| |
| |
| |
Lucas Mariën
Titanic
1.
De tram zette zich met een schok in beweging. Het ondergrondse station schoof weg. Ze verdwenen in de donkere tunnel.
Lidewij zette de kist voorzichtig rechtop tussen haar benen. Een niet zo elegante houding voor een dame wellicht, maar de enige veilige. Ze had er een hekel aan de tram te moeten nemen, maar haar auto stond in de garage en Siegfried moest werken. Hij kon maar net op tijd bij de kerk zijn.
‘Jacobus Stainer in Absom/prope Oenipontum Mpia 1671’ stond er op het etiket. Ze had Hans Baldung half moeten verleiden om... maar dat was een verhaal dat ze wel nooit aan iemand zou vertellen.
Ze vreesde dat ze bloosde.
Haar eerste belangrijke viool was een Vuillaume. Een cadeau van haar ouders toen ze achttien werd. Haar vader had er een huis voor verkocht. Siegfried was verliefd op dat instrument. Ze plaagde hem er soms mee dat hij meer voor die viool kwam dan voor haar. Hij had gebeden, gesmeekt en gedreigd om ze hem te verkopen. Maar afgezien van het feit dat het aangenaam was zijn verlangens niet meteen in te willigen, kon ze geen afstand doen van het instrument.
De tram kwam bovengronds en stopte bij een halte.
Er stapte een magere en zeer bleke jongeman op met een versleten vioolkist. Ze keek weg. Hij kwam naast haar zitten. Ze kroop zo ver mogelijk in haar hoek. Haar kous haakte zich vast in de ritssluiting van het canvas foedraal rond haar vioolkist. Van de binnenkant van haar knie voelde ze een ladder langs haar dij naar boven lopen. Ze reden weer. Ze keek pal naar buiten, maar ze zag alleen haar gezicht dat in de morsige ruit weerspiegeld werd. Toen ze twaalf was had ze al geweten dat ze ooit een Jacob Stainer zou bespelen. Tien jaar had ze gespaard, gewoekerd, honger geleden. Toen ze nog studeerde was ze geld gaan verdienen waar dat maar kon: in balorkesten, big-bands, versterkte symfonische orkesten. Ze had meegewerkt aan reclamefilmpjes: Onze Begijnhoven, Onze Kathedralen, Onze Abdijen. Ze had violen gekocht en weer verkocht. Als een kluizenares geleefd. Met één donkere jurk voor als ze toonbaar moest zijn. Als kind al was ze perfect op de hoogte van wat de belangrijkste handelaars van Europa aan violen in huis hadden.
De tram stopte weer. Er stapte een man op die een beetje op haar vader leek. Ze glimlachte even zonder er verder aandacht aan te schenken.
Anderhalf jaar geleden was haar Jacob Stainer opgedoken bij Sotheby's. Eerst had ze gedacht dat hij vals was, maar er was alleen aan geknoeid. En ze wist beter dan wie ook dat een Stainer waar niét aan geknoeid was even zeldzaam was als witte raven.
Naar Londen.
De spanning van de veiling. Ze moest opbieden tegen de grote handelaars uit Europa, Japan, de Verenigde Staten. Tegen Troirenbroich had ze het moeten afleggen. Ze dacht dat ze gek werd. Was naar hem toegegaan.
- Herr Troirenbroich, ik moét die viool hebben. Ik geef wat u vraagt, verkoop ze niet dóór.
- Gnädige Frau, zei Troirenbroich, ik heb in de Bondsrepubliek een aantal klanten, vooraanstaande violisten, die zéér in dit instrument geïnteresseerd zijn.
Vooraanstaande violisten!
Ze was naar Antwerpen geijld.
- Papa, had ze tegen haar vader gezegd, ik moet onmiddellijk een miljoen hebben.
- Een miljoen kindje, een miljoen! Denk je dat de miljoenen op mijn rug groeien? Heb je een Stainer ontdekt, of een Guarneri of een Stradivarius?
- Een Stainer. Hij zit bij Troirenbroich.
- Bij Troirenbroich? Olalah! Waarom verkoop je je Vuillaume niet?
- Geen tijd.
- En Siegfried?
- Die heeft het geld niet.
Ze kromp ineen. De man naast haar had haar aangeraakt. Vanuit haar ooghoeken zag ze dat hij bezig was iets in zijn achterzak te stoppen. Hij was onnatuurlijk bleek.
