bied hebben overgenomen.
De hoofdfiguren zijn blanke Curaçaoënaars die worstelen met de problemen van hun groep. Ook hierbij gebruikt Boeli van Leeuwen de thematiek die bij vrijwel alle blanke Caraïbische auteurs voorkomt. De romanfiguren zijn de laatste telgen uit blanke geslachten die eeuwenlang de touwtjes op het eiland in handen hadden, maar die nu geconfronteerd worden met de politieke en economische emancipatie van de zwarte meerderheid. De neergang van deze groep wordt uitgebeeld door de vervallen staat waarin hun huizen verkeren en door het feit dat de romanfiguren dégénerés zijn volgens de maatschappelijke normen.
De hoofdfiguren kunnen zich niet meer conformeren aan de verkalkte normen van hun groep. Ze zoeken contact met de zwarte bevolking, krijgen dat soms wel met een enkel individu, maar de zwarte meerderheid als geheel blijft argwanend om wat er in het verleden is gebeurd. Het zijn daardoor eenzame figuren die niet kunnen teruggrijpen op welke groepsnorm dan ook, zodat ze het van hun eigen psychische integriteit moeten hebben. Dit thema van de psychische integriteit wordt vaak gezien als het hoofdthema van de Caraïbische literatuur.
Boeli van Leeuwen werkt dit typisch Caraïbische thema op zo'n manier uit, dat het allereerst herkenbaar is voor niet-Caraïbische mensen. Wie opgegroeid is met een bepaald geloof dat een vast richtsnoer was voor het handelen in het dagelijks leven, en wie dat geloof heeft losgelaten, zal niet zo heel veel van de Curaçapse omstandigheden in de romans hoeven te abstraheren om de problematiek van de blanke Curaçaoënaar te herkennen en naar de eigen omstandigheden te vertalen. De reflectie op de Curaçaose omstandigheden is bovendien altijd in algemene termen gegeven: wat is goed, wat is kwaad, waar is God in dit alles? De twee hoofdthema's van Boeli van Leeuwen, de psychische integriteit en het menselijk lijden, zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden.
De verbinding van het Caraïbische hoofdthema met het algemeen menselijke roept in de secundaire literatuur vaak de vraag op tot welke literatuur Boeli van Leeuwen gerekend moet worden, tot de Caraïbische of tot de Nederlandse. Boeli van Leeuwen hierover: ‘Ik schrijf en ik bied het aan, het wordt gekocht en het wordt gelezen. Als een Nederlander dat wil beschouwen als Nederlandse literatuur, dan doet hij dat. Als hij het wil beschouwen als Caraïbische literatuur, dan doet hij dat. Als hij het wil beschouwen als Zuidamerikaanse literatuur, zoals Schilden van leem, dan is dat zijn goed recht. Het interesseert me eerlijk gezegd geen fluit waar en hoe ik geclassificeerd word, ik schrijf voor alle mensen.’ De classificatie Zuidamerikaans komt pas nu, omdat de Zuidamerikaanse literatuur in Nederland de laatste jaren bekender is geworden? Boeli van Leeuwen: ‘Natuurlijk heeft Gabriël García Marguez zijn invloeden gehad en Vargas Llosa, Borges, Pablo Neruda en ga zo maar door. Ik bedoel: de giganten van de literatuur wonen helemaal niet in Nederland, maar die zitten bij ons in de buurt, in Zuid-Amerika en het Caraïbisch gebied. Dat is geen toeval, want de schrijver vervult bij ons de rol van profeet. Hij geeft geestelijk brood, als er geen werkelijk brood is. Deze man kan zich niet ophouden met trendy grapjes als Popie Jopie, het leven is hier een bloedserieuze zaak. Vanuit een welvaartsstaat is het veel moeilijker om tot grootheid te komen. Als het water je aan de lippen stijgt, ben je dichter bij de waarheid dan wanneer je ingepakt bent in de watten van de welvaartsstaat. Ik geloof dat Johnson een keer tegen Boswell heeft gezegd: ‘If you tell a man that he is going to be hanged in twelve hours it concentrates the mind wonderfully.’
In Schilden van leem wordt Dianklo getypeerd als Jacob, vechtend met de engel Gods. Is dat beeld ook op Boeli van Leeuwen toepasbaar? Van Leeuwen: ‘De strijd om achter de waarheid te komen, dus God de Vader als schepper van alles, dat is een gevecht voor mij. Ik neem aan dat het voor een eenvoudige en wijze man geen gevecht is, maar een overgave die een enorme steun is in zijn leven. Maar mijn geloof is vechten voor het geloof. Je zou de tekst kunnen gebruiken: Heer, ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp.’
In Schilden van leem zit iets nieuws. Christus is daar goddelijk, terwijl hij vroeger als mens gezien werd. Boeli van Leeuwen: ‘Ja, natuurlijk. Ik heb twintig, dertig jaar verdaan door het lopen achter de historische Jezus aan, waar al in 1890-1900 geen enkele serieuze geschiedkundige aan twijfelde. Natuurlijk hadden we nooit iets van Christus gehoord als hij alleen maar een mens was geweest, want er zijn profeten bij de vleet en er zijn ook mensen die gekruisigd zijn bij de vleet. Het is niet vol te houden dat het christendom zou bestaan als deze man die als een gewone misdadiger ter dood is gebracht, niet meer was dan dat.’
Maar kan dat ook niet van andere religies gezegd worden? Van Leeuwen: ‘Nee, want het christendom is absoluut uniek. Alle profeten zeggen met grote nadruk dat ze slechts profeten zijn - Allah is Allah en ik ben zijn profeet. Wat Christus heeft beweerd, dan kan je maar tot één conclusie komen: of de man was krankzinnig, of hij sprak de waarheid. De stoot die ik kreeg om de verrijzenis aan te nemen, was het onderzoek naar de lijkwade van Turijn. Uit Amerika is er een schip vol instrumenten naar toegegaan om de boel eventjes op z'n plaats te zetten, maar ze kwamen tot de conclusie dat dit volstrekt niet te verklaren was.’
Deze Christus is uitsluitend te kennen in je naaste, zo zegt Boeli van Leeuwen. In Schilden van leem blijft die naaste beperkt tot de arme. Van Leeuwen: ‘Bij de armen komt het natuurlijk dichterbij, is het grijpbaarder, maar het is in ieder mens. Een arme is een acuut geval van aanbieding.’
Toch begrijp ik het niet: Christus als goddelijk wezen wel aanvaard, maar God zelf niet. Van Leeuwen: ‘Om met Schillebeeckx te spreken: Wij kunnen het lijden niet begrijpen, dat kan niemand. Dat het niet gevat en uitgelegd kan worden, is voor mij een heel probleem, een sprong. Mijn eerste sprong was van Jezus naar de Christus. De sprong naar God... misschien begrijp ik het als ik helemaal bij de strot gepakt word. Ik ontken niet dat er een God is, maar ik begrijp er niets van. Uiteindelijk is God een kwestie van aanvaarden of niet aanvaarden, want niemand kan zinnig over God praten. God is wat Witt-