| |
| |
| |
Graa Boomsma
De doodgewone wereld van Edward de Jongh
Dat geen enkele literair criticus bij het verschijnen van de sociaal-realistische roman Dubbelspel (1973) van Frank Martinus Arion of de kleine roman De boog (1981) van Edward de Jongh heeft gewezen op de invloed die die boeken hebben ondergaan van A Morning at the Office (1950) van de Caraïbische schrijver Edgar Mittelholzer, zal wel liggen aan de relatieve onbekendheid met deze literatuur, die geografisch ligt ingeklemd tussen die van de Verenigde Staten en Latijns-Amerika. Toegegeven, V.S. Naipaul is een bekende naam. Maar wie kent Earl Lovelace, Simone Schwartz-Bart en Maryse Condé (allemaal in het Nederlands vertaald)? Of wie kent - om ‘dichter’ bij huis te blijven, namelijk de Nederlandse Antillen - Oda Blinder, Jules de Palm, Luc Tournier (de arts Ch.J. Engels, die in 1940 het tijdschrift De stoep oprichtte dat onder andere diende als platform voor Nederlandse literaire ballingen) en Edward A. de Jongh? Er is literair méér aan de hand dan een handjevol terecht bekende namen (Colá Debrot, Boeli van Leeuwen, Tip Marugg) doet vermoeden. Over één van die onbekende Antillianen gaat het hier: Edward de Jongh. Uitgeverij Meulenhoff publiceerde in 1981 De boog. In de flaptekst stond vermeld dat De Jongh in 1923 in het toenmalige Nederlands-Indië (de Molukken) was geboren uit Westindische (Antilliaanse) ouders en in 1936 naar Curaçao verhuisde. De boog bleek niet zijn eerste boek. In 1976 publiceerde De Jongh op de Antillen zijn roman De steeg (uitgeverij Bartolomé edit.). Vlak na de grote brand in Willemstad (30 mei 1969), die in feite een woedeuitbarsting was van de arme, onderdrukte bevolking tegen de uitgestalde luxe en waartegen Nederlandse mariniers in het geweer kwamen, publiceerde De Jongh een historische roman in het Papiamento: E dia
di mas históriko (uitgeverij VAD-Aruba), met foto's verluchtigd. Binnen een jaar werden er 4000 exemplaren van verkocht, een Antilliaanse besteller.
Een andere in het Papiamento verschenen ‘kleine roman’, Morto di Enid Lacruz (1969), kwam vier jaar later onder de titel Fata morgana in het Nederlands uit (Bartolóme edit.). En van het in 1984 in het dagblad Amigoe (Curaçao) als feuilleton verschenen reisverhaal over Indonesië maakte De Jongh een jaar later een boekje: Langs paden van oorsprong. Er is dus sprake van een oeuvre. Al in 1954 werden twee werken van hem door het Cultureel Centrum Curaçao bekroond, namelijk de verhalenbundel Bon Biaha en de gedichtenbundel Capricho. Maar alvorens op het werk van Edward de Jongh in te gaan - met name Fata morgana, De steeg en De boog - wil ik stilstaan bij de al in de eerste zin genoemde roman van Edgar Mittelholzer, die in 1980 in het Nederlands verscheen: Een ochtend op kantoor.
| |
Kantoor
Met Een ochtend op kantoor zet de vernieuwing in van de Caraïbische literatuur. Mittelholzer behandelt voor het eerst zeer nadrukkelijk, en op een nieuwe manier, geërfde raciale en klassevooroordelen, die welig tieren in een door het kolonialisme gevormde smeltkroesmaatschappij als Trinidad, waar de roman gesitueerd is. Sociale status hangt af van het ras waartoe je behoort: de zwarte staat onderaan de maatschappelijke ladder, de blanke (Brit) bovenaan. Daartussen bevinden zich Indiërs, Javanen, Creolen, Chinezen, joden en Libanezen. Nieuwe maatschappelijke normen zijn al wel voorradig, maar in de hoofden van de mensen leeft de oude, ingeprente koloniale verdeel-en-heers-ideologie nog hardnekkig voort. Een ideologie die tot onderlinge botsingen leidt en zo een fundamentele confrontatie met de heersende koloniale macht verhindert.
