Bzzlletin. Jaargang 18
(1988-1989)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Hans van Straten
| |
[pagina 6]
| |
derdste leugen gevallen zijn. Dat de heer Van Straten dus niet wanhope.’ In mijn dupliek (‘De heer Buddingh' boos’) nam ik die beschuldiging over zijn medewerking aan het foute Groot Nederland ‘in zijn geheel’ terug, zonder overigens voor deze blunder mijn verontschuldigingen aan te bieden. Wel stelde ik vast dat Buddingh' geen woord had gezegd over zijn lidmaatschap van de Kultuurkamer, en dat hij bij zijn publikatie in het blad misbruik had gemaakt van dit lidmaatschap. ‘De heer Buddingh' geeft hoog op van al het clandestiene dat hij in deze oorlog heeft gepubliceerd. Clandestiene uitgaven onder dekking van de Kultuurkamer, zoiets moet men weer in Holland zoeken!’ Ook signaleerde ik het merkwaardige feit dat de uitgaven van de Semaphore Pers en de Odyssee Pers hadden ontbroken op de tentoonstelling ‘Het vrije boek’ (ze waren geweigerd omdat de uitgever, Buddingh's toenmalige vriend Anthony Bosman, ook Kultuurkamerlid was geweest). ‘De correspondentie van de heer Buddingh' met de directeur van Sijthoffs Uitg. Mij interesseert mij niet in het minst,’ zo ging ik verder. ‘Zelfs hij ontkent niet dat bedoeld boekje ná de bevrijding, toen er dus niets meer aan de hand was, werd gedrukt, dat dus het Colophon bewust gelogen is, waarvoor hij als auteur verantwoordelijk blijft.’ (Dit laatste is natuurlijk volslagen onzin. Een colophon is een drukbericht, waarin gegevens over de uitgave worden verstrekt. Dit gebeurt niet door de auteur maar door de uitgever en díe is verantwoordelijk.) ‘De heer Buddingh' zwijgt ten slotte in alle talen over de prijs van zijn druksel (fl. 10,-), die immers bij elken “argelozen lezer” den indruk moet wekken dat hier sprake is van een “illegaal doel”.’ (Alweer mis: prijzen worden niet vastgesteld door auteurs, maar door hun uitgevers.) ‘Wat de heer Buddingh' verder over mijn persoon in het geding tracht te brengen laat ik voor wat het is: de onaangename recalcitrantie van iemand die niet de fairness bezit om na een begane stommiteit te zeggen: “Dat had ik niet moeten doen.”’ Tja. Als ik na 43 jaar dit polemiekje herlees - geen onverdeeld genoegen - dan worden enkele dingen duidelijk. Ten eerste: afgezien van mijn bok over Buddingh's medewerking aan Groot Nederland had ik in zakelijk opzicht zeker gelijk. Het huis is inderdaad pas twee maanden na de Duitse capitulatie verschenen en stellig ook in een reeds bevrijd Nederland afgedrukt. Het colophon moet, blijkens de woordkeus, worden beschouwd als bewuste misleiding. Mijn fout was dat ik Buddingh' hierop aansprak, in plaats van de uitgever. Van Looy hield zich zorgvuldig buiten de discussie en liet zijn auteur vechten voor een bij voorbaat verloren zaak. Zoals gezegd, er zijn wel meer aanvankelijk als clandestien opgezette uitgaafjes aan te wijzen die pas na 5 mei 1945 zijn afgedrukt (de brochure Communisme en intellect van Max de Jong spande wat dat betreft de kroon, die kwam als ik mij goed herinner pas in januari 1946 van de pers), maar in geen van die gevallen werd oplichting bedreven met een opzettelijk onjuist colophon en een voor die tijd exorbitante prijs. Buddingh' van zijn kant toonde zich een heel wat bekwamere polemist, hij voelde heel goed aan dat de zaak al half gewonnen was als je kans zag de lachers op je hand te krijgen, maar de essentiële feiten betreffende de uitgave van Het huis waren niet weg te poetsen. Wat mij bij herlezing het meeste hindert - en niet voor de eerste keer - is dat ik mij hier heb beijverd op te treden als een inquisiteurtje, als een zuiveraar die naast de officiële zuivering, waarmee eind augustus 1945 een begin was gemaakt (zie het interview met Sjoerd Leiker in De Tijd van 6 mei 1988), ook zelf nog even aktie moest ondernemen. Ik kan de hele zaak niet anders zien dan als een faux pas, nog bijzonder onhandig uitgevoerd ook. En de hierboven geciteerde slotzin is al helemaal geschikt om mij de maag te doen omdraaien.