In een paar dagen tijd had haar vader een miljoen bijeengebracht. Ze wist niet hoe, en het interesseerde haar ook niet. Dat weekend werd de Belgische frank gedevalueerd en de mark gerevalueerd. Honderdduizend frank! Foetsjie!
Berlijn.
In de zaak van Troirenbroich stond Hans Baldung met háár viool in de hand. Baldung, de grote violist, de specialist van de Stainer-violen, de man naar wie ze sinds haar kinderjaren had opgekeken. Die ze bewonderd had, van wie ze alle bestaande plaatopnamen had bestudeerd, wiens legendarische treurige glimlach hem de bijnaam ‘Der Grüne’ had opgeleverd en wiens foto tien jaar boven haar bed had gehangen. Háár Baldung, háár geestelijke vader, daar stond hij, met háár viool in de hand.
- Denkt u dat het een echte Stainer is, Herr Baldung?
- Gewiss, zei Baldung een beetje uit de hoogte, verwonderd.
- Mag ik er eens op spelen?
Er was een lichte aarzeling geweest. Toen had hij haar de viool gegeven. Ze had gespeeld.
| |
| |
- Aber Sie spielen wirklich sehr schön Fräulein, sehr schön.
- Nee, zei ze. Het lage register, luister.
Ze had geprobeerd het instrument niet te laten klinken.
- De g-snaar, hören Sie, ze heeft geen kern.
Het gezicht van Baldung stond uitermate treurig. Ze had hem doen twijfelen.
- Mag ik eens?
Hij speelde Bach. De fuga uit de eerste vioolsonate. Uit het hoofd, feilloos, indrukwekkend. Ze kreeg tranen in de ogen. Baldung speelde zoals alleen Hij dat kon. Op dat moment had ze er geen moeite mee gehad dat voor zichzelf toe te geven. De viool was van een sublieme schoonheid. Ze had niets laten merken.
Baldung liet de viool zakken, gaf ze aan haar. (Doe me dat maar eens na.)
Ze speelde. Bach. Eerste sonate, g-klein, BWV 1001. De fuga.
Járen had ze er van gedroomd om ooit, één keer, voor Baldung te kunnen spelen. En nu... het ging om de viool. Ze speelde opzettelijk slordig.
Niettemin maakte ze een gunstige indruk op hem. Hij had haar uitgenodigd om naar zijn eigen Jacob Stainer te komen kijken. Zijn beroemde viool. Waarschijnlijk de enige Stainer waar nooit aan geknoeid was.
In zijn hotelsuite had ze op dat instrument gespeeld. Onopvallend was hij begonnen aanwijzingen te geven. Tot ze echt les van hem had gekregen.
Ze was geestig geweest. Charmant. Veroverend. Ze had zich opgetut, gelonkt, hem om de vinger gewonden. Zonder de steun van Baldung zou ze die viool nooit kunnen kopen, ze was immers totaal onbekend. Een week lang had ze Baldung dagelijks opgezocht. Was ze met hem gaan eten. Had ze hem voorgespeeld en om raad gevraagd.
Ten slotte had hij tegen Troirenbroich gezegd dat hij niet in het instrument geïnteresseerd was, en had hij hem zelfs aanbevolen het alleen te verkopen aan de Fräulein uit Antwerpen.
- Het was bijzonder prettig u te hebben leren kennen, had hij tegen haar gezegd. Misschien zou ik wel verliefd op u geworden zijn... Als u toevallig een man was geweest.
Daarbij had hij allertreurigst geglimlacht. Ze kreeg nog een kleur als ze er aan terugdacht.
- Als ik u nog een laatste raad mag geven, Fräulein, in verband met de muziek. Hou uw eigen emoties onder controle. De muziek - zeker die van Bach - dient niet om UW emoties uit te drukken. Het gaat niet om u. Het gaat om Bach. Probeer zijn muziek niet te misbruiken. En ze werd woedend als ze zich de laatste woorden van Baldung herinnerde:
- Eigenlijk zou het verboden moeten worden dat vrouwen Bach spelen. Ik heb overigens niets tegen vrouwen, maar je hóórt het. Altijd. Bach is mannelijk. Zijn emotionaliteit is mannelijk. Een vrouw kan die nooit volledig doorgronden. Daarom raden al die vrouwelijke violisten er maar naar. En wat je hoort is niet Bach. Het is de vrouw in kwestie. Dat geldt trouwens ook voor veel mannelijke uitvoerders. Ze musiceren niet. Ze brengen een afspiegeling.
