H. Neervoort
Een koffer boeken: Springers huiswerk
Een roman die als motto heeft
Tu ne peux pas aimer une femme, un homme, sans les avoir d'abord inventés.
en eindigt met
Ik schreef. Steeds sneller schreef ik, want alles moest worden vastgelegd voordat er iemand binnenkwam om te beweren dat Pauline, King Velderman en ik zelf nooit hadden bestaan.
kan nergens anders over gaan dan over het schrijven. En daar gaat Quissama dan ook over. Dat Hans Warren in de Provinciale Zeeuwse Courant finaal over deze zin heen heeft gelezen en bijgevolg weinig van het boek begrepen heeft, is vreemd, want als hij Bougainville gelezen had (en aangenomen mag worden, dat hij dat heeft getuige de laatste zin van zijn bespreking ‘..., maar helaas bereikt hij (...) het kwaliteitspeil van vorig werk van eigen hand niet.’), had hij moeten zijn gewaarschuwd.
Bougainville immers markeert een (voorlopig) keerpunt in het werk van F. Springer. Dat de vaste ingrediënten van Bericht uit Hollandia, Tabee, New York en Zaken overzee, de diplomatieke dienst, het binnenlands bestuur in Nieuw Guinea, de jeugd in Nederlands Indië, het patsertype en het ontheemd in deze wereld staan, ook in Bougainville aanwezig zijn, kan niet verhullen, dat er een belangrijk thema bijgekomen is: het schrijverschap.
Deze thematiek manifesteert zich in de roman op drie niveaus: de status van de hoofdpersoon, uitspraken van de romanfiguren en het literaire citaat.
Op het laatste aspect wil ik in dit artikel nader ingaan, op de eerste twee slechts in zoverre als nodig is om een kader te schetsen waarbinnen de literaire verwijzingen gesitueerd kunnen worden.
In Bougainville kiest Springer voor het eerst een ik-persoon die niet alleen maar verteller is van de gebeurtenissen, maar die ook de schrijver is van het verhaal dat de lezer aan het lezen is. Die schrijvende ik-figuur krijgt zelfs een verleden als auteur: op p. 50/51 wordt Bo, de ik-figuur, door Tommie gepresenteerd als schrijver
Ze (= Tommie en zijn vrouw) liepen een eindje met ons mee langs Lexington Avenue, naar ons hotel. Toen ze in een taxi stapten riep hij uit het raampje: ‘Wat ik je nog zeggen wou, die laatste verhalenbundel van je is verdomd goed gelukt!’ Zwaaien en weg.
van een verhalenbundel die Tommie blijkens een aantekening in het kasboek van opa van Bo cadeau had gekregen. Op de bladzijde ervoor (p. 73) heeft Tommie Bo gekarakteriseerd als de schrijver van ‘gladde verhaaltjes’. Dat schrijversverleden wordt nog benadrukt door Madeleen, die op p. 125 zegt:
‘Ik heb de meeste van je verhalen gelezen,’ zei ze, ‘zo kon ik je een beetje volgen natuurlijk.’
hiermee het autobiografische karakter van dat schrijversverleden accentuerend. Dat autobiografische wordt onmiddellijk ontkend door Bo met de woorden ‘Allemaal gelogen’, wat Springer zelf nog eens dunnetjes overdoet in een interview met Corine Spoor in De Tijd van 19 februari 1982: de schrijver is een leugenaar, het verhaal is de waarheid.
Bo wordt echter ook gepresenteerd als de schrijver van het verhaal dat de lezer in handen heeft. Ook hier is het Madeleen:
Ben je met een nieuw boek bezig? (p. 125)
Bo ontwijkt een direct antwoord, waar hij onmiddellijk spijt van heeft:
Zij, juist zij zou kunnen begrijpen hoe verdomd moeilijk het was om het eiland Bougainville op papier te krijgen. (p. 125)
En op de slotpagina geeft zij als het ware toestemming ook het laatste deel van het drama Tommie in het boek op te nemen:
Ik weet zeker dat je van onze reünie vanavond een heel mooi verhaal zult maken. (p. 128)
Dat dat ‘onze’ niet slaat op de overgeblevenen van de oude klas, maar alleen op Madeleen en Bo zal wel duidelijk zijn na de ontluisterende beschrijving van die reünie. Daarmee betrekt Madeleen zichzelf voor de tweede keer in het verhaal. Haar Marriott-ervaring met Tommie had ze al onder het eten aan Bo meegedeeld. Bougainville is dus een poging van Bo Bougainville, het heimwee, op papier te krijgen, vorm te geven. Zo bezien is Bougainville vergelijkbaar met een schilderij van het echtpaar Arnolfini door Jan van Eijck. Tussen het echtpaar is in een convexspiegel de schilder te zien. De schilder als subject en object, als