje klonk met reportagekoffertje op het perron gesprongen en aldus een gedwongen rit naar het saaie Roosendaal voorkomen. Rendez-vous met Koop in de restauratie Eerste Klasse. Puzzeltocht. Was de Eerste Klasse die met het uithangbordje waarop gekruist bestek, zo ja, dan moest het uithangbordje met kopje koffie de weg naar de Tweede Klasse wijzen. Alvorens te kiezen voor het bestek, eerst goed de wachtende en bewegende reizigers geobserveerd. Geen Koop te bekennen - exacte tijd: 11.06 uur. Etablissement betreden en in één oogopslag begrepen dat dit de afgesproken lokatie was; men kon er dineren in een apart gedeelte, er liep een kelner (dun snorretje, desondanks vriendelijk en voorkomend) in stemmig bruingeel uniform en het broodje kaas werd mij met vork en mes, op een bord geserveerd, inclusief garnering van wortelsliertjes en een schijfje zuur. Uit plichtsbesef bij de kelner geïnformeerd of ik mij in de goede klasse bevond, en inderdaad. Koop was laat, vermoedelijk een ‘aansluiting’ gemist, overkomt hem wel vaker.
Koffie en broodje genuttigd en onderwijl oren en ogen de kost gegeven. Links van mij zat een man onverstoorbaar biertjes te drinken, kletsend met de kelner die de nietszeggende conversatietoon met vaste klanten aardig beheerste. Bijkomstigheid: Koop had met Joop van Halen, een van de samenstellers van het cassette-boek, afgesproken dat hij ons om twaalf uur in de restauratie zou treffen, maar ik verkeerde in de veronderstelling dat hij er zou zitten bij onze entree. Was de bierman de Joop die ik nooit gezien of gesproken had? Afwachten.
De overige aanwezigen kwamen hoegenaamd niet in aanmerking; een man met een donkere bril en de gestreepte stok voor blinden of slechtzienden, een zwijgzame jongen met zwarte huid en een ongeveer zestigjarige man met pet, door de blinde en de bierman aangesproken met ‘Jantje’. Curieuze conversatie. Volgens bierman (het kon Joop niet zijn) had Jantje verkering met een meisje uit Den Haag - ‘O ja?’ zei de kelner, en Jantje stak een onbegrijpelijk betoog af. De blinde knikte, bierman dronk nog een biertje uit en vroeg zich hardop af hoe die Jan aan de vrouw was geraakt. Benauwend sfeertje, Koop bleef maar weg, hij maakte er een potje van.
Luchtje scheppen op het perron, voor de zekerheid gecontroleerd of hij niet tóch in de Tweede Klasse zat. Inrichting aldaar beduidend eenvoudiger, trefpunt voor buitenlandse werknemers en de meer sjofele clientèle, hetzelfde broodje kaas kreeg je er waarschijnlijk in een servetje opgediend. Uiteindelijk stapte Koop even na het middaguur uit de trein. Na zijn relaas stelden wij vast dat het met de spoorwegen niet zelden flink tegen kon zitten. Terug naar de restauratie, bierman bestelde juist een nieuw glas pilsener. Wegens ons op dat moment onbekende oorzaken, wachtten wij tevergeefs op Joop die ons zou vergezellen bij de trip door het Dordrecht van Kees Buddingh'. Heel chic een geschreven missive en Joops signalement bij de kelner achtergelaten. De batterijen van mijn cassetterecorder bleken leeg, soepel schakelde ik over naar het in aanslag houden van pen en notitieboekje. Wij waren er klaar voor!