Ze had de deur achter zich dichtgegooid zonder hem nog een woord waardig te keuren, de oude nazi, die hij was. Alsof de muziek van Bach niet universeel genoeg was om te worden bezield door iedere goede musicus, van welk geslacht, nationaliteit of ras ook.
Moest ze hier niet uitstappen?
Ze merkte pas nu dat de jongeman die naast haar had gezeten verdwenen was.
| |
2.
Bij de halte liep Siegfried te ijsberen.
- Ben je daar eindelijk?
Hij was natuurlijk weer nerveuzer dan zijzelf. Ze gaf hem een zoen.
- Is Monique er al?
- Weet ik niet, ik ben nog niet in de kerk geweest. Ik raakte de auto niet kwijt.
- Heb je mijn jurk afgehaald bij de stomerij?
- Ja, natuurlijk. Hij ligt nog in de auto, maar daar komen we voorbij op weg naar de kerk.
- Ik heb kou.
Siegfried legde zijn arm om haar schouders.
Ze liepen zwijgend de paar honderd meter naar de kerk. De druilerige regen doordrong alles met een klamme kilte. Het natte wegdek weerspiegelde het vuiloranje licht van de straatlantaarns. De smakeloze bebouwing zonder een spoor van groen scheen bedoeld te zijn om het leven van de mensen die hier verblijf moesten houden in somberte te drenken. De gevels waren versierd met pompeuze ornamenten, iedere gevel anders, maar de ornamenten waren niet in staat om hun eigen zinloosheid doelmatig te bestrijden, zodat ze hun overbodigheid accentueerden. Ze liepen in een decor van Magritte.
- Een lied van schijn en wezen, is dat de titel van iets, Siegfried?
- Ja, geloof ik. Hier is alleen maar schijn, geen wezen. Niet eens een lied.
Hij begreep altijd wat ze dacht, Siegfried. Waarom zei ze eigenlijk niet ja tegen hem? Nee, zij zou hem haar Vuillaume geven, in bruikleen,
- Sigi, je mag mijn Vuillaume hebben, je krijgt ze Sigi.
- Je bent gek.
Echt Siegfried, je krijgt ze.
- Probeer nu nog een paar uur je verstand bij elkaar te houden Lidewij, tot na het concert.
- Ik méén het Sigi.
Siegfried haalde de schouders op en bleef staan bij de auto.
Hij zocht naar zijn sleutels. Probeerde het rechterportier open te maken.
- Verdomme, dat slot is bevroren.
- Mijn japon. Haast je Siegfried.
Siegfried ging naar de andere kant van de R5 en haalde haar jurk uit de auto.
- Raar dat die regen niet aanvriest als het zo koud is.
- Het is pekel. Het heeft met regen eigenlijk niets meer te maken.
Nou ja, haar eigen schuld. Ze was er zelf over begonnen.
| |
| |
Het zou nu een hele tijd duren voor hij zijn stokpaardje van de milieuvervuiling weer losliet.
- En ze strooien maar zout. Zo willen ze het laatste groen dat er nog is ook om zeep helpen.
| |
3.
De kerk was toegewijd aan Christus-Koning.
Het was een eclectisch gebouw zonder toren dat was ingeplant in het midden van de wijk. Een schaapsstal voor de rijkere burgers die in het begin van de eeuw verblijf hadden gezocht aan wat toen de rand van de stad was. Nu was de autoweg nog geen kilometer hier vandaan. De stad had de wijk ingehaald en was ze voorbijgehold. De kerk stond in een plantsoentje met enkele betraande platanen en een wilg. Ook hier was het licht van Magritte, of van een Duitser uit de zestiende eeuw. Een kruisiging van Grünewald - Matthis der Maler; Hindemith - of Baldung Grien, of Altdorfer.
Haar vader kwam hen tegemoet bij de sacristie.
- Lidewij, hoe gaat het? Hoe is de conditie? Heb je haar de jongste dagen gehoord, Siegfried?
- Ze is nog nooit zo goed geweest, maak je maar geen zorgen.
Lidewij onttrok zich aan de omhelzingen van haar vader.
