Bzzlletin. Jaargang 15-16
(1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
Wim Rutgers
| |
Het taal-mediumDe klassieke vraag die elke auteur steeds weer op lezingen te beantwoorden heeft: ‘Waarom schrijft u?’, wordt voor een Nederlandstalige auteur in de Nederlandse Antillen heel vaak van een toevoeging vergezeld: ‘Waarom schrijft u in het Nederlands?’ De taal waarin een Caraïbische auteur zich uit is namelijk niet een vanzelfsprekend, van tevoren vaststaand gegeven, maar een bewuste keuze. Caraïbische literatuur is een veeltalig gebeuren en ook de individuele auteur is vaak veeltalig of in elk geval tweetalig in het dagelijkse leven, zo niet in zijn literaire werk. Een auteur als Boeli van Leeuwen die uitsluitend in het Nederlands schrijft, spreekt natuurlijk normaal Papiamento. En Tip Marugg publiceerde in het Nederlands zijn romans en in het Papiamento zijn latere poëzie. Edward de Jongh schreef in het Nederlands en Papiamento; Nydia Ecury in het Engels en Papiamento. Frank Martinus Arions werk bestaat uit Nederlands-, Papiaments- en Engelstalige poëzie, naast zijn romans. Dat is geen verschijnsel van deze tijd alleen; veeltaligheid was er sinds er op de Antillen geschreven is, vanaf het begin van de negentiende eeuw. Zo schreef Joseph Sickman Corsen (1853-1911) in het Spaans en Papiamento; David Ricardo Capriles (1837-1902) in het Spaans, Engels, Nederlands en Frans, maar hij sprak natuurlijk Papiamento.Ga naar eindnoot2. Deze veeltaligheid is er niet alleen op de Nederlandse Antillen, al is de keuze daar wel zo groot dat Debrot van een unieke situatie sprak. Ook in Suriname is ze een normaal verschijnsel. Albert Helman schreef in het Sranan Tongo, Nederlands en Surinaams-Nederlands. De dichter Shrinivâsi gebruikte Hindi, Nederlands en een enkele keer ook nog wel eens Papiamento, Spaans en Sranan Tongo. Edgar Cairo vertaalt zijn eigen werk vanuit het Sranan Tongo in het Nederlands. René de Rooy sprak nagenoeg alle talen van het Caraïbisch gebied: Créole van Haïti was zijn moedertaal, Nederlands en Sranan Tongo zijn ‘vadertalen’, hij studeerde Spaans, beheerste Engels en door zijn jarenlange verblijf op Curaçao sprak en schreef hij uitstekend Papiamento. Een Caraïbisch auteur ‘kiest’ voor de als eigen gevoelde taal of de vreemde Europese. Het laatste wordt hem door zijn lezerspubliek niet altijd in dank afgenomen. Lange tijd heeft het ter discussie gestaan of Nederlandstalige literatuur van de Antillen, geschreven door een Antilliaanse auteur wel tot de echte Antilliaanse literatuur behoorde: Schrijvers die zich bedienen van het Engels of het Spaans in hun geschriften behoren mijn inziens automatisch (het is een bewuste keuze!) tot de Engelse, respectievelijk de Spaanse letterkunde of ze nu op de Antillen wonen of niet. Wanneer de Nederlandse schrijver Gerard Reve ‘The acrobat and other stories’ schrijft dan plaatst het boek zich gezien de keuze-taal binnen de Engelse letterkunde. Ik herinner me de verhitte debatten die Frank Martinus Arion over zijn keuze van het Nederlands moest voeren tijdens schoollezingen met havo/vwo-leerlingen. Op het Cola Debrot-symposium dat in januari 1986 op Curaçao gehouden werd, beheerste de taalvraag de slotzitting, na- | |
[pagina 86]
| |
dat Guillermo Rosario die meer dan een dozijn Papiamentstalige romans publiceerde en zich uitsluitend van die taal bedient, in een hartstochtelijk pleidooi Cola Debrot postuum verweet in het Nederlands geschreven te hebben, en de voorzitter van het panel - Frank Martinus Arion - hetzelfde voor de voeten wierp. Als een auteur voor een ‘Europese taal’ - Nederlands, Engels, Frans of Spaans - kiest is hij taalkundig gezien niet uit de problemen. Welke vorm of beter welke norm hanteert hij: de A.B.N.-norm, Oxford-English, Amerikaans of West Indian Standard, of een gecreoliseerde vorm als Surinaams-Nederlands of een Nederlands met Papiamentismen erin? In een lezing die de Jamaicaanse auteur Jean D'Costa in 1980 op Aruba gaf voor de Society of Caribbean Linguistics, zette ze het probleem grondig uiteen: The West Indian writer operates within a polydialectical continuum with a creole base... If the writer is to satisfy himself, his local audience and that wider international audience, he must evolve a literary dialect which will meet with the following: the demands for acceptability within and without his own community, and the pressure for authentic representation of the language culture of his own community.Ga naar eindnoot4. Nederlandse auteurs kunnen onbekommerd over polders, grienden en uiterwaarden schrijven want de eigen lezer begrijpt deze zaken toch wel. Maar een Caraïbische auteur zit voortdurend uit te leggen en voor hem normale woorden uit het dagelijkse leven te vertalen of te verklaren voor de niet-eigen, Europese lezer die hij op het oog heeft.