Kees was nog geen twee jaar dood, ondertussen was er een plein in Dordt naar hem vernoemd, maar leef de zijn naam, en vooral zijn werk, nog bij de ‘gewone’ man en vrouw in de straat? Wij gingen dit eens haarfijn uitpluizen. Ons draaiboek voorzag in een rondgang langs tal van bezienswaardigheden die op de een of andere manier iets met Kees te maken hadden. Op weg naar Buddingh's geboortehuis hielden wij halt bij een Vispaleis aan de Reeweg. Enigszins wee van het oponthoud op het station, bestelden wij twee lekkerbekjes bij een giechelend toonbankmeisje. Het Vispaleis riep bij Koop herinneringen op aan een uit zijn IJmuidense jeugd stammend verkooppunt van zeebanket, dat zich bediende van de wervende kreet ‘Willem van Es, je adres!’. Verzadigd en verkwikt hervatten wij onze missie.
De biografie van de schrijver/dichter vermeldt dat Cornelis (roepnaam Kees) Buddingh' de dato 7 augustus 1918 geboren werd in de Riouwstraat 73 rood, thans 47 zwart. De bovenverdieping huisvest volgens het naambordje tegenwoordig ene O. Rambaran; een naam met een opwindende klank, waarbij ik de tot vrolijk dansen nodigende calypso's van The Duke of Iron en Lord Kitchener fantaseerde. Het benedenhuis stond leeg, leek onbewoond, bood rommelige aanblik. Wij beraadslaagden kort en besloten de huidige bewoner niet lastig te vallen met bizarre vragen in de trant van: ‘Mogen wij even in uw slaapkamer kijken, d'r is daar ooit een schrijver geboren.’
Twee individuen die zich verdacht voor het pand ophielden - ‘Bouw- en woningtoezicht beslist dat al deze panden nog deze week tegen de vlakte gaan’, zei ik, en noteerde iets in m'n boekje. Koop gidste, laat hem maar schuiven! Op het Vogelplein, hoek Bankastraat, zit groenteman Wervenbos. Goeie stek voor een groente- & fruithandel, maar overigens niet direct interessant binnen het kader van ons onderzoek. Een naam die wél in Kees z'n dagboeknotities voorkomt, is die van sigarenmagazijn Wim Bogers. Een paar huizen van de hoek af blijkt deze winkel nog steeds gevestigd aan het Vogelplein. De tijd heeft evenwel ook hier niet stilgestaan, het is ‘Wim Bogers en Zoon’ geworden. Wij traden binnen. Kees kocht in deze winkel zijn
| |
| |
sigaren, de Mantanzas en ook wel de Danneman Pierroeta. Hij kwam er vaak, dagelijks zelfs: ‘Een dag uit vele. Vanmorgen kwart voor negen opgestaan, na het ontbijt, als elke ochtend, bij Wim Bogers de Volkskrant gehaald.’ (een dagboeknotitie d.d. 9-12-1970)
Wij maakten ons bekend als ‘Stoute en Koopman van De Nieuwe Manier’. Wim Bogers junior - want hij was het - wilde weten wat dat betekende, die nieuwe manier, enzo. Omwille van de bondigheid omschreven wij dit fenomeen als een ‘literaire bende’, op pad met de vraag: ‘Kent u Kees Buddingh'? Heeft u hem nog meegemaakt in de zaak?’ Ja, de zoon kende Kees, trouwe klant, markante verschijning in heel Dordrecht. Dat zijn vader in de dagboeken figureert wist hij wel, hij had het al eerder van anderen gehoord, maar van lezen was het nooit gekomen. Op ons verzoek reciteerde hij een gedicht van Buddingh', althans de eerste regels van de ‘Blauwbilgorgel’. Koop zag streng toe op de juiste tekstweergave, corrigeerde waar nodig. Ik schafte mij een Luxor Map aan, inhoud: 10 vel Prima Houtvrij Papier, alsmede 10 stuks Prima Enveloppen (fl. 1,75). Een nuttig gesprek met de behulpzame tabaksverkoper leerde ons alles over Kees z'n ‘rookgedrag’, en volgens W. Bogers jr. kon je rustig stellen dat Kees Buddingh' in zekere zin nog leefde en niet nu al vergeten was. Integendeel, Kees zou bij wijze van spreken zó weer binnen kunnen stappen, vragend om zijn krant en zijn sigaren... Wij moesten weer verder. Zouden wij, nu we toch zo vlakbij waren, belet vragen bij dé vrouw in Kees z'n leven, Stientje? De verleiding was groot, het leek ons evenwel beter eerst de stad te doorkruisen en de Bankastraat als eindpunt van de route te beschouwen.