Mittelholzers roman beschrijft de verhoudingen tussen de personages die op het kantoor van Essential Products Ltd. werken: ‘Het Kantoor zag eruit als vele andere kantoren in Port of Spain.’ De plaatsen die de figuren innemen weerspiegelen Trinidaanse maatschappelijke verhoudingen.
De ambitieuze zwarte Horace Xavier is jongste bediende, de zwarte Mary Barker maakt schoon, de Indiër Jagabir is maar liefst assistent-boekhouder en probeert zijn - voor een koelie hoge - baan te behouden door naar boven te likken en naar onderen te trappen. De optredende vrouwen zijn steevast secretaresses en typistes: hun huidkleur is lichtbruin. Uiteraard is de hoogste chef een Brit.
De huidkleur doordrenkt alles in de roman. Mittelholzer, die zich in zijn latere leven graag identificeerde met blanke Britten en in Engeland ging wonen, gaat uitgebreid op gelaatstrekken en haardracht in als hij zijn personages introduceert. De hiërarchie op het kantoor staat normale, integere relaties in de weg. De zwarte Horace bij voorbeeld is gecharmeerd van de gekleurde secretaresse Nanette Hinckson en deponeert stiekem een liefdesbrief, in de vorm van een bewerkt citaat uit As You Like It van Shakespeare, op haar bureau. Er ontstaan allerlei misverstanden, intriges en huichelachtige toestanden rond die brief, die stuk voor stuk laten zien dat opgelegde vooroordelen een normale menselijke omgang blokkeren.
De lezer krijgt een totaaloverzicht gepresenteerd via een alleswetende verteller. Het vertelperspectief verschuift, verspringt soms plotseling naar een ander personage en
| |
| |
heeft als functie het tegenover elkaar zetten van de verschillende meningen en beweringen. Oordelen levert Mittelholzer niet, de lezer krijgt geen ‘boodschap’ opgedrongen. Die telescopische objectieve aanpak hanteert Arion ook in Dubbelspel. De Jonghs boeken De steeg en De boog vormen eveneens een mozaïek van wisselende perspectieven in korte, fragmentarische tekstblokjes. In al deze romans wordt niet zozeer een idee uitgewerkt alswel de lezer de ruimte gegeven uit de korte, elkaar vaak confronterende tekstblokken conclusies te trekken.
Opvallend in Een ochtend op kantoor is de wijze waarop het verleden van de personages ter sprake komt. De aanleiding om terug in de tijd te gaan wordt vaak door een detail geleverd, een object dat het heden van de verschillende figuren nog steeds belast en belaadt. Of dat nu een sleutel, een groene baret, een litteken of een bureaupoot is. ‘Een mens, als geheel genomen, was een samenstelling van alle andere levens, alle objecten en alle gebeurtenissen die in zijn verleden een rol speelden.’ In de roman laat Mittelholzer die vertelwijze uitleggen door een alter-ego: de auteur Mortimer Barnett.
De Indische stenotypiste Edna Bisnauth omschrijft Barnetts opvattingen als volgt: ‘Oh! Die knaap van de telescopische objectiviteit. Hij vindt dat we veel meer aandacht moeten schenken aan dode dingen, nietwaar? In een verhaal moeten we niet al onze aandacht concentreren op personen, maar we moeten de verhalen vertellen achter domme voorwerpen als stoelen en bedden en deuren, enzovoorts.’
Merkwaardig is dat Barnett niet op de lijst van de voornaamste personages, aan het begin van het boek, staat. Want hij vertegenwoordigt een toekomst waarin tegenstellingen tussen wat mensen zijn en eigenlijk willen worden (namelijk vrij en onafhankelijk) kunnen wegvallen. Barnett veroorzaakt een begin van verandering in het - tot dan toe - geconditioneerde denken van enkele figuren. De zwarte Horace Xavier is een van de eersten die de consequenties trekt. Hij wil slaaf àf zijn, niet meer gestuurd worden door voorgeprogrammeerde denkschema's. Een voorval uit zijn jeugd blijkt een rol te spelen hierbij. In het eerste deel van Een ochtend op kantoor wordt hij al uitgedaagd: ‘Wat was de liefde eigenlijk voor iets dat hij er zo hulpeloos door werd? Hij draaide zijn hoofd en staarde door het raam naar buiten. Een bruin-met-gele vogel streek neer op de tak van een boom op Marine Square, klapwiekte met zijn vleugels en riep: “Krie-twiet!” Een schrille agressieve kreet. Agressief in de zin van vrij en onafhankelijk. Het klonk als een spottende lach, bedoeld voor hem.’
