Schrijvers: vóór en na Johannes King
We beginnen met de ‘zwarte dominee’ (dominee en leermán: hoe kon 't anders voor een neger, baya!) Johannes King, die omstreeks 1985 zijn Skrekibuku vol mystieke ervaringen schrijft.
Voor het zover is passeert in de historie zelf een groot aantal ‘schriftpenners’ de revue: klerken, heuse geschiedschrijvers, schrijvers van scheepsjournalen etc. Kortom, het werk van de koloniaal dat soms in Nederland, soms in Suriname of elders werd volbracht. Het meeste daarvan kende geen literaire opzet. Bovendien was het niet als Surinaams bedóeld. Meneertje Hendrik Schouten, een Nederlander natuurlijk, scheef in 1783 zijn teksten... in het Neger-Engelsch. We kennen de bijbelfragmenten en andere kerkelijke inbreng van heel vroeg af, met name die preken en gezangen van het E.B.G. in het Neger-Engelsch. De woordenboeken (Wüllschlägel) etc. etc. brachten vooral het Neger-Engelsch met het Duits in verband. (Vergelijk het Sranan werkwoord fasi met het Duitse anfassen, dus aanraken.
In 1843 verschijnt, notabene in Nederland, het Njoejaari-Singi voe Cesaari, het Nieuwjaarsliedje van Caesar: door en door Hollands van snit. En zoals het Hollandse tijdschrift Braga het afdrukt heeft het, evenals ander werk zoals de Makzien vo Cristen soema zieli (het zendingstijdschrift voor de kristenen) geen opzet Surinaamse literatuur te zijn. Ook wil dat alles niet Surinaamse lektuur heten. Plantersvertier en kristenijver lijkt me beter op z'n plaats.
Wat dus eind 17e eeuw begon met namen als Mauritius (de schrijvende gouverneur met zijn Dichtlievende Uitspanningen en nog een andere bundel) liep via dichtgenootschappen als Surinaamse Lettervrienden zowat een eeuw later (eind 18e eeuw) naar het gezelschap van Letterkundige Uitspanningen.
Dit laatste is de naam van een handjevol bundels die door zo'n edelmoedig letterkundig genootschap wordt uitgegeven. Prominente rol daarin van een zekere Francis Roos (zie zijn Surinaamische Mengelpoëzie). Het was allemaal zoals gezegd ‘dichten alsof in het moederland’ en bepaald niet kwaliteitsvol. Geen echte literatuur (ook al blijft het e.e.a. curieus) maar plantersvertier. Veeleer vindt de ware literatuur haar vorm in de onderdrukte negerkultuur van de 17e en 18e eeuw waar, zoals nu nog in Afrika, de dorpszangers (griots) de tradities van het orale in stand houden. Over hen weten we uiteraard niets. We kennen hen onder de naam van toriman: verteller (die ook zingt), al heeft hun naam de veelzeggende betekenis gekregen van ‘praatjesmaker’. Slechts enkele ‘orale’ namen zijn ons bijgebleven zoals Christina Loloba, Sonde Prodo (= Zondagse Praal), Gudu Thijm, etc. Het is zeker dat er bijvoorbeeld soorten fluiten en tokkelinstrumenten in Suriname aanwezig waren die de Afrikanen, met name de griots nog steeds gebruiken. (Deze instrumenten had men opnieuw moeten ontwikkelen!)
Aangezien de negerkleur werd onderdrukt met strenge verboden op het houden vana rituele bijeenkomsten, ontstond er naar alle waarschijnlijkheid een groepstechniek voor de overdracht en niet meer een individuele techniek. Het woord is misschien niet helemaal op z'n plaats, maar ik bedoel: de overdracht van (literair-historische) informatie ging niet meer via beroepszangers/-vertellers, maar via groepen. Of, via een meer gemengd proces.
Hierop voortbordurend wijs ik op de Laku-pré, het Lakuspel, dat in de slaventraditie meerdere funkties heeft: drama, vertier, godsdienstig ritueel (kontakt leggen met goden en vooroudergeesten), lange en korte termijn geschiedschrijving, maatschappelijk kommentaar leveren (dus figuurlijk gesproken de krant en t.v. van toen!), satire etc.
Er is, naast dit kollektieve spel waarin duidelijk een orale vorm van literatuur in de zin van kunstig spel, nog steeds het individuele van zangers en vertellers gebleven. In die zin zijn de orale dichters hopeloos gediskrimineerd: iemand als Alex de Drie (Alexi Gringrin) verstond de kunst om met een groepje mensen een hele nacht te vertellen over plantages. Orale literatuur bij uitstek, met zang en dans erbij! Suriname heeft dus nog steeds griots, in eigen vorm, dat wel. Maar wie kan dat schelen? Een dichtertje met een gedrukte poepbundel is daar immers al lang koning!
Via de uitweiding over dat orale, waarin traditionele spelen als Laku, Banja, Du, Lobi-singi etc., terug naar de ‘ware’ literatuur. En nu eindelijk beland bij Johannes King, de Matuari-neger, die van ziel gekoppeld werd aan de E.B.G., de Evangelische Broedergemeente.
Reeds zijn vroeger werk (1855: visioenen die leidden tot zijn ABC-boek en zijn Gezangen-boek) laat de didakt in hem zien: hij wil de Surinaamse Boslandkreolen iets geven. Hij wil ze beschaven, maar toch anders dan de blanke tot nog toe deed. Echt nationalisme was dat niet. Kijk naar de inhoud van zijn (verdere) werk met daarin o.m. het verslag van het sluiten van een vredespakt tussen de wegloopnegers, marrons, en de koloniale regering.
De manier waarop hij het vredessluitingsritueel weergeeft is - hoe mooi om zulks te ontdekken! - volslagen volgens de wetten van het orale systeem. Hij schreef dus ongewild vanuit zijn negerschap. Dat was getalsmatig gezien Surinamerschap. Tóch nationaal! Dát is, voor mij althans, het hoofdkriterium.
King schreef dus in het Neger-Engelsch. Maar met volkomen andere trekken dan Hendrik Schouten en anderen die in feite Nederlands dichtten met een negertalig mondje. Hoevele moderne dichters zouden hem na ruim twee eeuwen het nog nadoen, die Braf'endriki (Brave Hendrik)! Hoewel hij, King, op dat moment geen notie had van een Surinaamse natie in moderne zin, schreef hij voor de gemeenschap in zo ruim mogelijke betekenis. (Hij verspreidde het stadse Sranan-tongo naar het binnenland.) Alhoewel de negertaal verfoeid werd en vertrapt als horend bij de net vrijwordende of vrijgeworden slaaf, mag gesteld worden dat zulke geschriften niet alleen informatief waren, maar ook in nationale richting invloed hadden (hebben). Vooral het argument dat de Surinaamse gemeenschap rond 1863 in wezen hoofdzakelijk bestond uit negers (daarbij nog mulatten, blanken, joden e.a.) telt zwaar.
Van King kennen we nog datgene wat Trefossa mij ooit toonde: zijn vertaling Life at Maripastoon en het Boek