Voor mij was dit de eerste keer dat ik het oude Dordt bezocht en ik kon niet anders dan verzuchten hoe eeuwig jammer het was dat Kees ons nooit meer op een dergelijke wandeling kon vergezellen. Hij zou er bij geweest moeten zijn, vertellend over zijn eiland ‘dat sinds lang geen eiland meer is’, hij zou ons hebben kunnen wijzen waar zijn eerste lagere school gestaan heeft, want Koop raakte het spoor bijster. Wij hadden de juiste straat te pakken, namelijk het Kasperspad - genoemd naar Caspar Jorisz. van Neurenberg, een garenbleker - maar de school, of resten daarvan, bleef onvindbaar. Niet echt een ramp, aangezien Kees al na een jaar verkaste naar een andere, een ‘bijzondere’ school, ‘School Stek’ geheten. Dat neemt niet weg dat wij aan half werk een broertje dood hebben, men is razend reporter of men blijft thuis.
In de straat (arbeiderswoningen) spraken wij met twee midtwintigers, een man en een vrouw. Zij stond in de deuropening, hij op de stoep, een tweede man was op het dak van hun huis bezig - ‘Kent u Kees Buddingh'?’
De man antwoordde: ‘Hij was een tekenaar, ofzo, hè?’ De vrouw wist niet wie wij bedoelden. Koop vroeg naar de school, kwamen we ook niet helemaal uit. Evengoed gezellig staan praten, zo wist de man bijvoorbeeld weer wél dat Kees supporter was van voetbalvereniging DFC. Vriendelijke mensen. (Ik zou die dag meerdere malen de vriendelijkheid van de Dordtenaren constateren. Op zoek naar Kees kon ik me voorstellen dat hij zijn ‘eiland’ zo gemoedelijk vond.) Verder maar weer. Praatje met een meneer verderop in de straat. Een bewoner van de Wilhelmina Stichting, een bejaardenhof. De meneer rustte geenszins op zijn lauweren, hij kluste nog hier en daar, was in de weer met zijn bestelwagen. Koop verzorgde het diepte-interview, in de tussentijd bekeek ik de gevel en las de spreuken aan weerszijden van het toegangshek. Aan de linkerkant, onder een gebeeldhouwde afbeelding van twee figuren die ik niet zo gauw kon ‘plaatsen’ en waarvan de symboliek mij niet duidelijk werd, maar ongewijfeld verband hielden met de woorden: ‘Ontbloeiend aan de moederschoot, wordt 't kind in 's levens opgang groot’, en rechts onder een soortgelijke figuratie: ‘Na jaren vol van arbeidslust, breng' ouderdom verdiende rust’. Een blik door het traliehek onthulde een prachtig hof, een tuin met bloeiende bomen, vogelgetjilp, een bronzen tuinbeeldje, een tafel met stoelen onder het lover. De volkomen ‘verdiende rust’, perfect voor op een ansichtkaart. Naar het bouwjaar van de gevel kon ik slechts gissen - de jaren dertig? Geen tijd om lang te mijmeren, wij hadden meer te doen. Tijdens het oversteken van een braakliggend terrein (spelende kinderen en een loslopende hond) begon ik zo zoetjes aan te verlangen naar een snorfiets, of een dergelijk transportmiddel. Er staat nergens geschreven dat de veldwerker alles te voet moet verrichten. Soit. De zon scheen, wat zouden wij klagen?