Er gingen jaren voorbij. Van Buddingh' las ik wel eens iets in een tijdschrift, bij voorbeeld zijn notities onder de titel Reader's digestion, verschenen in Ad interim (september 1946), een voorloper van zijn dagboeken van zoveel later. Ook wist ik dat hij weer in een sanatorium was opgenomen. Maar ik hóórde pas weer wat in 1952. Ik was toen rechtbankverslaggever bij het Rotterdamse Vrije Volk, Pierre Janssen was redacteur buitenland maar schreef ook wel eens reportages op kunstgebied. Op een ochtend vertelde hij mij dat hij naar Dordrecht ging om Kees Budding' te interviewen, voor de Dordtse editie. Jawel: de dichter C. Buddingh' was toen nog niet zo bekend dat een interview met hem in de héle krant meeging. Hij was nog in hoofdzaak een plaatselijk verschijnsel en zoiets hoort thuis in een plaatselijke editie. ‘Doe hem mijn groeten,’ zei ik. ‘En vraag of hij nog boos op mij is.’ De volgende ochtend zei Pierre: ‘Ik moet je de groeten terug doen van Kees Buddingh'. Hij is niet kwaad meer. Hij zei dat jullie elkaar vonden in een gemeenschappelijke bewondering voor de dichter L.Th. Lehmann.’ Wanneer Kees en ik elkaar voor het eerst hebben ontmoet weet ik niet meer. Wel vind ik een brief van hem terug van 2 oktober 1959 waar ‘geachte heer’ boven staat. Het moet dus daarna zijn geweest. Omstreeks die tijd heb ik hem - sinds 1955 was ik kunstredacteur in Amsterdam - uitgenodigd voor een maandelijkse kroniek over Engelse letteren in Het Vrije Volk. Dat heeft hij jaren gedaan en heel goed. Hij was de eerste die de autobiografische roman The crust on its uppers heft besproken van Robin Cook, een jonge schrijver die op dat moment in de gevangenis zat voor zijn aandeel in een poging in Nederland een valse Rubens te verkopen, een zaak die begin 1960 met veel ophef in de kranten had gestaan. Vandaag is Robin Cook een gevestigd auteur van ziekenhuisthrillers, maar nog niemand is op het idee gekomen hem eens te gaan interviewen over die thrillers en die valse Rubens. Waar ik Kees allemaal heb gezien in de jaren zestig en zeventig weet ik echt niet meer, in elk geval hebben we | |
[pagina 7]
| |
elkaar ontmoet op diverse openingen van de Boekenweek. Mijn dagboek maakt alleen melding van een ontmoeting op zaterdag 21 oktober 1978: ‘Er is een stel Vlamingen naar Utrecht gekomen om bekendheid te geven aan de letterkundige boekjes, die zij op Vlaamse scholen verspreiden. Het nieuwste boekje bevat werk van Kees Buddingh', die moet nu maar meteen even worden gehuldigd. Maar als ik 't Hoogt binnenkom is er bijna niemand: de Vlamingen hebben zich vergist, ze hebben aan alle scholen uitnodigingen gestuurd maar die zijn pas maandag aangekomen, net toen de herfstvakantie was begonnen. Het feest gaat toch maar door, Buddingh' krijgt een exemplaar van zijn boekje in linnen gebonden, plus een fles whisky. Na afloop ga ik hem een handje geven. Hij klaagt dat het hem erg beroerd gaat, hij heeft een sanatorium-syndroom. Ze hadden hem een gedenkboek van Zonnestraal gestuurd en toen is alles teruggekomen, de vrienden die hij had zien wegteren, maar ook de chirurg die hem had geopereerd, een man die hij nooit had gezien maar die hij op een foto toch had herkend. ‘Ik moet door die narcose heen toch een indruk van hem hebben gekregen.’ Angstaanvallen, angstdromen. Ik vertel hem dat Theun de Vries ook zoiets heeft, maar dan als gevolg van zijn verblijf in het concentratiekamp Amersfoort, waar hij toch maar kort heeft gezeten. Kees zegt weer dat Jan Eykelboom, die als zestienjarige vrijwilliger na de oorlog naar Java was gestuurd en daar twee keer met een jeep op een landmijn was gereden, last heeft van een Indonesië-syndroom. Het valt mij op dat Kees er bar slecht uitziet, van Bert Schierbeek hoor ik dat hij bij het binnenkomen in het donkere theaterzaaltje bijna is flauw gevallen. Ik geef hem de raad die angstdromen op te schrijven, maar daar heeft hij geen zin in. ‘Ik krijg nu Temesta,’ zegt hij (volgens Joke is dat een simpele tranquilizer). In het café, waar de Vlamingen een borrel aanbieden, praten Bert en ik op Kees in: hij is nu werkelijk zover dat hij zich kan laten afkeuren (hij is zestig). ‘Maar ik wil helemaal niet afgekeurd worden, ik ben bij het instituut gegaan om jonge mensen te leren vertalen, ik kan ze niet laten zitten!’ Op de achtergrond is een blond meisje aanwezig, maar hij haalt haar naar de voorgrond. ‘Mijn liefste leerlinge,’ zo stelt hij haar voor. Ze was zó verlegen en dacht in het begin dat zij het nooit zou leren, maar hij had gezegd: ‘Onzin, je leert het best,’ en zo had hij haar stukje bij beetje wat zelfvertrouwen gegeven. Kees vertelt dat hij zo sober leeft, nou ja, hij rookt een paar sigaren, hij drinkt per dag een halve fles whisky. Ik dacht: jongen, een halve fles whisky per dag, dat is voor jou veel te veel. Over het stuk van Wim Hermans in de NRC, waarin zijn laatste deel dagboeknotities wordt gekraakt, werd niets gezegd, maar het ligt voor de hand dat hem dat ook geen goed heeft gedaan. Intussen heeft zijn poëtische produktie er niet onder te lijden, hij heeft net het tweede deel met zestig rijmloze sonnetten naar de Bij gebracht. De sfeer onder de collega's op het instituut bevalt hem overigens helemaal niet. Onderlinge animositeit schijnt daar welig te tieren. Hij vertelde ook dat een meisje door ziekte twee dagen te laat was geweest met een vertaling, maar de docent had gezegd: ‘Dat kijk in niet meer na. Je moet maar zorgen dat je op tijd bent.’ Een andere collega was hij tegengekomen op een Amsterdamse gracht. Dat wil zeggen, hij liep langs die gracht en zag in de verte die collega aankomen. Maar toen die collega ook hem in de gaten kreeg, stak hij een brug over en liep langs de andere kant verder. Waarom? Kees haalt zijn schouders op en steekt zijn handen zijwaarts uit.’ Aldus mijn dagboeknotitie.
Een half jaar later werd ik opgebeld door Guusje Morriën, toen redactie-secretaresse van het Amsterdamse studentenweekblad Propria Cures. Er stond nu zoiets verschrikkelijks in PC! Een stuk tegen Kees Buddingh', en mijn naam werd er ook in genoemd. Omdat ik toen net weer een tijdje geen abonnee was (ik had verzuimd te betalen) verzocht ik haar mij een krantje te sturen, dan zou ik het allemaal eens rustig bekijken. Het nummer opende met de kop Goed fout!, waarboven een minuscuul chapeautje was aangebracht: VvdR haalt Bazip Zeehok uit R.I.O.D. Ter gelegenheid van de Boekenweek had redacteur Vic van de Reijt een stuk geschreven over een recente herdruk in één editie van Buddingh's eer- | |
[pagina 8]
| |
ste twee dagboekdelen, Wat je zegt ben je zelf en Verveling bestaat niet. Op pagina 232 was hij een passage tegengekomen waarin de auteur iets vertelde over zijn vroegste publikaties en daarbij had hij ook iets gezegd over Het huis: ‘Vlak na de bevrijding, maar nog met een uitgeverspseudoniem, verscheen mijn eerste prozaboek, waar ik verder niets over zeggen wil, de titel zelfs niet vermelden. De overledene was een braaf mens.’ Goed, Buddingh' wilde er niets meer over zeggen, maar Vic van de Reijt zoveel te meer. ‘Nu weet ik niet hoe dat bij u is, misschien leest u daarna wel gewoon verder, maar ik word op zo'n moment razend nieuwsgierig. Waarom wil hij de titel niet vermelden? Waarom verschijnen boeken na de bevrijding met een uitgeverspseudoniem? Waarom wil hij hier verder niets over zeggen? Dit is toch een dagboek, als je daarin nog niet eerlijk bent, wanneer dan wel? Lezers, ik ruik stront. Daar ga ik eens lekker, als een biggetje Boris, in zitten wroeten.’ Het biggetje Boris was een kinderboekje van Buddingh' uit de oorlogsjaren, nu de hoeksteen van elke waarachtige Buddingh'-collectie. Lang hoefde Vic van de Reijt niet te zoeken naar het antwoord op zijn vragen, want dat had hij al in huis. Hij is namelijk een groot verzamelaar van letterkundige tijdschriften en bezit de eerste jaargang van Columbus. Ook had hij de beschikking over een exemplaar van Het huis. Hij kon dus een kritisch exposé geven van de inhoud en omdat er zover ik weet nooit een recensie van is verschenen, citeer ik deze passage maar hier: ‘Het gaat over ene Tante Klaar en het is allemaal reuzezielig. Tante Klaar was vroeger een blozend meisje, maar op de dag dat zij met de man van haar dromen in het huwelijksschuitje zou stappen, kreeg zij een brief waarin die vrijer haar de bons gaf. Hij had al een jaar lang een ander, de smuigerd. 