Edward de Jongh
De nobelheid, de integriteit, het oprecht durven zijn winnen het van de door de maatschappij opgedrongen huichelachtigheid. Dat thema van Een ochtend op kantoor komt terug in latere Caraïbische romans en zeker in die van Edward de Jongh, met name De steeg en De boog.
| |
Fata Morgana
Edward de Jongh is de vleesgeworden smeltkroes. Als Molukker in Oostindië geboren, gaat hij in de crisisjaren naar Westindië. Wat zijn zijn moedertalen? Maleis, Nederlands, Papiamento, Spaans, Engels? Papiamento zou ik als eerste moeten noemen, omdat dat al een smeltkroestaal is. In zijn reisverhaal Langs paden van oorsprong voelt hij zich als gebrekkig sprekende ‘Indonesiër’ (de taal van zijn jeugd is weggezakt) zowel thuis als niet thuis in de moderne gordel van smaragd. Verwarring alom als hij zijn vroegere landgenoten uit wil leggen hoe het zit. Biografisch is Langs paden van oorsprong van belang door de sterk beschreven jeugdherinneringen die tijdens de reis bovenkomen, zijn vermelde pogingen om tussen 1941 en 1945 Oostindië te bereiken om tegen de Jappen te vechten (hij wilde in Amerika een opleiding tot jachtvlieger volgen, maar werd afgekeurd omdat zijn ogen ‘te bol’ zouden zijn) en de informatie dat hij makelaar in onroerend goed is en vroeger hoofdadministrateur van Philips-maatschappijen in de off-shore-handel was in onder andere Zuid-Amerika.
En De Jongh heeft soms iets met voorwerpen: hij verliest die (zijn paspoort) of springt er onhandig mee om. En zijn geheugen? Ook daar verlies en vervorming. ‘Het menselijk geheugen is onberekenbaar in het zich herinneren...’ schrijft hij op zijn speurtocht naar zijn jeugd in Medan, Jakarta, Bogor, Jogyakarta en Purworejo. ‘Herinneringen stellen zich op in de vorm van een momentopname, een statisch beeld, en is doorgaans niet de levende beweging, de actie als zodanig.’ Die actie wordt door het reisverhaal gevormd.
De titel van zijn kleine roman Fata morgana geeft al aan dat De Jonghs personages een kloof ervaren tussen maatschappelijke positie en ideaalbeeld. Dat ideaal kan bestaan uit geld (om onafhankelijkheid mee te kunnen kopen), een dak boven het hoofd, een bevredigend beroep, een vrouw. Dat ideaal kan wellicht bereikt worden door het geluk te beproeven in de loterij, klandestien of niet, door te drinken, door verhalen te vertellen, door belang te hechten aan bijgeloof.
Maar het ‘echte’ fata morgana is een voorwerp dat de
| |
| |
hoofdpersoon op zijn achttiende verjaardag krijgt van Enid, een meisje dat hij op afstand liefheeft: ‘Een zilveren dasspeldje met een donkerrood ovaal kristalletje van ongeveer een centimeter lang, ingezet in een zilveren omlijsting, gelijk een miniatuur-eitje.’ Hij pakt het cadeautje op de wc uit. Dat voorwerp, en dan vooral het rode miniatuureitje, duikt aan het slot van de roman op een wel zeer merkwaardige plaats op, althans, de hoofdpersoon meent het eitje te zien... tussen de dijen van zijn geliefde die zich op een wc in het ziekenhuis van Bonaire in zijn aanwezigheid ontkleedt. Een onbereikbaar fata morgana.
De doodgewone personages van De Jongh, die vaak aan de zelfkant van de Antilliaanse maatschappij terecht zijn gekomen maar hun integriteit niet hebben verloren, leven in een doodgewone wereld van hard werken, hebzucht, hoererij en honger; van dood, doodlopende steegjes én doorzetten; van leven, landloperij en lamlendigheid; van onnozelheid, ongelukken en ondeugden; van eerlijkheid en naastenliefde.