- Er is veel reclame gemaakt voor dit concert, zei die. Het is aangekondigd via de radio en in de kranten. Het wijkcomité heeft zijn best gedaan om zoveel mogelijk volk te krijgen. Hoe is Monique?
- Schitterend, als altijd, papa.
- Is het waar Siegfried?
- Ze zijn allebei heel goed, zei Siegfried.
- En wat spelen jullie?
- Bach.
- Alleen Bach?
Ze knikte. Haar vader schudde bezorgd het hoofd. Hij vond altijd dat ze het hun publiek te moeilijk maakten.
- Papa, ik heb mijn Vuillaume aan Siegfried cadeau gegeven.
Ze zag dat Siegfried naar zijn voorhoofd wees. Haar vader knikte bezorgd.
| |
4.
Op het koor ging Monique als een razende tekeer.
Lidewij zette haar viool op de lange sacristiekast die normaal gebruikt werd om de priesterlijke gewaden op te leggen, en ging naar haar toe. Monique was nog in trui en broek.
- Die verdomde pastoor. Heeft gedacht dat hij de verwarming nog wat kon afzetten twee uur geleden. Dat hij wacht tot ik hem te pakken krijg.
Ze zwaaide dreigend met haar stemsleutel.
Lidewij legde haar hand op de schouder van haar vriendin.
- Hij zal niet liever willen dan dat jij hem te pakken neemt. Over de schouder van Monique heen sloeg Lidewij de A aan en ging terug naar de sacristie. Ze pakte haar viool uit en stemde. Ze haalde haar jurk uit de verpakking en kleedde zich haastig om. Het werd stilaan tijd.
Monique en Siegfried kwamen binnen. Haar vader bleef bij de deur staan.
- Ik ga een plaats zoeken, zei hij. Doe het goed.
Monique gooide de stemsleutel in haar koffertje, schopte haar schoenen uit en knoopte haar jeans los. Ze stroopte de broek af en ging op een van de twee stoelen zitten.
- Ik vraag me af of dit eigenlijk wel mag, zei ze. Of een vrouw zich in haar ondergoed mag bevinden in de sacristie van een kerk?
- Waarom zou dat niet mogen?
- Omdat de kerk daardoor ontwijd wordt. Ik denk dat ze die daarna opnieuw moeten inzegenen of inwijden. Dat er een bisschop moet komen en dat hij driemaal wierokend door de kerk moet gaan.
Lidewij giechelde. Ze vond het vervelend dat er nergens een spiegel was. Maar ze hield van dit soort grapjes om de zenuwen weg te lachen, voor het begin van een concert. Monique was daar heel sterk in. Die wist altijd wel een raar verhaal of een curieus probleem waarmee ze in staat was de aandacht te vangen en de angst te overstemmen.
- Vroeger is dat misschien zo geweest, dat een kerk daardoor ontwijd werd, zei Siegfried, maar nu zal dat wel veranderd zijn.
- Denk je?
- Overigens, niemand ziet je hier zitten, zei Lidewij. Hoe kun je een kerk ontwijden als niemand weet dat je ze ontwijdt?
- En toch is het zo. Zelfs als iemand door blasfemie een kerk ontwijdt zonder dat dat bekend wordt, worden alle gewijde handelingen in die kerk ongeldig.
Monique trok haar trui uit.
- Dat zou dus betekenen dat een mis die hier wordt opgedragen ongeldig is?
- Dat is onmogelijk, zei Siegfried. Dan zouden alle gelovigen die hier jarenlang de mis bijwonen naar de hel gaan.
- Onwetend kun je niet zondigen Monique, dat is een belangrijk principe.
| |
| |
- Misschien gaan ze ook niet echt naar de hel, maar naar het voorgeborchte van de hel.
- Hallo, zei iemand bij de deur, ik ben Valeriaan Zwart van ‘De Durver’, de krant met moed.
Rond metalen brilletje. Snor. Gymschoenen. Leren jekker. Kaki schoudertas. Over de rechterwang, van de neusvleugel tot het oor, liep een donkerblauw litteken, als bij een Pruisische generaal.
- Dag Valeriaan, jou ken ik, zei Monique.
Ze sloeg uitdagend haar lange benen over elkaar maar maakte geen aanstalten om zich te gaan kleden.