103 Pagina's lang wordt dit drama in ongelooflijk zoetsappig proza uitgemolken. Ik wil het u graag een keertje komen voorlezen.’ Ook de polemiek uit 1945 werd door Vic in rake lijnen samengevat. Zelfs bleek hij nog in het bezit van enkele antiquariaatscatalogi die ik in 1975 en 1977 had rondgestuurd, waarin onder heel veel meer Het huis werd aangeboden, de ene keer voor 60, de andere keer voor 40. ‘Wie gebruikte daar de term “boerenbedrog”?’ zo vroeg Vic zich af. Ja, dat had ik gedaan, in 1945, toen er voor Het huis een tientje werd gevraagd. Het artikel besloot met de veelzeggende vraag: ‘Dames en heren, die 2e Wereldoorlog, kunnen we die niet nog een keertje over doen?’ Dankzij Guusje Morriën las ik dat allemaal in Propria Cures van 31 maart 1979. Wat een rotjongen! dacht ik. Nimmer dralend doopte ik mijn pen in vitriool en schreef een stukje terug. Ze hebben het netje geplaatst in het nummer van 28 april, met een nawoordje van Vic eronder. Hier volgen beide teksten: | |
JakhalsNu Hermans met zijn aanval op Buddingh' het voorbeeld heeft gegeven, durven er meer. Nu durft ook Vic van de Reijt, om bij zijn anale kleutertaaltje te blijven: een poepie te laten ruiken. Dappere vent, die Vic! Als je maar een bek opzet, merken ze niet zo gauw dat je achter Hermans aansluipt en dat je rafelige talentje wel honderd keer uit dat van Buddingh' kan.
C. Buddingh' in sanatorium
‘Goed fout,’ zet hij boven zijn stuk. Weet hij veel. Om in de oorlog fout te zijn, was nog wel iets anders nodig. Neem van mij aan dat er geen enkele reden is om te twijfelen aan de anti-nazigezindheid van Buddingh' in de jaren '40-'45. De kwestie ligt op een ànder vlak. ‘Kunnen we die tweede wereldoorlog niet eens overdoen?’ kraait hij olijk. Ik begrijp dat wel. Bij bladen als Volk en Vaderland en De Misthoorn had hij carrière kunnen maken. Daar konden ze een jakhals als hij best gebruiken. | |
De heer Van Straten boosDe heer Van Straten is over mijn stuk wel erg kwaad geworden, althans hij doet alsof. Voor iedere lezer moet het m.i. wel duidelijk zijn dat deze heer hier slechts zijn eigen geweten in slaap tracht te praten. Over Buddingh's lidmaatschap van de Kultuurkamer zegt hij nl. niets. Of Buddingh' een anti-nazistisch lid van de Kultuurkamer was, dan wel een gewone lafaard, interesseert mij in feite niet zo erg. Waar het mij in mijn artikel om ging was aan te tonen dat Buddingh' in zijn dagboek de lezers een rad voor de ogen draait door een minder heldhaftige pe- | |
[pagina 9]
| |
riode uit zijn leven weg te laten en slechts zijn ‘illegale’ rol te benadrukken. Interessant in Van Stratens brief is slechts het zinnetje De kwestie lag in een ander vlak. Er is dus wel degelijk een kwestie Buddingh'. Dat weet Van Straten ook best, want hij heeft die kwestie zelf opgerakeld in het tijdschrift Columbus (1945, 1e jrg. nr. 1 en 2). De beschuldigingen tegen Buddingh' (geld verdienen met zgn. illegaal werk en misbruik maken van het Kultuurkamer-lidmaatschap bij publikaties in Groot Nederland in 1943) zijn nota bene door Van Straten zelf ingebracht. De officier van Justitie uit 1945 is in 1979 schijnbaar een advocaat voor louche zaken geworden. Overigens blijf ik het van een door mij altijd gewaardeerd publicist als Van Straten een vreemde zaak vinden dat hij zo'n keel opzet en mij op zo'n Scientology-achtige wijze probeert te bekladden. En dan die baarlijke nonsens dat ik Hermans naäap. Afgezien van het feit dat Hermans een heel ander stuk schreef dan ik, stel je voor dat ik als beginnend auteur niet meer mag schrijven over personen die ook al door Hermans zijn aangevallen, wie blijven er dan nog over?