‘Kijk,’ zei Koop, ‘daar fietst Bouke IJlstra, beeldend kunstenaar, komt ook in Kees z'n dagboeken voor.’ Wij liepen door een straat die Kromhout heette, passeerden het arbeidsbureau en een groepje mannen, op de trappen van een gebouw zittend in gesprek met elkaar, flesjes bier in de hand. Een meter of wat van het groepje vandaan leunden wij tegen een vensterbank om een sigaret te rollen. Een van de oude mannen kwam naar ons toe, een zwerver van het oude, romantische type. Zijn verweerde kop begroeid met een door de nicotine niet meer wit te noemen baard. Of wij soms een slaapplaats zochten, in dat geval waren wij namelijk te laat om nog naar binnen te mogen... De man bleek het over een opvangcentrum voor onbehuisden te hebben. Beleefd legden wij uit dat wij over een keurige woning beschikten en 's nachts in de bedden van onze respective echtgenotes werden verwacht. Hij bekeek ons zoals men vroeger de Siamese Tweeling op de kermis bekeek. Van Kees Buddingh' had hij nog nooit gehoord. De man beweerde een Engelse zeeman te zijn, nooit kunnen aarden aan de wal, aan de zwerf geraakt - ‘Tussen vier muren zitten, da's niks voor mij.’ Pogingen van onze kant om meer te vernemen over zijn vagebondisme, verzandden in spraakverwarring:
‘U bent dus een echte hobo?’ ‘Wat, een homo? Ben je belazerd, ik ben geen homo!’
Om hem een hart onder de riem te steken merkte ik op dat de ergste kou voorbij was, een omstandigheid die hem als dakloze toch welkom moest zijn. Alweer mis, want: ‘Kou is niet erg, maar regen, dát is erg.’
Wij zeiden gedag en vulden de komende minuten met het
| |
| |
vertellen van anekdotes over zwervers en andere randfiguren, die wij ons plotseling herinnerden.
‘School Stek’ bleek ook al weggerenoveerd. Kees kreeg er zijn basisonderwijs ‘in de schaduw van de Dordtse gevangenis’, een ambiance die hem kennelijk niet bedrukte, getuige zijn opmerking dat de school voor hem nooit een gevangenis is geweest - ‘Ik heb me er altijd best thuis gevoeld’. Het eerste fundamentele verschil tussen Kees en mijzelf, ik haatte de school die voor mij wel degelijk een soort gevangenis was. De Dordtse bajes werd een aantal jaren geleden afgebroken, om plaats te maken voor een modern gerechtsgebouw.
Daar in de buurt hielden wij een straatinterview met een meneer die er eens goed voor ging staan... ‘Kent u Kees Buddingh'?’ Nou en of hij die gekend had, zeer goed zelfs! Eindelijk beet, dachten wij... ‘Heeft u misschien bij Kees op school gezeten?’ ‘Nee.’ ‘Heeft u dan wellicht ook t.b. gehad en met Kees in hetzelfde sanatorium gelegen?’ ‘Nee, dat niet.’ ‘Heeft u samen met Kees voor DFC gevoetbald, of ooit een partij schaak met hem gespeeld?’ Nee, de meneer kwam uit voor S.S.W. (Steeds Sterker Worden, of Steeds Slechter Worden, al naar gelang de positie op de ranglijst) en aan schaken deed hij niet... ‘Kende u Kees bijgevolg misschien in zijn hoedanigheid van oprichter van de Dordtse jazzliga?’ ‘Nee, nee hoor.’
Hoe wij ook ons best deden, het bleef tobben. Nooit een boek van Buddingh' gelezen, nee, zelf niet in de kunst actief, nee. Wel had hij Kees dikwijls door de binnenstad zien lopen, de meneer stak bij die gelegenheid altijd een groetende hand op... ‘Buddingh' was een bekende Dordtenaar, net als de dichter Jan Peereboom.’