Siegfried ging naar de deur, gaf de journalist een hand en ging met hem naar buiten.
- We worden beroemd, Lidewij. De pers dringt al door tot in onze kleedkamer. Als je deze plaats waar de Heilige Vaten bewaard worden tenminste een kleedkamer kunt noemen.
- Wat voor iemand is die Zwart? Heeft hij invloed?
- Hij kent niets van muziek. Ik begrijp niet waarom hij uitgerekend over muziek schrijft, want ik geloof dat hij er eigenlijk een hekel aan heeft. Kijk, daar is nog een heer die ons met een bezoek komt vereren.
- Kleed je aan, het is de pastoor, siste Lidewij.
Monique greep geschrokken in haar koffertje. Ze ging rechtop zitten en hield haar jurk voor zich, in twee vuisten op schouderhoogte. Haar schoenen, trui en broek lagen verspreid op het parket. De jurk bedekte niet haar zijkant. De sacristie leek inderdaad meer op de kleedkamer van een chanteuse in een cabaret dan op een heilige plaats. Dit leek de pastoor nochtans niet te ergeren of te storen, want hij was vriendelijk knikkend binnengetreden, zeggend:
- Aha, dit zijn nu onze beide kunstenaressen. Hij schudde Lidewij de hand, en ging met uitgestoken hand naar Monique toe.
Monique was gedwongen haar jurk even los te laten. Met een bliksemsnelle beweging prikte Lidewij hem met haar strijkstok vast tegen de schouder van haar vriendin. (De stokvoering was altijd al een van haar sterkste kanten geweest.) Ze moest op haar tanden bijten om het niet uit te gieren: Monique was totaal in de war en wist zich geen houding te geven.
De pastoor richtte nu het woord tot Lidewij.
- En wat hebt gij daar voor een mooie viool, juffrouw, wat een prachtige kleur. Is ze oud? Mag ik ze eens bekijken?
Lidewij deinsde terug en schudde van nee.
- Die viool is driehonderd jaar oud, meneer pastoor, hoorde ze Monique zeggen. (Hoe had die zo vlug de kans gezien om die jurk over haar hoofd te gooien?) Ze is zoveel waard dat u uw hele leven lang uw kerk heet zou kunnen stoken voor het bedrag dat ze vertegenwoordigt. Maar bijna niemand mag ze aanraken van Lidewij.
- De kerk mag niet warm zijn, anders vallen de mensen in slaap, zei de pastoor.
- Mijn vriendin overdrijft, meneer pastoor. Zo een fabelachtige waarde heeft dit instrument nu ook weer niet. Het is bijvoorbeeld geen Stradivarius, of een Guarneri.
- Waarom speelt gij eigenlijk op zo een kostbaar instrument, juffrouw? Is het werkelijk zoveel beter?
- Er zijn natuurlijk nog veel andere goede instrumenten. Maar je kunt wel zeggen dat dit instrument in zijn soort nooit overtroffen is.
- Dan is het eigenlijk een mirakel, zei de pastoor. Menselijkerwijze is dit niet te begrijpen. Als je denkt aan al de technische hulpmiddelen die een hedendaagse vioolbouwer toch ter beschikking staan. Nee, menselijkerwijze is het haast niet te begrijpen. Daarvoor schiet ons verstand te kort. Ons gewone mensenverstand.
Siegfried kwam weer de sacristie binnen.
- Het zal niet lang meer duren, zei hij. De kerk zit bijna vol.
Die journalist heeft gevraagd of hij jullie een paar vragen mocht stellen straks. Ik heb gezegd dat het wel zou kunnen.
- Dan ga ik maar naar mijn plaats, zei de pastoor. Ik wens u veel succes.
In de kerk was iemand begonnen een toespraak te houden.
- De voorzitter van de culturele vereniging van de wijk, zei Siegfried, van bij de deur. Hij zegt dat hij de mensen in de kerk welkom heet. Dat deze avond een voorlopig hoogtepunt vormt in hun activiteiten. Tot dusver. Dat jullie een veelbelovend duo vormen en dat de macht van de kunst niet overschat kan worden. Nu wenst hij het publiek een aangename en interessante avond. Vooruit meisjes, voor de leeuwen.