Tele-Curaçao
Zo heeft Albert Helman in zijn eersteling Zuid-Zuid-West (1926) zelfs dertien bladzijden nodig om allerlei zaken te verklaren en de lezer die indruk te geven die hij nodig acht; dat is ongeveer tien procent van de totale omvang van zijn boek. Lees er bijvoorbeeld de eerste pagina van Frank Martinus Arion: Dubbelspel (1973) maar eens op na om te zien hoe de auteur zich richt op het niet-eigen publiek. Edgar Cairo oogstte met zijn ‘Cairo-jaans’ Surinaams-Nederlands waarom hij bekend geworden is, veel kritiek in Suriname terwijl men het in Nederland over het algemeen wel leuk vond. Er is veel weerstand tegen ‘bad-English’ en ander van de Europese norm afwijkend taalgebruik, maar anderen daarentegen oordelen hier weer gunstig over. Aart G. Broek noemde het Antilliaans gekleurd Nederlands in Dubbelspel een verrijking van de Europese taal.Ga naar eindnoot6. Ga naar eindnoot7. Zo blijft de taalkwestie een netelig probleem in het spanningsveld tussen persoonlijke expressie en communicatie met (vreemde) lezers. Nederlandstalig Antilliaans werk dat door een in Nederland gevestigde uitgeverij wordt gepubliceerd voor overwegend Nederlandse lezers roept per definitie spanningen op: ‘Waarom schrijft u in het Nederlands?’, ‘Waarom schrijft u zulk vreemd Nederlands?’ Hoeveel concessies willen beiden - auteur en lezer - van weerskanten doen? Ik stond even stil bij deze taalkeuze, omdat ze nogal wat consequenties heeft: ze impliceert de keuze van het lezerspubliek en vaak ook de plaats en de wijze waarop het werk zal worden uitgegeven, waarmee ik dan dichter bij mijn eigenlijke onderwerp kom.Ga naar eindnoot5. | |
De lezerOm het eigen publiek meer bij het literaire gebeuren te betrekken en de eigen auteurs tot schrijven te stimuleren, zijn er op de diverse eilanden met meer of minder succes pogingen gedaan om schrijversverenigingen op te richten die d.m.v. vergaderingen, voorlezingen en workshops de literatuur willen propageren. De laatste jaren worden dit soort activiteiten vooral gecoördineerd door het Instituto Lingwistike Antiano (Antilliaans Taalbureau) waarvan Frank Martinus sinds 1980 directeur is, en het per 1 januari 1986 met de Status Aparte van Aruba zelfstandig geworden Instituto di Idioma i Literatura Arubano (IDILA) dat onder leiding staat van Ramón Todd Dandaré. De taak van deze talenbureaus is weliswaar allereerst een taalkundige: standaardisering van het Papiamento, het sleutelen aan de niet bevredigende tegenstelling tussen de fonologische Antilliaanse spelling en de etymologische Arubaanse, het invoeren van het vak Papiamento in de basisschool, maar ze schenken ook aandacht aan de literatuur, in het bijzonder om deze in het secundair onderwijs meer aandacht te geven. In 1985 organiseerde het I.L.A. een grote workshop op Sint-Maarten en in 1986 op Curaçao, ter gelegenheid van het jaar van het Papiamento dat van 1 september 1985-1986 speciale aandacht voor deze taal vroeg. Om een indruk te geven hoe het er op zo'n workshop aan toe gaat en wat de belangrijkste onderwerpen zijn, | |
[pagina 87]
| |
citeer ik enkele fragmenten uit een uitvoerig verslag van deze ‘Kulturele dagen van het I.L.A.’: Op 23 mei werd in Kas di Kultura ‘Libertas’ een ‘Kafé Literario’ gehouden, waar verschillende kunstenaars bijeenkwamen in een aangename sociale sfeer. Bekende en minder bekende artiesten brachten oude, nieuwe en zelfs werken die nog niet helemaal ‘klaar’ waren. De zaal van ‘Libertas’ was aangekleed met schilderijen, die een artistieke sfeer aan het geheel bezorgden. Als voorspel tot het programma werd een ‘tape’ afgedraaid, welke eerder op de radio te beluisteren was. Daarop stonden de stemmen van Henry Habibe, Laura Quast en Diana Lebacs, die gedichten voorlazen waarin de liefde, de bewondering voor en de betekenis van het Papiamentu tot uiting kwamen, met zeer gepaste muziek als achtergrond. (...) Dit soort bijeenkomsten waarop de lezer wordt aangezet creatief schrijver te worden komt vooral de laatste tijd herhaaldelijk voor. In januari 1986 was er op Curaçao een groot Cola Debrot-symposium, dat een maand later op Aruba herhaald werd. In april 1986 was er op dat laatste eiland ook een weekend dat gewijd was aan de Engelstalige Caraïbische literatuur. In november 1986 werd er door de Arubaanse Pedagogische Akademie zo'n workshop aan de jeugdliteratuur gewijd. Deze symposia willen de lezer dichter bij het eigen literaire produkt brengen. De systematische studie van het literaire erfgoed is in het verleden verwaarloosd en aan buitenstaanders overgelaten. Hun visie kan natuurlijk waardevol zijn, maar de eigen evaluatie is zeer dringend nodig.Ga naar eindnoot8. Een ander fenomeen dat de laatste jaren steeds weer opduikt is het organiseren van verhalenwedstrijden, waarvan de resultaten later gepubliceerd worden. Voor de jeugd waren er tot nu toe verschillende van dit soort activiteiten op alle eilanden - ze moeten voorzien in de behoefte aan Papiamentstalige kinderliteratuur nu deze taal ‘naar school gaat.’ De deelname voorwaarden zijn: de schrijver/schrijfster moet op de Nederlandse Antillen of Aruba wonen, of moet een Antilliaan of Arubaan zijn die in het buitenland woont. Het verhaal moet in het Papiaments zijn. Het verhaal mag niet eerder zijn gepubliceerd, en moet origineel zijn, aldus een bericht van Eddie Pieters Heyliger die met deze wedstrijd het vijftienjarig bestaan van Echa Palabra vierde.Ga naar eindnoot9. De Antillen kennen een lange toneeltraditie die gestalte kreeg en krijgt in het opvoeren van buitenlands toneel, al of niet vertaald of geadapteerd, en het entameren van een eigen toneelliteratuur. Op Aruba wordt er sinds 1976 een tweejaarlijks internationaal theaterfestival georganiseerd, waaraan naast de eigen amateur toneelgroepen gezelschappen van de andere Antilliaanse eilanden, Venezuela, Colombia, Costa Rica, Jamaica, Peru en Bolivia hebben meegedaan. Jan Kassies was voorzitter van de jury in 1976: ... veel amateurgroepen spelen authentieke stukken, geschreven door auteurs van deze tijd, in de taal van hun eigen land en dikwijls over onderwerpen die rechtstreeks met het eigen land te maken hebben. Dat leidt tot een grote herkenbaarheid voor het publiek en tot een ongefilterde, want niet uit een vreemde taal afkomstige rolopvatting en rolidentiteit bij de spelers. Van de zes op het Arubafestival gespeelde stukken waren er vier van hedendaagse schrijvers over hedendaagse problemen. Over de funktie van theater en over het maatschappelijk belang ervan hoef je in het Caraïbische gebied kennelijk geen lange artikelen te schrijven.Ga naar eindnoot10. Met dit festival alterneert een specifiek Arubaans festival voor kinder-en jeugdtoneel, dat tot nu toe zes keer heeft plaatsgevonden en diverse produkten van eigen toneelliteratuur heeft opgeleverd. Ook Curaçao en Bonaire kennen een actief toneelleven, terwijl de laatste jaren ook Sint-Maarten steeds meer naar buiten treedt met groepen als The Cole Bay Theatre Group en andere. Op de Bovenwinden wordt in het Engels gespeeld, ‘beneden’ nagenoeg uitsluitend in het Papiamento. Nederlandstalig toneel is er in het verleden wel geweest, maar toch nooit goed van de grond gekomen. Toneel is hier de meest democratische literatuurvorm en vindt daarom in de volkstalen plaats. Het publiek bezoekt die voorstellingen die we als specifiek volkstoneel zouden kunnen karakteriseren, massaal. Nu de laatste jaren enkele populaire amateurgezelschappen ‘moeilijker’ toneel brengen, laat het publiek het afweten en ontstaat er een kloof die er voor die tijd niet was. Op deze plaats moet ik ook het in 1980 gehouden Fest-Antil nog even noemen. Het was een weekend vol poëzievoordrachten, aandacht voor de orale literatuur, een eigen kinder- en jeugdliteratuur en de poging om een eigen coöperatieve uitgeverij van de grond te krijgen.Ga naar eindnoot11. De bedoeling om van dit Antilliaans feest een periodiek terugkerend gebeuren te maken is jammer genoeg mislukt. In feite is het Fest-Antil een poging geweest een nationale variant te bouwen van het grotere internationale pan-Caraïbische Carifesta, dat in 1972 in Guyana, in 1976 in Jamaica, in 1979 in Cuba en in 1981 in Barbados werd gehouden en waar culturele groepen uit het hele eilandengebied en omliggende landen vertegenwoordigd waren. Het motto van Carifesta 1981 luidde: Living images in the sun (Levende afbeeldingen van de zon). Een leus die verder geen uitleg behoeft. Naast toneel, zang en dans kon men genieten van traditionele volkskunst, tentoonstellingen, workshops en studiedagen. Het enthousiasme en de inzet van de meer dan 2000 deelnemers uit de 33 landen die aan de Caraïbische zee grenzen maakten het geheel tot een waar | |
[pagina 88]
| |
cultureel feest.
Nederlandse Antillen, Curaçao
Dit klinkt allemaal erg enthousiast, maar toch deed de bekende dichter-dramaturg Derek Walcott niet mee: ... those who attend the Carifesta are in fact celebrating the absence of every condition for a genuine culture and that is the one that fulfills a role in daily life: culture is practised! He predicts the disappointment of the artist who back again on his own island and in his isolation, detached from any tradition or culture, has to go back to work again, but who in reality is not able to do so, because the necessary facilities are lacking.Ga naar eindnoot13. Al deze pogingen om d.m.v. manifestaties een actief literair leven te ontwikkelen en daarbij het publiek massaal te betrekken zijn uiteraard uitstekend, maar verhelen inderdaad niet dat er geen echt groot en trouw lezerspubliek is voor nieuw en bestaand werk. Albert Helman zei: Het is de Nederlandse taal die het gros van de potentiële lezers in Suriname in de weg zit...Ga naar eindnoot14. Dat is waar, maar er is ook geen groot lezerspubliek in de volkstaal. Edgar Cairo heeft dat in Suriname al in 1969 moeten ervaren met zijn novelle Temekoe en Antilliaanse auteurs die bewust voor het Papiamento kiezen ervaren het nog dagelijks, vooral in de kinderliteratuur.Ga naar eindnoot15. Om die reden publiceert Sonia Garmers niet meer in haar moedertaal, en om geen enkele andere.Ga naar eindnoot16. | |
Publikatie-mediaTraditiegebouw zal een auteur die een boek geschreven heeft, beginnen met de vraag: hoeveel gaat de publikatie ervan mij kosten? Ook als hij een uitgever zou vinden, omdat hij veelal niet op de hoogte is hoe de uitgeverswereld in elkaar zit. Ervaringen daarmee zijn ook nauwelijks mogelijk omdat er nooit of slechts incidenteel uitgeverijen waren. Het enige wat een auteur dan overbleef was naar de plaatselijke drukker te stappen en lang over de prijs te onderhandelen, waarbij zoveel mogelijk beknibbeld moest worden op winstmarges, drukkwaliteit, kosten voor het binden, de omslag en de illustraties die vaak door de auteur zelf gemaakt werden. In sommige gevallen zorgde de auteur zelf voor elk onderdeel! Het resultaat was meestal pover van kwaliteit en vrij hoog van kostprijs wegens de geringe oplage voor de plaatselijke markt. En er is geen enkele instantie die als kwaliteitszeef fungeert, een taak die een uitgever in zo hoge mate vervult dat wel eens gezegd wordt dat 99% van wat ongevraagd binnenkomt, ongeschikt is voor publikatie. Een auteur die alles zelf doet moet het volledig hebben van de zelfkritiek - van enige professionele begeleiding of editing is immers geen sprake. Zo gaf R. Dobru die we toch wel tot de bekendste Surinaamse auteurs mogen rekenen al zijn werk zelf uit, behalve Boodschappen uit de zon (Meulenhoff, 1982) dat aan het einde van zijn dichtersloopbaan een keuze uit zijn bestaande poëzie bevatte. Ook Shrinivâsi publiceerde alles in eigen beheer met uitzondering van Vrijgevig als altijd (Futile, 1977) en zijn ‘verzamelde gedichten’ Een weinig van het andere (In de Knipscheer, 1984) Hoe Boeli van Leeuwen begon, geeft Jos de Roo uitgebreid weer in zijn Antilliaans Literair Logboek.Ga naar eindnoot17. In het verleden fungeerden tijdschrijften vaak als uitgeverijen. In het bekende De Stoep (1940-1951) vroegen de redacteuren Luc Tournier en Frits van der Molen zich al in het zesde nummer van juli 1942 af, onder de titel ‘Koersverandering of roepverandering?’ of ze alleen tijdschrift waren: Wij zijn een uitgeverij; en zonder winstbejag, dus zonder vrees voor verlies. Cola Debrots Antilliaanse Cahiers (1955-1967) fungeerden eigenlijk meer als mogelijkheid tot publikatie van grotere werken dan als een echt literair tijdschrift met vaste rubrieken en gevarieerde bijdragen. Henry Habibe heeft Watapana (1968-1972) gebruikt als ‘editorial’ voor zijn eigen poëziebundels; Frank Martinus Arion verbond aan zijn eenmanstijdschrift Ruku (1969-1971) ook een Editorial Ruku. Op dit moment is er naast het algemeen culturele, onregelmatig verschijnende Kristòf geen enkel echt literair tijdschrift, al worden er op Aruba pogingen ondernomen om iets van de grond te krijgen. De consequentie is altijd geweest dat bij gebrek aan literaire tijdschriften er geen katalysator is voor het literair gebeuren. Tot de komst van een nieuwe eendagsvlieg zien vele auteurs dan maar van publiceren af.Ga naar eindnoot18. Vanuit Nederlands standpunt mag men dan wel schrijven: Sommige schrijvers van prullaria en waanzinboeken geven uit ijdelheid of geldingsdrang wel eens op eigen kosten uit,Ga naar eindnoot19. vanuit Caraïbisch standpunt gezien ligt het wel even iets anders, omdat de infrastructuur op boekengebied hier volkomen ontbreekt.Ga naar eindnoot20. | |
[pagina 89]
| |
De in eigen beheer publicerende auteur moet ook geheel zelf voor alle publiciteit en de verkoop zorgen; J. With zette die traditie in Nederland voort: In het begin heb ik mijn werk aan de man gebracht door vanuit Utrecht met een weekabonnement door het land te reizen. Door mijn studie had ik enig inzicht in verkooptechnieken. Maar het was, niet alleen voor mij, een verrassing hoe véél ik in de trein verkocht, honderden en honderden exemplaren. Ik kreeg er bekendheid door, werd ook uitgenodigd om voor te dragen. Eind mei vorig jaar ben ik maar opgehouden met deze verboden praktijken in de trein. Ik heb mijn werkterrein verlegd naar cafés en terrassen.Ga naar eindnoot21. Henk van Teylingen beschreef op ironisch/denigrerende manier hoe Shrinivâsi zijn literaire waar in Suriname aanprees: Telkens als Shrinivâsi een bundel af heeft holt hij ermee naar de gouverneur en laat zich voor de krant fotograferen terwijl hij de goedmoedig glimlachende hoogwaardigheidsbekleder een presentexemplaar overhandigt.Ga naar eindnoot22. Ook op de Antillen is het gebruikelijk een presentexemplaar aan de gouverneur of de gezaghebber te geven om deze gratis publiciteit te krijgen. Een andere manier is het organiseren van een presentatieplechtigheid. Carel de Haseth nodigde voor de aanbieding van zijn jongste bundel Poesia Venena (1986) een groot aantal mensen uit. Tijdens de bijeenkomst op zondagmorgen 23 februari 1986 gaf Lucille Berry-Haseth een overzicht van Carels biografie en droeg Elis Juliana gedichten uit de bundel voor. Pablo Walter gaf zijn indrukken van het stijlvol gebeuren en van wat Carel de Haseth zelf in zijn toespraak naar voren bracht weer in de Amigoe van 24 februari: Hij vertelt dan dat hij even geweifeld heeft omtrent de wijze waarop hij de bundel op de markt zou hebben willen laten verschijnen. Hij had hem net zo goed in alle stilte via de boekhandelaren kunnen laten verkopen. Maar naar zijn mening - en ik ben het roerend met hem eens - besteedt men te weinig aandacht aan literaire publikaties in onze gemeenschap. De auteurs moeten het volk meer aanbieden, zodat het meer zin in lezen krijgt. Zij mogen het jaar van het Papiaments niet voorbij laten gaan zonder meer aandacht op hen te vestigen. De kranten moeten meer plaats en tijd inruimen voor literatuur in het Papiaments. Op 8 september 1985 bood Henry Habibe zijn dichtbundel Yiu di tera op traditioneler Antilliaanse manier aan door deze te laten dopen; dat is immers het gebruik. Pable Walter beschreef het in de weekendbijlage van de Amigoe, Napa van 13 september: De doopplechtigheid zou verricht worden door de Gezaghebber... (deze) hief de fles en ineens... daar de stem van Jules Marchena, de padrino in het Latijn: ‘Ego te baptize... etc.’ Ik wist niet wat ik hoorde... De celebrant liet het vocht stromen, de padrine doopte met woorden. En nog wel in het Latijn. Philomena Wong op Aruba had voor de aanbieding van haar Na caminda pa Independencia op 10 oktober 1986 een voorstelling waarin muziek en schimmenspel haar poëzievoordracht ondersteunden.Ga naar eindnoot23. Aldus enkele voorbeelden van recente boekpresentaties, die hier een van de weinige mogelijkheden zijn om nieuw literair werk onder de aandacht van een groter publiek en de media te brengen. De t.v. en de kranten zijn soms wel aanwezig om een paar shots en een fotootje te maken voor het nieuwsjournaal en de editie van de volgende dag. Daarna wordt het werk door de media gewoonlijk doodgezwegen; met regulier recensiewerk houdt alleen Amigoe zich bezig.
Naast de uitgaven in eigen beheer zijn er in verleden en heden schaarse mogelijkheden (geweest) om te publiceren via een plaatselijke drukkerij of boekhandel. Zo gaven Sint-Augustinus boekhandel, Salas, De Wit, V.A.D., Van Dorp in de Antillen, en Kersten, Varekamp en Leo Victor in Suriname wel eens boekjes uit - maar vaak waren dat de ‘veilige’ schoolboeken waarvan de afname gegarandeerd kon worden of uitgaven voor toeristen. Echt risicodragend waren deze ‘uitgevers’ nauwelijks, laat staan dat ze aan bewuste fondsvorming werkten of auteurs begeleidden. Wat het licht zag was incidenteel, wat zich toevallig aanbood en waar men dan wel enig brood in zag.