Fata morgana wijkt in zoverre van De Jonghs belangrijkste roman De boog en De steeg af doordat de hoofdpersoon, Mirto Reino, niet in de marge van de maatschappij leeft maar zich door studie opwerkt (MULO, tandtechniek). Zijn ‘probleem’ heet vrouw. ‘In tegenstelling tot de verhouding met zijn vrouw was die tot zijn werk zeer gelukkig.’
Fata morgana is een uit twee delen bestaande liefdesroman. In het eerste deel loopt het huwelijk van Mirto, dan 26 jaar, met Rose af en stort de kersverse vrijgezel zich in het carnavalsgebeuren, vermomd als Jean Paul Sartre en met de woorden ‘to be or not to be’ op zijn rug. Een niet mis te verstane boodschap: het gevecht om existentie, om een draaglijk bestaan houdt niet op. Bevindt hij zich, figuurlijk geproken, in een doodlopende steeg? Het einde van het eerste deel suggereert dat: Mirto wordt neergeslagen. Zijn jeugdliefde Enid, brengster van het cadeautje op zijn achttiende verjaardag, waant hij dood, maar zij leeft nog voort in zijn hoofd. ‘Voor Mirto leefde Enid nog, de laatste tijd heel dicht aan zijn hart.’ En: ‘In zijn vertwijfeling scheen Enid nog in leven te zijn.’ Maar als inderdaad blijkt dat zij nog in leven is, weet hij zich in feite geen raad. Hij geeft de voorkeur aan het koesteren van een fata morgana.
Het tweede deel wordt vanuit het perspectief van Mirto verteld, in tegenstelling tot het eerste dat meer auctoriaal is, en begint in 1945 als Mirto zijn dasspeld van Enid krijgt. Maar hij kan zich er niet toe zetten Enid te benaderen. Op een gegeven ogenblik hoeft dat ook niet meer omdat ze naar Bonaire is verhuisd. Later meent hij te horen, bij toeval, dat zij aan tbc is gestorven. Echter, hij heeft het verkeerd gehoord. Zijn jarenlange veronderstelling dat zij dood was blijkt onjuist. Men had het over haar jongere zus gehad (Mirto's jongere zusje is ook aan tbc gestorven). Maar de kloof tussen ideaalbeeld en werkelijkheid is onoverbrugbaar. In zijn ‘platonische’ ogen, die het miniatuureitje op een wel zeer vruchtbare plaats terugzien, is Enid een hoer. ‘Het was alsof ik voor eeuwig mijn kans had verspeeld.’ Ze biedt hem haar lichaam aan, terwijl hij alleen maar wil kijken naar haar dij waarop, bij wijze van medische proefneming, vier prikken zichtbaar zijn. Enid is opgewonden, heeft niets te verliezen en denkt ongetwijfeld: nu of nooit. To be or not to be. In Mirto's ogen houdt zij het - want het staat letterlijk op haar lichaam geschreven - met de dokter van het hospitaal, of met de pater. Hij vindt haar niet integer en oprecht. Maar zij wil, recht door zee, open en eerlijk, nog alles uit haar wellicht aflopende leven (ze heeft wel tbc) halen. Ze heeft de dood al op de lippen.
| |
De steeg
De steeg, waarvan de ondertitel niet toevallig ‘Met de dood op de lippen’ heet, is de eerste roman waarmee Edward de Jongh zijn eigen toon heeft gevonden. Het dagelijks leven van steegbewoners op Curaçao, vlak bij zee, beschrijft hij in korte fragmenten en vanuit een wisselend perspectief. Een sociaal-realistische roman waarin ook het bijgeloof doodnormaal is.
De belangrijkste personages zijn Ernestina, een bijna 99-jarige broodmagere vrouw die aan huis gekluisterd is en van haar boodschappen afhankelijk van bereidwillige schooljongetjes; Sampi, een schooljongetje dat door zijn hoererende moeder Margarita elders is ondergebracht en dat stiekem Bingo-avonden bezoekt om zo de Grote Buit binnen te kunnen halen; de half-blinde Evelino die in zijn armzalige woninkje Sampi onderdak biedt en af en toe Margarita ontmoet; Pochi, een verkoper van klandestiene lootjes die het gemunt heeft op het huis van Ernestina omdat hij een kruidenierszaak wil beginnen. Hij heeft een houten been.