Ze gingen het koor op, en het applaus voor de voorzitter liep door in een applaus voor hen. Voor het altaar bleven ze staan om het publiek te groeten. Lidewij had last van de zenuwen, ze kreeg de viool niet direct gestemd. Op de eerste rij zat een groot gezin, acht of tien kinderen, van klein naar groot. Het licht in de kerk ging uit. Op de derde rij zat haar vader.
Baldung.
Ze moest spelen alsof Baldung in de zaal zat. Jaloers moest hij worden. Nijdig. Ze moest hem vernietigen. Ze moest spelen als Bach zelf. Alsof ze de reïncarnatie van Bach was. Ze wás Bach.
| |
5.
C-groot. Oogcontact. De vonk. Ze waren vertrokken. Het klavecimbel was alweer gezakt. Ze speelden feilloos, technisch perfect. Het eerste en het tweede deel verliepen glad, rimpelloos, maar oppervlakkig. Niet zoals het moest, niet bezield. Ze maakte zich geen illusies. Ze zou er vandaag niet toe komen echt muziek te maken. Haar geest was als verlamd, alsof ze was aangeraakt door een ijskoude hand. Bij het derde deel stond op de vioolpartij: ‘Allegro Tacet’.
Al bij de eerste maten van de solo van Monique was ze bang dat ze in de grond zou zinken. Het contrast met wat vooraf was gegaan was schrijnend. Hier werd gemusiceerd. Daarbij vergeleken was wat ze daarnet hadden gedaan een bleke afspiegeling, een schaduw van muziek, een kadaver. En ze wist, dat het aan háár lag.
De solo van Monique werd geaccompagneerd door een gekrak en geknister dat Lidewij ook in het vorige deel al vaag had waargenomen. Ze wierp een steelse blik in
| |
| |
de kerk. De moeder van het gezin op de eerste rij was begonnen eetwaren in cellofaanverpakkingen aan haar kinderen uit te delen. Ze kon zich vanwege haar uitgezetheid nauwelijks bewegen, maar toch stelde ze er prijs op iedere hap in eigen persoon ook aan het verst verwijderde kind uit te reiken. Aan het spel van Monique merkte Lidewij nu dat die er door gehinderd werd. Ook in het vierde en het vijfde deel van de sonate bleef het gezin zich opmerkelijk gedragen. Ze speelden niet geconcentreerd en veel minder goed dan ze gewoon waren. Applaus.
Lidewij keek naar Siegfried. Hij was ongelukkig. Haar vader zat goedkeurend te knikken. Die vond álles goed wat ze deden. Hij was een supporter, geen luisteraar.
De mensen in de kerk zaten afwachtend te hoesten. Er werden neuzen gesnoten. Een man rochelde in zijn zakdoek met een overtuiging alsof hij een bekentenis aflegde. (‘Juist. Een bekentenis. In de rochel van die man zit meer overtuigingskracht dan in jouw spel.’ - Was dit de stem van Baldung? - ‘Je faalt, Lidewij. Je speeld als een dode. Je bént ook dood. Je hebt nog niet geleefd, maar je tijd is voorbij.’)
Monique keek haar bezorgd-onderzoekend aan. Knikte haar bemoedigend toe.
F-klein. De inzet werd overstemd door het gehuil van sirenes. Blauwe zwaailichten vlogen van buitenaf door de karig verlichte kerk. Ze drongen niet door tot op het koor, dat gebrandschilderde ramen had en beter verlicht was. Lidewij zag de blauwe stralenbundels rechts van haar passeren. Sirenes. Geschreeuw. De herrie duurde de hele sonate lang. Het publiek was onrustig. Afgeleid. Wou weten wat er daar aan de hand was. Het applaus was beleefd, afgemeten. Niemand was met zijn hoofd bij de muziek geweest. Ze hadden voor niets gespeeld.
| |
6.
In een emmer naast de sacristiekast stonden de bloemen klaar die ze straks zouden krijgen. Twee bossen rode rozen.
Een vrouw van omstreeks veertig wachtte hen op:
- Hallo. Willen jullie koffie, thee of iets anders?
Ze kregen niet de gelegenheid om een antwoord te geven.
- Schaapdrijvers is mijn naam. Ik ben editor van de platenmaatschappij Alfa & Omega.
Een korte, dikke man, omhuld door een verschaalde geur van sigaren, stevende met uitgestoken hand op Lidewij af. Hij greep haar rechterhand en begon aar haar te zwengelen, waarna hij Monique hetzelfde lot liet ondergaan.