Omdat gezelligheid troef was lieten wij Jan Eykelboom voor die ene keer maar Peereboom heten. Trouwens, wij zouden ongetwijfeld Jan Eykelbooms dichtregel ‘Wat blijft komt nooit terug’ - aan de uiterste rand van de kade aan het Groothoofd in het plaveisel gebeiteld - in ogenschouw gaan nemen. Dat dit programma-onderdeel wegens tijdgebrek zou komen te vervallen, konden wij op dat moment niet weten. Terwijl bij mij de benen en vooral de rug zich lieten voelen, legde Koop de zweep er nog eens over. Op naar Pictura! Door de poort van de Munt, een smalle steeg tussen oude stadswallen en de nieuwbouw van een muziekacademie? (in de gauwigheid niet kunnen verifiëren) Half in draf hoorde ik leerlingen de eerste schreden op het wankele pad van die verduivelde, puike jazz zetten. Wat een dag! Alles paste, nergens wrong het, ik hield het voor mogelijk dat Kees ons geamuseerd gadesloeg. Hoe zou een ontmoeting tussen ons verlopen zijn? Wat zou hij van mijn werk gevonden hebben, en zouden wij als mensen elkaar iets te vertellen hebben gehad, zou het tussen ons hebben ‘geklikt’? Wie kon het nog zeggen? Hij schreef, ik schrijf, hij maakte collages, ik maak collages, hij leed frequent aan spitaanvallen (‘op de vreemdste momenten/ is het weer of een onzichtbare reus/ mij plotseling in tweeën knakt’), ik weet wat rugpijn is. Er zijn schrijvers op grond van minder overeenkomstigheden bevriend geraakt, maar ook als hij mij een lulhannes zou hebben gevonden, dan had ik hem toch graag een keer de hand gedrukt...
Teekengenootschap Pictura, opgericht 1774, beschermvrouwe H.M. de Koningin, Voorstraat 190-92. Een ‘Buddingh'-plek’ pur sang, dit Kunstbolwerk. Statig pand (binnen en buiten onlangs in de verf gezet en geheel ‘opgeknapt’), ooit eigendom van een achttiende-eeuwse kunstschilder die het aan de gemeenschap schonk op voorwaarde dat het gebouw voor de kunst behouden zou blijven. Schilders, tekenaars en beeldhouwers huren er nu voor een schappelijke prijs een atelierruimte. Kees, zo leren wij uit zijn dagboeknotities, had er een werkkamer op de tweede verdieping. Het is mij niet duidelijk geworden in welk jaar hij die kamer betrok, maar in elk geval noteerde hij op 11 december 1967: ‘Een afschuwelijke kou, de laatste dagen. Mijn werkkamer in Pictura is 's morgens als een ijskelder. En de schoorstenen zijn er zo gammel, dat ik de kachel 's nachts niet durf te laten doorbranden: je weet nooit wat er gebeuren kan.’ Op 24 augustus 1971 hield hij het daar voor gezien, nadat hij de werkkamer al eerder min of meer had ‘weggegeven’ aan de schilder Piet Hardenbol, ‘die thuis alleen de badcel had om in te schilderen’. Kees vond een nieuwe kamer in het voormalige ‘leprooshuis’, een dependance van het Dordtse archief. Wij dienden ons aan bij Pictura en kregen toestemming Buddingh's oude werkhok te bezichtigen. De grote opknapbeurt wiste alle sporen uit die wij nu zo graag hadden besnuffeld; het rook er naar verf en Spic & Span, spullen stonden er niet in die ontluisterend lege kamer. Toen Kees er wegging vond hij het ‘geweldig vermiezerd’ en ‘een tikje aggenebbisj’ en, alsof het leven bij wijlen niet treurig genoeg was, sprongen er bij zijn afscheid ook nog drie vlooien over zijn broek! Van ongedierte zullen de huidige huurders geen last hebben. Kunstschilder Cees Boer legde de laatste hand aan zijn atelier en toonde zich tevreden. Buddingh' was van voor
zijn tijd, maar uiteraard kende hij Kees zoals de meeste Dordtenaren hem kenden: als ‘markante verschijning, een begrip’.