Wetenschappelijke bibliotheek
Weer anders lag en ligt het bij enkele stichtingen die zich onder andere met het uitgeven van literair werk bezighouden. Tip Marugg plaatste zijn tweede roman In de straten van Tepalka (1967) bij de Stichting voor Antilliaanse Literatuur en Folklore te Willemstad, in de Cadushireeks als nummer 1. Maar het is naar mijn weten bij dat ene werk in die serie gebleven. Momenteel doet | |
[pagina 90]
| |
de Fundashon Pierre Lauffer heel goed werk door de (her)uitgave van het oeuvre van deze belangrijke Papiamentstalige auteur. In Suriname was in het verleden bijvoorbeeld het Bureau Volkslectuur actief en het Jeugdlectuurproject van het Cultureel Centrum Nickeris; de laatste jaren zijn er officiële overheidsprojecten over Taal en Taalgedrag gestart die ‘Javaanse vertellingen’ uit Suriname en oraal werk uit de Hindoestaanse traditie publiceren.Ga naar eindnoot24. Op Curaçao heeft de leraar Roel Jungslager (ps. Leo Regals) een eigen uitgeverijtje opgericht, Edukaprint (Edukatieve Uitgeverij en Kreatief Advies) waarin hij alles zelf verzorgt: hij is vaak zelf de auteur, verzorgt het drukwerk, de lay out en het bindwerk letterlijk in eigen huis - de machines staan o.a. in zijn slaapkamer - en brengt daarna zijn zaakjes ook nog eens persoonlijk aan de man.Ga naar eindnoot25. Op dezelfde manier heeft de Surinaamse onderwijzer Gerrit Barron voor zijn eigen poëzie en kinderboeken de Educatieve Uitgeverij Sorava (het ps. waaronder hij zelf vaak publiceert) opgericht. Zijn werk heeft een wijde verspreiding gekregen. Van zijn kinderboeken Bij Anoekoe in het bos zijn via de Stichting Kinderkrant die jeugdliteratuur brengt in ‘Bulkboekvorm’ meer dan 20.000 over de toonbank gegaan - een record in Suriname met zijn geringe bevolking. De Curaçaoenaar Stanley Cras beheert al jaren de Editorial Antiyano waar diverse originele Papiamentstalige werken en vertalingen in het Papiamento verschenen. In november 1985 heeft hij de poging om een nieuw tijdschrift te beginnen - het luxe in hoge oplage verschijnende Independiente - letterlijk met zijn gezondheid moeten bekopen. Het is dan ook bij één nummer gebleven. Er zijn dus inderdaad wel - steeds weer - pogingen te noemen waarbij individuele auteurs een uitgeverijtje van de grond willen krijgen. Maar alles blijft eigenlijk steken in de vicieuze cirkel van een moeizaam begin - weinig respons - povere inhoudelijke en technische kwaliteit - waardoor het toch al nauwelijks lezende publiek het nog verder laat afweten... Heel wat van deze eendagsvliegen - uitgevers van slechts één of enkele werkjes - zijn er ten onder gegaan: Editorial Bartolomé, Publicación Scorpio en vele andere. Ik laat het bij de bovenstaande keuze. Eigenlijk waren het allemaal voorbeelden van een verkapt in eigen beheer publiceren. De auteur zelf is initiatiefnemer en risicodrager, maar hij bedenkt alleen even een naam waaronder zijn publikatie het ochtendgloren zal zien. Enigszins anders ging leraar Nederlands Andries van der Wal, die zijn jeugd op Curaçao doorbracht, te werk met zijn Flamboyant/P. die van 1973 tot 1980 in Rotterdam gevestigd was. Deze bracht een Antilliaanse literatuurgeschiedenis, originele poëzie van Suriname en de Antillen, herdrukken van bestaand werk (van Boeli van Leeuwen en Frank Martinus Arion bijvoorbeeld) in de Antilliaanse Bibliotheek, en vertalingen uit Latijns-Amerika.Ga naar eindnoot26. Het was zijn bedoeling een breed Caraïbisch kader te vestigen, maar zijn initiatief is stuk gelopen op gebrek aan middelen en lezersbelangstelling. Hij bleek niet in staat langzaam lopende uitgaven financieel te overbruggen. Daarom is zijn fonds opgegaan in het grotere ‘Derde Wereld fonds’ van In de Knipscheer, die momenteel toonaangevend aan het worden is op publikatiegebied van Antilliaans en Surinaams werk. Andere Nederlandse uitgevers die veel Antilliaans/Surinaams werk in hun fonds stoppen zijn Meulenhoff (Debrot, R. de Rooy, E. de Jongh), De Bezige Bij (Frank Martinus Arion, T. Marugg, J. de Palm), Nijgh en Van Ditmar en Querido (Helman - maar deze strooit zijn werk overal rond de laatste tijd) en Leopold dat alle Antilliaanse jeugdliteratuur publiceerde. De niet-literaire publikaties komen vooral bij de Walburg Pers in Zutphen terecht of in de Anjerreeks van Van Gorcum in Assen, gefinancierd door de Stichting Prins Bernhard Fonds. Ter vergelijking is interessant dat de op Aruba geboren op Sint-Maarten wonende Harold Lake (ps. Lasana Sekou) zijn Engelstalige uitgaven in New York via het House of Nehesi uitgeeft. Dat is een drukkerij die via overheidsinitiatief op non-profit basis faciliteiten schept voor minderhedenliteratuur, om op die manier economisch moeilijk maar cultureel belangrijk werk toch te laten verschijnen. Een voorbeeld dat navolging zou verdienen! Het is de bedoeling dat Aruba een dergelijke mogelijkheid krijgt via de Biblioteca Nacional.