Anderhalf jaar later bezocht ik de manifestatie ‘Vers voor de pers’ in de Amsterdamse RAI en sprak daar de uitgever C.J. Aarts, die mij verheugd een boek van Vic van de Reijt aankondigde, zijnde diens verzamelde bijdragen aan Propria Cures. Titel: Goed fout! Ik nam daar nota van en keek uit naar dat boek, want ik had mij dan wel verzet tegen dat Buddingh'-stuk, Van de Reijt had zich daarin en elders een bekwaam polemist getoond. Maar het boek kwam niet. Toen ik een half jaar later weer in de RAI C.J. Aarts terugzag en ernaar vroeg, vertelde hij mij dat zijn auteur nog enkele problemen had te overwinnen. Eindelijk leek het zover. In Aarts' Letterkundige Almanak voor het Jaar 1982 was een fondslijst opgenomen van de uitgever en daarop prijkte ook: Vic van de Reijt, Goed fout! Het boek was er echter nog niet. Elk half jaar ontmoette ik C.J. Aarts in de RAI en elke keer vertelde hij mij dat Van de Reijt nog over het een en ander heen moest stappen voor het boek kon verschijnen. De almanak voor 1983 verscheen, weer een fondslijst, weer met Goed fout!, maar geen boek. Om er achter te komen hoe dat nu precies zat, liet ik mijn boekverkoper informeren bij het Centraal Boekhuis. Er kwam bericht terug dat het boek er ‘nog niet’ was. Wij spraken af dat ik bericht zou krijgen zodra het was uitgekomen. Ik wacht nog. Wel verscheen dat jaar het boek van Lisette Lewin, Het clandestiene boek, waarin Kees aan het woord komt over zijn lidmaatschap van de Kultuurkamer. Op de pagina's 81 en 82 leest men:
‘De schrijver-dichter C. Buddingh' is bij het Letterengilde ingeschreven. Dat is, heeft hij mij verteld, op een stomme manier gegaan. Hij heeft van het privilege nooit gebruik gemaakt en nadien tot 1945 slechts clandestien gepubliceerd. In het begin van de oorlog, nadat hij uit dienst was gekomen, werkte hij op een bibliotheek in Dordrecht. Hij kende twee dichters: Wim Hussem en Nes Tergast. Nu en dan fietste hij naar Den Haag om hen op te zoeken. Ook hij kreeg, zegt hij, handtekeningenlijsten toegestuurd, voor het kunstenaarsprotest tegen de Kultuurkamer. Van wie hij ze kreeg weet hij niet meer. Hij ging er mee langs de deuren en stuurde ze op naar Amsterdam; aan wie herinnert hij zich evenmin. Toen hij hoorde dat het lidmaatschap verplicht werd gesteld wist hij niet wat hij moest doen. Hij ging te rade bij zijn oudere Haagse relaties, de enige die hij had in de letterkunde, Hussem en Tergast. Zij waren, zegt Buddingh', ‘van mening dat er niet aan te ontkomen was.’ In 1981 liet hij mij een brief lezen die hij van Hussem ontving. ‘Den Haag, maart 1942. Beste Kees, In antwoord op je schrijven zou ik je willen raden je bij de Kultuurkamer als lid op te geven. Wij doen het ook. Nu het lidmaatschap een politiemaatregel is geworden met strafmaatregelen valt er niet aan te ontkomen. Hartelijke groeten, je Wim.’ De twee raadgevers gaven zich niet op als lid. Tergast werd zelfs in 1945 lid van de ereraad die degenen die zich wel opgaven, vonniste. ‘Misschien,’ zegt Buddingh', ‘zijn ze op de valreep nog iemand in café De Posthoorn tegengekomen, die ze op andere gedachten heeft gebracht. Ik voelde me wel verneukt, ja. 't Is stom. Als Wim dat niet geschreven had, had ik het nooit gedaan. Want ik moest er helemaal niets van hebben.’ Aldus Buddingh'.