De honger begon ons parten te spelen. Wij verlangden naar een eenvoudige uitsmijter, een kopje koffie en Koop bliefde wel een glas bier. Speurend naar een geschikte cafetaria, wipten wij nog even aan bij boekhandel ‘De Bengel’, waar men zich lange tijd had mogen verheugen in Kees z'n klandizie. Voor een prikkie Kenneth Patchens Het dagboek van Albion Moonlight gekocht en van boekhandelaar Cees Groesbeek een waanzinnige foto van Charles Bukowski met vriendin (flink in de lorum) cadeau. Ach Kees, eerlijk waar, het was een memorabele dag, een mooie dag!
Eigenlijk waren we nog niet eens op de helft van ons traject en eigenlijk lag het in onze bedoeling na een korte stop in het antiquariaat de rest van het schema af te werken. Het leuke van schema's is nu dat je ze in de soep kan laten draaien - flexibiliteit en improvisatie, daar gaat het om. En blijven kijken, notities maken, maar vooral: blijven kijken.
| |
| |
Het is het onomstotelijke gelijk van Brilsmurf, die ooit concludeerde: ‘Schoonheid zit in het oog van de kijker.’ Een onverwachte wending, zeg maar gerust een regelrechte verrassing, wachtte ons in antiquariaat ‘Oud-Dordrecht’. In dit paradijs voor de liefhebber van oude, sinds lang uitverkochte of gewoon tweedehands boeken, troffen wij niet alleen de sympathieke eigenaresse Bertje Kooyman, maar ook was daar plotseling Stientje! Stientje van Vuren, de weduwe van Buddingh', Kees z'n ‘vleesgeworden Muze’ (‘dit is mijn Laura, dit mijn Beatrice.’), de vrouw die hij in sonnetten en dagboeknotities heeft bezongen, de vrouw die vanaf 1950 tot aan zijn overlijden in 1985 letterlijk veel ‘lief en leed’ met hem heeft gedeeld. Bertus Aafjes schijnt eens tegen Kees gezegd te hebben, doelend op de jonge Stientje: ‘Als ik zo'n vriendin had, schreef ik nooit meer één regel poëzie.’
Het was, en dat is het nog steeds, mij een voorrecht de vrouw achter de man, achter het werk, te ontmoeten. Op zoek naar sporen van Kees, kwam ik hem het meest nabij in mijn kennismaking met Stientje. Een persoonlijkheid, geen ‘de vrouw van...’ type, een charmante vrouw. Zij en Kees moeten veel van elkaar gehouden hebben, dat maakt zo'n overlijden dubbel droevig, en tevens is de herkenning van die liefde, de betekenis die ze voor elkaar koesterden, de belangrijkste impressie die ik van deze dag mee naar huis nam. En geloof mij, het hoofd én het reportagekoffertje zaten propvol bij het verlaten van Dordrecht!
Men kan cynisch en neerbuigend doen over begrippen als ‘gezellig’ en ‘genoeglijk’, omstandigheden waar Kees, die nu eenmaal niet zo nodig de wijde wereld in moest, zeer op gesteld was. Men kan Buddingh' het etiketje van ‘nonsens-dichter’ opplakken (de mensen kunnen de gekste dingen beweren over schrijvers en hun oeuvre), ik echter heb geen zin om me daar in te verliezen. Goed, ik heb me bij het lezen van zijn dagboeken ook geërgerd aan de lange opsommingen van cricketwedstrijden en schaakpartijen, niet omdat ik van mening zou zijn dat dergelijke onderwerpen niet beschreven kunnen worden, maar omdat ik niks van cricket en schaken snap. De huiselijkheid van Buddingh', soms op het kneuterige af, is een in zijn werk terugkerend motief waarvan men zeggen kan: ja, zo was Kees. Het hoorde bij hem, en zo is het goed. Ook voor Buddingh' was er veel poëzie in de wereld en die wereld heette toch voornamelijk Dordrecht, het dagelijks leven met zijn vrouw, zijn kinderen, zijn vrienden en zijn poezen. Wie op zoek gaat naar de dichter C. Buddingh' komt uit bij de mens Kees Buddingh', een mens door Simon Vinkenoog bedicht:
die dichter bij de gratie
leeft Kees Buddingh' voort.