- Gefeliciteerd, riep Schaapdrijvers. Zo heb ik die sonates nog niet vaak gehoord.
- Nog nooit, zult u bedoelen, zei Monique pinnig.
- Nog nooit zo slecht, zei haar mond geluidloos achter de rug van Schaapdrijvers. Ze gooide haar armen in een hulpeloos-grappig gebaar in de lucht. Ze moest haar oksels eens bijscheren, Monique. Lidewij beet op haar tong. Bijna was de opmerking haar ontsnapt.
- Ja, juist, zo bedoelde ik het ook.
Schaapdrijvers wipte even op zijn tenen, schraapte de keel luidruchtig, kuchte, zette de vingertoppen van beide handen tegen elkaar, wipte andermaal, snoof diep en vervolgde:
- Kijk dames, de toestand is de volgende. Wij zijn een nog jonge platenmaatschappij. Nog een beetje zoekend onderweg, zou ik zo zeggen. We zijn gespecialiseerd in Barokmuziek, ook als organisatoren van concerten in verschillende abdijen van kerken van het Vlaamse land. We houden ons bovendien onledig met het impresariaat, vooral voor jonge kunstenaars die hun weg nog zoeken. Hij wachtte even om te zien welke indruk zijn mededeling op hen maakte. Ze reageerden geen van beiden.
- Kijk, ging de editor voort, nu denken we erover om die Bachsonates op plaat uit te brengen. Het verschijnen van die platen zou gepaard kunnen gaan met een tournee langs onze kerken- en abdijenketen. En u speelt die sonates niet alleen voortreffelijk, jullie zijn ook twee erg knappe dames.
- Wat heeft dat met muziek te maken?
En Lidewij zei bijna gelijktijdig, quasi wanhopig:
- Dat kunnen we toch ook niet helpen.
Schaapdrijvers lachte uitbundig, trok een paarse zakdoek, snoot de neus, wipte en vervolgde:
- Het is een bijkomstigheid, maar een commercieel interessante bijkomstigheid, mevrouwen. Het is altijd interessanter een paar charmante dames op de hoes te kunnen zetten dan bijvoorbeeld twee oude, afgeleefde mannen die zo lelijk zijn als ik.
Hij schaterde het uit.
- Of die er zo intreurig uitzien als Hans Baldung, die altijd kijkt alsof hij net de ruiter van de Apocalyps tegen het lijf is gelopen, voegde hij er hikkend aan toe. Nee, dames, geef toe dat zo'n gezicht niet aanzet om een plaat te kopen. Maar ook uw namen zijn ideaal. Lidewij Konings en Monique Röntgen, dat klinkt zeer artistiek. Zéér artistiek. De koper weet meteen dat hij geen banale uitvoering van Jansens en Peeters in handen heeft. Voorzeker, het gaat om de kunst! Zeer zekers gaat het ook bij ons om de kunst, maar, hoe zou ik zeggen, de hele entourage is van belang, de presentatie, het image. Commercieel dan. Denk er eens over na. Een van de volgende dagen bel ik u op, dan kunnen we misschien t'akkoord geraken. Hier is mijn kaartje.
Hij overhandigde hun allebei een kaartje, boog diep, en verwijderde zich met gewichtige schred - weer de kerk in.
Een hoes met Baldung erop wás inderdaad treurig om naar te kijken. Het uitzicht wás belangrijk, dat leed geen enkele twijfel. Lidewij stond wat afwezig temidden van de mensen die zich in de sacristie verdrongen: de organisatoren van het concert die een praatje kwamen maken, de parochiegeestelijkheid, Siegfried, haar vader, onbekenden. Ze hield haar viool onder de rechterarm. De stok bengelde aan de wijsvinger. Een paar keer werd ze opvallend terloops aangesproken, alsof de mensen hun nieuwsgierigheid niet wilden toegeven. Maar ze had een intens gevoel van mislukking, van leegte, een gevoel van nutteloosheid en overbodigheid. Alsof er een glazen muur stond tussen haar en deze mensen. Tussen haar en de rest van de wereld.
- Er zijn veel journalisten, fluisterde Siegfried haar in het
| |
| |
oor. De pers is massaal aanwezig. Doe het goed. Dit is jullie grote kans. Er is nog nooit zoveel belangstelling geweest voor jullie concerten. Maak er het beste van.