Drie kanttekeningen: 1. Het is in die dagen blijkbaar niet bij Buddingh' opgekomen dat je een lidmaatschap ook kunt opzeggen. Een van mijn toenmalige kennissen, een schilder had spijt gekregen van zijn aanmelding en liet zich weer uitschrijven. Hij kreeg een gestencild briefje terug waarin stond dat ze van zijn afmelding goede nota hadden genomen en dat hij zich voortaan moest onthouden van alle werkzaamheden op kunstgebied. Dat was alles. Niemand is ooit op zijn atelier komen kijken of hij zijn werkzaamheden als schilder wel had gestaakt. 2. Kees had er natuurlijk verstandiger aan gedaan als hij niet op de komst van Lisette Lewin had gewacht en zelf met een verklaring was gekomen. Zijn dagboek bood hem daartoe een voor de hand liggende gelegenheid, daarin had Van de Reijt gelijk. Hij hoefde zich er echt niet voor te generen dat hij zich in 1942 ietwat schlemielig had gedragen, want dat is juist een van zijn aardige kanten. En daarmee had hij de PC-reprise van het door mij in 1945 aangeblazen relletje voorkomen. 3. Ten slotte moet men dit bedenken: hoe was het mogelijk dat Buddingh' en zijn vriend Bosman direct na de bevrijding ‘last’ kregen met hun aanmelding? Omdat zij zèlf daarover hadden gepraat! De tallozen die lid waren geworden en hun mond hielden, bleven doorgaans onopgemerkt. Bosman en Buddingh' werden in zekere zin slachtoffer van hun openhartigheid. Hoe slecht men in de oorlogsjaren op de hoogte was van wie zich wèl en wie zich niét hadden gemeld, blijkt wel uit | |
[pagina 10]
| |
de Ballade van het gilde die is opgenomen in het Vrij Nederlandsch Liedboek, uitgegeven door De Bezige Bij in april 1944, maar waarschijnlijk al twee jaar eerder geschreven. Daarin worden enkele auteurs genoemd die zich hadden gemeld, niet alleen nazigezinden als Jan H. Eekhout en Roel Houwink (geheel ten onrechte staat hier de naam bij van Hein de Bruin), maar ook Jac. van Hattum ‘met de grote mond’, die zeker niet fout was maar zich blijkbaar toch had opgegeven. De laatste strofe begint met de regels: Helaas, zij allen zijn nu toegetreden,
Slechts één hoop rest: de heldenschaar in Dordt,
Een Bosman en een Buddingh', jonk van leden,
En niet als Boutens schurftig en verdord.
Waarom het juist Buddingh' moest overkomen om enerzijds als ‘fout’ te worden bestempeld, anderzijds door een anonieme verzetsdichter bij de ‘heldenschaar’ te worden ingedeeld, is een van de raadselen van de literatuurgeschiedenis annis 1940-'45.Ga naar voetnoot* In december 1983 heb ik op de markt voor kleine uitgevers in het Amsterdamse Paradiso kennisgemaakt met Vic van de Reijt, die als rotjongen bepaald meeviel. In 1985 hebben we bij de Sjaalmanpers zowaar een boekje van hem uitgegeven, Bustrip naar Elsschot (uitverkocht). Men ziet, het gebeurt vaker dat het werpen van stenen de inleiding vormt tot het ontstaan van vriendschappelijke relaties. Vic had mij toen allang bevestigd wat ik al min of meer had begrepen uit de woorden van C.J. Aarts, namelijk dat hij grote bezwaren had tegen een herdruk van zijn PC-stukken, en zeker onder de titel Goed fout! Ik dacht toen, dat moet ik aan Kees vertellen als ik hem weer eens zie. Maar ik heb hem nooit meer gezien. Die middag in Utrecht was de laatste keer geweest. |
|