In de Encyclopedie van Suriname (1977) ontbreekt het lemma ‘uitgeverij’ nog, maar gelukkig zijn sedertdien wel enkele activiteiten ontplooid, zeker op het gebied van de kinderliteratuur. Terwijl in het verleden drukkerijen en boekhandels als Leo Victor, Vaco en Eldorado opdrachten uitvoerden voor doe-het-zelvers, zijn er de laatste jaren drukkerij-uitgeverij Alberga en vooral ook De Volksboekwinkel die risicodragend voor hun auteurs werken. Ze worden in elk geval als officiële uitgever vermeld met I.S.B.N. en al. In ruimer Caraïbisch verband zien we voorbeelden als het Jamaica Publishing House, de Bolivar Press en als verreweg belangrijkste het Cubaanse Casa de las Americas.Ga naar eindnoot27. De traditionele vanzelfsprekenheid voor een auteur om te proberen zijn werk in het (voormalig) moederland gepubliceerd te krijgen is overal in het Caraïbische gebied aan het verdwijnen. Het is steeds minder zo dat het koren naar Europa gaat, en het kaf en het kleinere eenvoudiger werk voor eigen publiek in eigen beheer plaatselijk verschijnt. De Antillen en Aruba hebben de laatste jaren aan deze ontwikkelingen meegedaan door eigen uitgeverijen te beginnen. Dat is dan allereerst Kolibri, de op coöperatieve basis opgerichte Antilliaanse uitgeverij. Het idee werd voor het eerst in 1972 door Max Nord van de Sticusa geopperd, maar het bleek toen wegens gebrek aan belangstelling ervoor bij de eigen auteurs niet haalbaar. In 1976 kwam het opnieuw ter sprake, ditmaal met meer welwillendheid door de Curaçaose schrijversvereniging bekeken, maar pas tijdens het Fest-Antil van 1980 werd er een echte push aan gegeven door Carel de Haseth. Na adviezen van Geert Lubberhuizen en studiereizen van Ro de Palm werd de coöperatieve uitgeverij | |
[pagina 91]
| |
die genoemd is naar het prachtige vogeltje, opgericht op 12 december 1983. Na enkele jaren zijn er een boek met muziekstukken, een dichtbundel en een groot overzicht van de Engelstalige Caraïbische literatuur ten behoeve van het secundair onderwijs verschenen.Ga naar eindnoot28. Directeur Ro de Palm: De nadruk wordt gelegd op de moedertalen (Engels en Papiamento). Maar Nederlands wordt niet bij voorbaat uitgesloten. Als een Antilliaan wil schrijven in het Nederlands, dan zal dat niet ongepubliceerd blijven, omdat hij Nederlands schrijft. Maar het is wel zo, dat de nadruk wordt gelegd op de twee moedertalen. Het is geen aversie tegen het Nederlands, maar iemand die in het Nederlands schrijft, en er zijn voorbeelden te over, kan ook in Nederland uitgegeven worden.Ga naar eindnoot29. Nederlandstalige auteurs zullen Ro de Palms uitspraak in dezen niet zonder meer beamen! In 1984 startte het tweetalige Nederlands/Arubaanse Charuba, dat zich voornamelijk toelegt op het publiceren van jeugdliteratuur onder de paraplu van Leopold - Den Haag, dat tot nu toe al de Antilliaanse jeugdboeken publiceerde. Deze uitgeverij werkt dus zoals Heinemann, Nelson, Mc. Millan, Longman, die hoofdkantoren in Engeland hebben en dochters in het Caraïbische gebied, dat al enkele decennia deden. Alleen het tweetalige is nieuw. Tot nu toe publiceerde Charuba in haar korte bestaan een viertal jeugdboeken, enkele studies en een drietal vertalingen van kinderboeken in het Papiamento: een fonds van tien uitgaven in nauwelijks drie jaar, wat voor Antilliaanse maatstaven ongekend is. In oktober 1986 kreeg deze jonge uitgeverij Charuba een volledig Arubaanse poot met de zgn. Charuba-edities die geheel plaatselijk worden vervaardigd.Ga naar eindnoot30. Een van de grootste problemen is de distributie over twee landen en zes eilanden. Het kleine lezerspubliek dat dan ook nog weinig belangstelling voor literatuur toont, maakt de eigen uitgeverijen van subsidies afhankelijk, een heel kwalijke zaak. Daartoe beschikken de Antillen over diverse fondsen als van de Stichting Grafische Communicatie, het George Curielfonds, het Prins Bernhard Fonds Nederlandse Antillen, de Sticusa in Amsterdam en tegenwoordig de Antilliaanse OKSNA en de Arubaanse UNOCA als organisaties van de twee landen zelf, die draaien met Nederlands ontwikkelingsgeld. Andries van der Wal zei in 1982 hierover: Subsidie van Sticusa is voor mij financieel reddend. Ik heb echter veel liever een vaste afname van zo'n 1000 exemplaren, waarvan ik weet dat het bij 1000 jonge mensen op de school in de Antillen terecht komt, dan dat ik F.40.000 krijg. Ik wilde het én drukken én zien dat het daar terecht kwam. Dit is nooit gerealiseerd...Ga naar eindnoot31. Op Aruba wordt de laatste tijd wel in de richting van een afnamegarantie voor het Papiamentse deel van het Charuba-fonds gedacht. Dat zou een belangrijke verbetering zijn! | |
Distributie- en promotiemediaIn een van zijn Volkskrantstukjes schreef de Surinaams-Nederlandse auteur Edgar Cairo eens over het lectuuraanbod in Paramaribo: Ik kijk! Ik lees! Me ogen vreten, in die winkel te Paramaribo: Avenue..., Mix..., Story..., Panorama... Suriname baja. Dan van ze! Ze lijken Hollandser dan Holland zelf! San???Ga naar eindnoot32. Daarin had en heeft Cairo wel gelijk, ook voor de Antillen. Maar het is ook waar dat elke boekhandel een meestal in het oog vallende hoek inruimt voor het eigen Surinaamse en Antilliaanse werk, temidden van al het Nederlandse geweld en de Engelse pockets voor de Amerikaanse toerist. Boekhandels als Van Dorp-Eddine, Salas en op Aruba Plaza Bookshop spelen zo toch een belangrijke rol in de promotie van het eigen produkt. Vaak fungeren ze als importeur en als hoofddealer van bepaalde zich op een Antilliaans fonds richtende Nederlandse uitgevers. Ook de in eigen beheer, plaatselijk publicerende auteurs vinden bij hen een plaatsje, zij het vaak alleen in consignatie. Dat was meestal niet zo'n groot succes. Henk van Teylingen over de Surinaamse auteur: Hij legt een stapeltje neer bij de boekenafdeling van Kersten, een stapeltje bij de nonnetjes van ‘De Hoeksteen’ en een stapeltje bij Varekamp... Af en toe gaat hij de plekken langs waar hij zijn stapeltjes heeft neergelegd en int zijn deel van wat er verkocht is, waarmee hij dan de drukker verder afbetaalt en nieuwe exemplaren haalt om de geslonken stapeltjes wat op te hogen.Ga naar eindnoot33. Sonia Garmers zei in een interview over haar eerste Papiamentstalige boekjes: Je gaf vijftig exemplaren bij de boekhandel in consignatie. Als je dan na lange tijdje geld kwam halen, bleek dat je er 46 terug kreeg, twee waren er gestolen, één was van de toonbank gevallen, en één was er verkocht!Ga naar eindnoot34.
Nederlandse Antillen, Curaçao
| |
[pagina 92]
| |
Extra vervoerskosten en het bestellen van kleine aantallen of zelfs eentjes veroorzaken een relatief hoge prijs voor het literaire boek. De bereidheid om een substantieel bedrag neer te tellen voor een ‘boek om te hebben’ is nauwelijks aanwezig. Eigen boeken bezit is (nog) geen traditie.