Het gokken en bingo-spelen komen niet voort uit platte geldlust maar uit een integere behoefte aan de grenzen van de armoede te ontsnappen. Ook de rol van voorwerpen (een rozekrans, een loden bord) bepaalt weer het verhaalverloop. Het hebben, of krijgen, van voorwerpen biedt houvast in een onzekere wereld. Maar de een zijn dood is de ander zijn brood. Als Ernestina zeer tijdelijk in het ziekenhuis wordt opgenomen, doet Pochi meteen pogingen om het huis van haar te huren. Evelino heeft ook belangstelling, maar bij hem is eigenbelang uit den boze. Pochi passeert Evelino als ze allebei op weg zijn naar de verhuurder. ‘Het was duidelijk, dat hier twee concurrenten door een voortijdige ontmoeting op elkaar waren ingelopen, de een kort aangebonden door het fatale gemis van zo'n belangrijk zintuig als het gezicht; gesterkt, maar vooral verbitterd in z'n strijd om een menswaardig bestaan; de andere, schaamteloos, het gemis van zo'n belangrijk ledemaat als het been, als dekmantel aanwendend voor een slecht geweten.’
Sampi slaagt er ten slotte in om, uit het zicht van zijn pleegvader Evelino, veel geld te winnen met het Bingospel. Evelino is de goedheid en goedgelovigheid zelf. Pochi heeft andere bedoelingen. Nadat Sampi is neergestoken en beroofd, spoedt hij zich naar de pleegvader. ‘Hij streed, niet alleen om het welzijn van het jongetje, niet alleen omdat hij mens was.’ De verwezenlijking van zijn kruidenierswinkel staat voorop. Evelino wordt, op weg naar Sampi, door een auto aangereden. Pochi had bij het oversteken weer alleen aan zichzelf gedacht.
| |
| |
Aan het slot van De steeg verdringen de belangrijkste personages zich om het ziekbed van Sampi. Doodgewone mensen uit een doodgewone steeg, met Pochi als potentiële indringer. De dood ligt op de loer, het noodlot legt hinderlagen. Sampi en Evelino blijven voorlopig in leven. Ernestina sterft op haar 99ste verjaardag aan het bed van Sampi.
De steeg geeft een uitermate geslaagd en genuanceerd beeld van het smeltkroesleven op Curaçao. De lezer krijgt een literair mozaïek voorgeschoteld dat schittert door pretentieloze eenvoud. Dat is de kracht van Edward de Jongh, die ook in De boog werkzaam is. En ook in die roman spelen voorwerpen (een boeddha-beeldje; de persoonlijke bezittingen waarmee de daklozen in dit boek zich omringen) een essentiële rol.
| |
De Boog
De personages in dit in oktober 1975 geschreven boek, dat zich één jaar na de rebellie in Willemstad afspeelt, zijn modellen die staan voor verschillende maatschappelijke groeperingen die zich in de Antilliaanse smeltkroes vol kleuren staande trachten te houden. Chebu, Fidél, Paluli en Rodriguez staan centraal. Chebu is een door zijn arme moeder, die tegelijk vader was, grootgebrachte, aan het gezicht gehavende maar trotse neger die vroeger kruier was voor de nouveaux riches. Zijn vrouw Anamaria is gestorven, zijn huisje is tijdens de opstand van 30 mei 1969 verbrand. Hij woont nu buiten onder één van de bogen op de binnenplaats van het Riffort in Willemstad. ‘In de vredige stilte van de schaduw en schemer leek het zoemend gedreun van de elektriciteitsfabriek een zinnebeeld van voortdurende strijd om zich in een onbarmhartige wereld staande te houden.’ Zijn vrienden treft hij vaak aan in het goedkope Chinese restaurant met de bijnaam Hard Time, een trefplaats voor bezitlozen. Rodriguez is als jonge Columbiaan naar Curaçao gekomen en altijd eerlijk, arm, eenzaam en anti-kapitalistisch gebleven. Hij kan lezen en is de ideoloog van het groepje. Hij zit vol verhalen over de oude slaventijd.
Paluli (40) is de boodschappenjongen in het gezelschap. Hij lacht altijd en heeft sluik wit haar. Hij vindt dat de politici niets doen aan het opzetten van kleine industrieën voor de produktie van halffabrikaten, waar ze wel steeds over praten (zie ook Dubbelspel van Arion, waarin zeer uitvoerig wordt gepraat over het opzetten van eigen industrietjes).