Wij bleven plakken in het antiquariaat, hoorden de verhalen over het plezier waarmee Kees, enige malen per week, het boekenparadijs binnenstapte en dan plaats nam aan de tafel achterin de zaak. Glaasje whisky, een sigaartje, pratend met de klanten en met ze afrekenen; hij deed dat graag, hij zat daar lekker. Voor Bertje Kooyman blijft de vriendschap met Kees eeuwig een dierbare herinnering, zij hoeft niet naar zijn getekende portret aan de wand te kijken om nog precies te weten wie en hoe hij was. Voor mij honderd keer liever een dichter die ook mens en vriend was, dan een dichter die in al zijn poëticale glorie uitsluitend op papier bestaat, en in werkelijkheid een ploert bleek!
Voor wij er erg in hadden liep het tegen de klok van zessen. De zaak ging sluiten, Stientje was alvast naar huis gegaan en zou ons een ‘eenvoudige maaltijd’ bereiden. Uit de duizenden boeken viste ik een stel formidabele koopjes, waaronder de eerste druk van Vinkenoogs boek over Karel Appel. Het kon gewoonweg niet op die dag, de gemiste bezienswaardigheden namen wij voor lief, de rest kwam een volgende keer wel aan de beurt.
Wij liepen de kortste weg naar de Bankastraat, gebruikten een verversing bij Kees z'n oude schaakvriend Roel Leentvaar, zijn vrouw Els en hun kinderen, om tenslotte ‘moe maar voldaan’ (en uitgehongerd) bij Stientje onze ‘Buddingh'-dag’ stijlvol af te ronden.
Kees, jij ‘oude Chinese boer’ in je ‘kleine zwarte gat’, er valt nog veel meer over onze tocht te vertellen, maar je weet hoe het is met artikelen bestemd voor literaire tijdschriften, je zit vast aan een beperkt aantal pagina's. Kees, jij schreef ooit, naar aanleiding van de voetbalwedstrijd Ajax-Fehnerbahce, ‘de televisie is toch wel een grote aanwinst in het leven van de mens.’
Ik, op mijn beurt, wil in dit gestroomlijnde tijdperk van tekstverwerkers en P.C.'s, besluiten met een fragment uit mijn dagboeken- 10 februari 1988: ‘Soms denk ik aan Kees Buddingh', ik zou hem graag hebben ontmoet, en dan denk ik aan de sportliefhebber die hij was; hij zou de zegeningen van kabel- en sateliettelevisie juichend hebben begroet! Het cricket, golf, snooker, al die curieuze Engelse sporten, misschien zou het kijken naar Amerikaans worstelen, of basketball, de opmars van het Nederlands volleyball team volgen, en hij zou zich zeker vergenoegd (en ik met hem) in de handen hebben gewreven bij het naderende Europese voetbalkampioenschap, met sinds jaren weer een sterk Oranje - Buddingh' zou niet voor de buis zijn weg te slaan!’
Voor Kees, een wandeling door de jazzhemel, waar ook Chet Baker zich in de nacht van 12 op 13 mei 1988 heeft vervoegd... ‘Time on my hands’ fluistert Ben Webster, en Kees antwoordt zachtjes lachend: ‘met aktentassen vol duisternis/ wandelen wij in een meshelder licht.’
|
|