Bijna alle eilanden van de Antillen hebben de laatste jaren de beschikking gekregen over moderne goed geoutilleerde bibliotheekgebouwen. In 1984 kreeg de sinds 1923 bestaande Sint-Maartense Philipsburg Jubilee Library een groot nieuw gebouw; Saba en Sint-Eustatius hebben ook keurige nieuwe ruimten betrokken. Aruba heeft sedert 1982 een prachtig ruim gebouw met legio mogelijkheden waar een druk gebruik van wordt gemaakt. Op Curaçao is men (nog steeds) bezig met de bouw van een nieuwe bibliotheek. Alleen Bonaire heeft voorlopig nog niet veel uitzicht op een nieuwe adequate behuizing. Het bibliotheekwerk is m.b.v. professionele medewerkers de laatste jaren sterk ontwikkeld en speelt daarom een belangrijke rol in de propaganda voor het boek en het lezen. Wie in cijfers is geïnteresseerd verwijs ik naar de bestaande literatuur hierover.Ga naar eindnoot35. Hier wil ik enkele speciale bibliotheekactiviteiten noemen. Sedert 1982 kent Aruba de traditie van een literair-culturele septembermaand, met verschillende activiteiten als poëzievoordrachten, forums, toneel, film en lezingen. In 1985 was deze maand opgedragen aan de bekende musicus-schilder-auteur Padu Lampe, in 1986 vroeg de bibliotheek aandacht voor het Papiamento. Sint-Maarten organiseerde in 1986 voor het elfde achtereenvolgende jaar een kinderboekenweek, waarin kinderen van het basisonderwijs op velerlei speelse wijze met boeken en lezen in aanraking worden gebracht. Op Caraçao organiseert men juist in de vakantieweken veel voor die kinderen die niet met vakantie kunnen gaan. Over het algemeen - ook via de langs de scholen rijdende bibliobussen - lezen kinderen en jongeren heel wat meer dan volwassenen. Op Aruba heeft de Biblioteca Nacional dependances in de havo-vwo-school Colegio Arubano en op de M.T.S. Cesar Terzano. De bibliotheken hebben alle speciale afdelingen Antilliana of Caribiana, waar men streeft naar een volledige collectie van wat er over het eigen (ei)land geschreven wordt en over de regio, en alles wat plaatselijk geproduceerd en gepubliceerd wordt. Aruba hanteert sinds de Status Aparte het systeem van ‘wettelijk depot’ waarbij van elke publikatie automatisch ten minste een exemplaar in de bibliotheekcollectie terecht komt. De scholen voor voortgezet onderwijs steunen de eigen literatuur door middel van de lessen waarin veel aandacht aan de eigen auteurs - zowel voor jongeren als volwassenen - gegeven wordt. Op het Colegio Arubano zijn de leerlingen verplicht om voor hun examen ten minste zes boeken van Antilliaanse auteurs te lezen voor Nederlands; voor Engels leest men minimaal twee Caraïbische werken; de sectie Spaans besteedt veel aandacht aan Latijns-Amerikaanse auteurs. Achtergrondinformatie en analyse worden tijdens de lessen gegeven. Jos de Roo: Antilliaans Literair Logboek staat op de literatuurlijst voor Nederlands; Aart G. Broek: Something rich like chocolate zal ingevoerd worden voor klassikaal gebruik bij Engels.
Er is op de Antillen weliswaar nauwelijks een leestraditie wat boeken betreft, maar kranten worden er juist veel gelezen. Velen hebben een abonnement en kopen daarnaast andere kranten in de losse verkoop. Op Aruba (60.000 inwoners) zijn er elke dag acht kranten te koop: de ochtendbladen Extra, Ultimo Noticias, Diario, Corant, de middagbladen Nobo en La Prensa die alle in het Papiamento verschijnen; de avondbladen Beurs- en Nieuwsberichten en de Amigoe in het Nederlands, en het speciaal op het toerisme gerichte The News.Ga naar eindnoot36. Kranten hebben in de Antillen (en Suriname) een relatief lange geschiedenis. En in die kranten verschenen vanaf het begin van hun bestaan reeds ingezonden gedichten. De auteurs hebben altijd de dagbladen weten te vinden als een van de weinige publikatiemogelijkheden. Elke redacteur was wel genegen een gedicht in de rubriek ‘ingezonden’ te plaatsen, ongeacht de poëtische waarde ervan. Zo valt er een lange traditie van gelegenheidspoëzie uit de dagbladen te destilleren.Ga naar eindnoot37. Omgekeerd hebben de kranten in de loop der jaren niet veel aandacht gehad voor het literaire produkt als nieuwswaarde, met gunstige uitzonderingen evenwel van Papiamentstalige bladen als La Cruz en het Nederlandstalige Amigoe. De Beurs- en Nieuwsberichten besteedt incidenteel aandacht aan nieuw literair werk, de Amigoe doet dat regelmatig via een speciale boekenpagina en de laatste jaren via de weekendbijlage Napa (Extraatje). Sedert de jaren dat Jos de Roo deze pagina beheerde (tweede helft van de jaren zeventig) en Walter Palm en vooral Carel de Haseth (begin van de jaren tachtig) kregen literaire uitgaven d.m.v. een groep vaste medewerkers veel aandacht, waarbij de nadruk uiteraard viel op de boeken van eigen auteurs en van eigen bodem. Na redactiewisselingen waardoor Carel de Haseth opstapte als coördinator, is deze aandacht echter veel geringer, in elk geval niet meer zo systematisch. Het mag gezegd worden dag de Napa over het algemeen kritisch te werk ging, zonder de eigen auteurs de hemel in te prijzen zo lang daartoe geen aanleiding bestond. In een kleinschalige maatschappij waar iedereen iedereen kent en je nooit meer dan ‘halve ruzies’ moet maken omdat je elkaar altijd weer tegenkomt op het eiland, leverden deze kritische bijdragen wel eens problemen op.