Fidél (56) is de enige zoon van een protestánt blanku (minderheid van lokale blanke protestanten) en een Venozolaanse Spaans-Indiaanse moeder, verslaafd aan de drank en een nietsnut. Hij wordt door de blanke elite van de Democratische Partij overeind gehouden, een partij waarvan Fidél zelf zegt dat ze alleen de vroegere katholiek-blanke elite hebben vervangen maar niets doen aan de fundamentele maatschappelijke ongelijkheid.
De Jongh zet die ‘modellen’ neer in een samenleving waarin de werkeloosheid welig tiert, de rijken steeds rijker worden en de armen steeds armer. In het begin van De boog leest Rodriguez een stukje droog proza voor uit een folder van een econoom. ‘Door de overheersende betekenis van het toerisme en de olieraffinage zijn de Nederlandse Antillen sterk afhankelijk van het buitenland. De economische afhankelijkheid wordt nog gesterkt door geringe zeggenschap...’ De Jongh monteert dit zodanig in het verhaal dat de levensloop van de hiervoor geschetste figuren meteen een commentaar vormt op het economisch-politieke bericht.
Chebu zegt dat hij de wind maar wil laten waaien. Toch doet hij in De boog een verwoede poging weer een geregeld leven met werk, huis en vrouw, op poten te zetten. Het geld daarvoor (f 26.000) heeft hij letterlijk op zak. Een houten Boeddha-beeldje dat in De boog tot symbool uitgroeit (voor Chebu is het een houvast in zijn leven, een geluksbrenger; elders valt een Boeddha-beeldje tijdens een danspartij aan gruzelementen, geeft hem hoop en moed. Maar de hoererende vrouw Senovia blijkt niet voor altijd te paaien met een televisie. Ze zegt hem dat heel eerlijk en openlijk. Chebu leeft niet naar de kern van de verhalen van Rodriguez: met open vizier strijden. Hij verongelukt jammerlijk als hij in een onbewaakt ogenblik door de vier herdershonden, waarop hij wel eens past, op sleeptouw wordt genomen en onder een auto terechtkomt.
Fidél, die getuige is geweest en zijn laatste woorden (over geld) heeft opgevangen, neemt het estafettestokje over. Hij vindt het geld en gooit achteloos het Boeddha-beeldje weg. De last van het geld dat hij zich onrechtmatig heeft toegeëigend drukt steeds zwaarder op zijn schouders. Zijn geweten knaagt en hij neemt Rodriguez gedeeltelijk in vertrouwen. Hij zwijgt over het enorme bedrag tegenover hem en doet het voorkomen alsof het om vierduizend gulden ging. Zijn geweten knaagt. Steeds schiet hem hetzelfde zinnetje te binnen: ‘Het was zijn eigen geweten, dat door de zonde achtervolgd werd.’ En jawel, hij komt ten val, letterlijk stort hij van een trap af. Hij sleept daarin Rodriguez mee. Paluli vertrekt naar Nederland en wordt daar tramconducteur. Als hij hoort dat Rodriguez spoorloos verdwenen is (waarschijnlijk ongezien uit het leven gestapt dank zij een zelfmoordverhaal van Chebu), keert hij terug naar Curaçao om bij een helderziende inlichtingen in te winnen. Maar ook hij wordt slachtoffer van het noodlot. Het groepje van vier is uit elkaar gevallen door ondoordacht handelen. De pogingen om zichzelf een geweten te scheppen in een gewetenloze maatschappij zijn gestrand. Chebu en zijn kameraden hadden ánders, eerlijker, coöperatiever met het aanwezige geld moeten omspringen. De roman loopt uit op dood en geheugenverlies.
De boog is schatplichtig aan Mittelholzers Een ochtend op kantoor in vormgeving en thematiek. Eigenlijk is het merkwaardig dat er van Edward de Jongh slechts één boek in Nederland, en bij een Nederlandse uitgeverij, is verschenen. En dat terwijl onder andere de Bezige Bij, bij monde van Oscar Timmers, het manuscript van De steeg als ‘zeer goed’ had beoordeeld. Daarna schijnen allerlei redactionele verschuivingen binnen de uitgeverij de publikatie in de weg te hebben gestaan. Het wordt hoog tijd voor een revanche van uitgeverskant.
|
|