De Nederlandse Antillen en Aruba kennen een uitsluitend commercieel radiowezen, met in totaal elf radio-omroepstations op een bevolking van ongeveer 25.000 inwoners. Verschillende stations, met name op Aruba, hebben nauwelijks meer functie dan als verspreider van lokaal nieuws, doorgever van reclameboodschappen waarvan men in leven moet blijven, en om populair te worden en te blijven de functie van juke-box. Uitzondering is het weinig beluisterde Radio Kelkboom dat ook | |
[pagina 93]
| |
aandacht schenkt aan de eigen muziek-cultuur en via het heruitzenden van programma's van Radio Nederland Wereldomroep algemeen cultureel en ook literair nieuws. Uit de andere stations daveren alleen de Noord- en Zuid-amerikaanse tophits de huizen in. Een radio wordt hier aangezet zodra je opstaat en hij gaat 's avonds pas uit. Cultureel en literair nieuws moet men dus niet op de radio verwachten op Aruba. Gelukkig is deze toestand op Curaçao veel beter. Daar werkt bijvoorbeeld Eddie Pieters Heyliger al vijftien jaar met het half uur durende wekelijkse Echa Palabra (Het woord brengen) via Radio Caribe. In dat programma brengt hij verhalen, poëzie, interviews, recensies, gesproken portretten, letterkundige prijsvragen en verhalenwedstrijden. Het doel van Eddie Pieters Heyliger om ‘op grote schaal de luisteraars te laten deelnemen aan de literatuur en cultuur in algemene zin’ bereikt hij op deze wijze, want: ‘Luisteren is gemakkelijker dan lezen!’ Het aanbod van luisteraars om eigen werk voor de radio te brengen is erg groot, maar Heyliger accepteert alleen auteurs die meer dan incidenteel schreven: ‘Iedereen heeft wel eens een gedicht geschreven!’ Wel steunt hij veelbelovende jongeren van welke er via zijn uitzendingen een aantal bekend zijn geworden. Vooral die aspecten van de eigen cultuur die in de verdrukking dreigen te raken, als de orale traditie bijvoorbeeld, krijgen zijn aandacht.Ga naar eindnoot38. Lucille Berry-Haseth leest elke week gedurende tien tot vijftien minuten via Radio Hoyer I verhalen of gedichten voor in het programma Esaki ta mi tera (Dit is mijn land), verzorgd door Mildred Domacassé-Strake, dat wetenswaardigheden over Curaçao vertelt. De bekende dichters-voordrachtskunstenares Nydia Ecury leest iedere ochtend een gedicht voor op Radio Hoyer I. Op Radio Kòrsow zijn er kinderprogramma's van Mw. Domacassé en Tante Irma; Grace Daal-Pijper verzorgt onder de titel Kòrsow di Antaño (Curaçao van vroeger) een programma waarin verhalen en gedichten van vroeger veel aandacht krijgen. Elis Juliana heeft programma's voor kinderen en volwassenen om de eersten te helpen opvoeden en de laatsten de gelegenheid te geven nog iets over hun tradities te horen. Culturele activiteiten als bijvoorbeeld van de Stichting Mangasina di Arte (Kunstmagazijn) die poëzievoordrachten verzorgt, worden vaak rechtstreeks door de radio uitgezonden.Ga naar eindnoot39. Stanley Cras heeft veel gedaan voor de Papiamentstalige literatuur d.m.v. zijn radiolezingen over de Antilliaanse literatuurgeschiedenis. Uit deze korte opsomming van voorbeelden mag blijken dat de radio op Curaçao wel degelijk het belang van literatuur als nieuws en het bewaren van de traditie ziet. Al deze programma's zijn in het Papiamento en dienen om de kennis en bewustmaking van de waarde van deze eigen taal te vergroten. Het zijn gesproken ‘literaire magazines’ die ook aan orale overleveringen en ongepubliceerd werk veel aandacht schenken, het zijn nauwelijks voorbeelden van hoe het medium radio met ‘het boek’ omgaat. Dat laatste is maar een heel klein onderdeeltje van het totaal aan activiteiten en kan ook niet meer zijn omdat er gewoonweg niet voldoende Antilliaanse boeken verschijnen.
Over de televisie op Curaçao en Aruba kan ik kort zijn: die doet niets systematisch aan het bespreken van literair werk. Er zijn geen talk-shows met auteurs, geen schrijvers in de stoel en dergelijke. Alleen incidenteel wil men nog wel eens met de camera aanwezig zijn om de aanbieding van een boek of een culturele activiteit kort te verslaan voor het nieuws. Er zijn soms programma's over oude culturele gebruiken of uitvoeringen van toneel en ballet, over het algemeen is de aandacht voor ‘het boek’ afwezig. De televisie zendt hier novelas uit Latijns-Amerika en soap opera's uit de Verenigde Staten uit en kent slechts af en toe een eigen produktie. | |
SlotHet boek vervult geen rol van betekenis bij de media; slechts Curaçaose radiostations en de Amigoe zijn zich bewust van het belang van een eigen literair produkt. De overheid voert geen beleid dat dergelijke activiteiten steunt. Deze worden slechts verwezenlijkt dank zij het enthousiasme van idealisten, zowel directeuren-eigenaars als journalisten-omroepers. Sonia Garmers heeft dat in haar jeugdroman Wonen in een glimlach (1985) uit de eigen ervaringen in verhaalvorm weergegeven. Het incidentele en individuele zijn trouwens karakteristiek voor de hele Antilliaanse literaire ambiente, die staat en valt met het initiatief van enkelingen. Zodra die er mee op (moeten) houden stort de zaak in elkaar; of het tijdschriften, kritieken of uitgeverijen betreft, steeds weer bleek het op te gaan. Er is op de Antillen geen literair infrastructureel systeem omdat de overheid dat niet stimuleert. Toen Boeli van Leeuwen en Sonia Garmers in 1983 de hoogste Antilliaanse literaire onderscheiding - de Cola Debrot-prijs - kregen, sprak de Curaçaose gedeputeerde van Cultuur over Sonia Garmers' kookboeken en zei hij het werk van Boeli van Leeuwen uit de encyclopedie te kennen.Ga naar eindnoot40. Frank Martinus Arion voorspelde in een lezing op Aruba enkele jaren geleden, voor de komende generatie niet veel goeds op literair gebied: De positie van de Nederlandse taal is zodanig verzwakt dat er wel geen nieuwe schrijvers meer in staat zullen zijn van deze taal op voldoende niveau gebruik te maken, terwijl de Papiamentstalige literatuur zich pas echt zal kunnen ontwikkelen na invoering van deze taal in het secundair onderwijs. Heeft of krijgt Frank Martinus Arion gelijk? Ik hoop het niet en ik verwacht het niet. Ondanks de taalproblemen, de handicaps bij het publiceren, de kleine markt die weinig aandacht voor literair werk heeft, zullen - terwijl de | |
[pagina 94]
| |
een zijn ‘hondehokken timmert’ - steeds individuele gedreven auteurs blijven schrijven èn publiceren. Zo was het tot nu toe en zo zal het wel blijven. Niet voor niets wordt er immers beweerd dat in elke derde Latino een dichter schuilgaat? |
|