Siegfried wees haar een paar journalisten aan. Ze wist dat ze een praatje moest gaan maken. Dat haar charme een machtige troef was. Ze hoorde dat Monique weer bezig was met het stemmen van het klavecimbel. In de kerk werd een bel geluid.
| |
7.
Er was iets met haar e-snaar. Die klonk plat vandaag. Lag het aan de temperatuur in de kerk? Aan het vochtige weer? Dit concert zou niets meer worden. Ze voelde dat Monique er ook niet meer in geloofde. Dat die ook speelde als een automaat. Maar vooruit: het huiswerk moest worden afgemaakt.
(Ontelbare keren had ze geprobeerd te analyseren wat er gebeurde als je speelde. Hoe het kwam dat musiceren betekende: gelukkig zijn. Het bewustzijn van alles op de wereld behalve de muziek verdween nagenoeg onmiddellijk. De gedrukte muziek op je lessenaar nam je niet meer waar, zoals je ook geen letters en papier waarneemt als je leest. Je hele concentratievermogen werd in beslag genomen door het omzetten van onvolmaakte tekens - een summiere beschrijving van klank - in muziek: door het realiseren van de zinvolle boodschap zonder betekenis en de onbegrijpelijke wijsheden van een man die al meer dan tweehonderd jaar dood was. Met behulp van werktuigen - je instrument - en vaardigheden - je techniek - kon je klank produceren, maar die werd alleen tot muziek als je erin slaagde je ziel erin te leggen. Het schonk je een intens geluk, als je dat kon.)
De eerste herhaling uit het Siciliano van de sonate in c-klein. Lidewij voelde dat ze het stadium zou bereiken waarin ze alles vergat, behalve de muziek. Eindelijk begon het instrument te klinken. Eindelijk begon ze haar ziel uit te zingen.
‘Op jouw ziel komt het niet aan.’
De stem ontstak in haar een machteloze woede.
‘Er zijn er meer zoals jij. Probeer jezelf op de achtergrond te houden, Fräulein. Probeer je persoonlijkheid te lenen aan de componist. Wees Zijn instrument.’
Het klonk niet honend, maar met een ondertoon van medelijden. Baldung had haar deze dingen bijna woordelijk zo gezegd. Waarom dacht ze daar op deze avond aan terug? Zo duidelijk alsof ze het hem zelf hoorde zeggen. ‘De gelukservaring die het musiceren teweeg kan brengen vindt juist haar oorsprong in het verlies van je alledaagse ik, Fräulein. Dat je ophoudt een persoontje te zijn, met je banale verlangens, grillen, begeerte. Dat je ontsnapt aan de slavernij van de Wil, door je aan Hem over te leveren. Dat is het antwoord op je vraag.’
Ze wist dat hij gelijk had, en haar wanhoop maakte haar het voortspelen vrijwel onmogelijk. Ze wist dat ze deze sonate - haar lievelingswerk - nooit goed zou spelen, omdat er binnen in haar alleen leegte was, en wankelmoedigheid. Ze wist dat ze deze sonate nooit meer zou spelen. Om tot het einde te kunnen gaan moest ze zich geweld aandoen, maar ze moest doorspelen. Om tenminste de schijn te redden.
| |
8.
Ze traden in het verwijderde geraas dat de stad als in een stolp gevangen hield. Het lawaai dat afkomstig was van het verkeer en van de industrie op de linkeroever, dat eeuwig in de lucht hing en pas zou verstommen als ook de stad ten onder ging. In de verte raasde een trein: LIN-KER-OE-VER-LIN-KER-OE-VER. Met de snelheid van een machinegeweer. LIN-KER-OE-VER... van Siegfried had ze eens een flesje ‘Rive Gauche’ van Yves Saint-Laurent gekregen. Ze gebruikte het zelden. Ze had voor zichzelf ‘Fidji’ gekocht, van Guy Laroche, omdat ze geen weerstand had kunnen bieden aan de slogan: ‘De vrouw is een eiland - Fidji is haar parfum.’ Ze wist dat het het dwaas was. Het speet haar dat ze geen Rive Gauche gebruikt had vanavond, want in haar melancholie verlangde ze naar de overkant van de stroom, naar de Linkeroever, naar niet-hier. Er heerste een begrafenisstemming.
Het concert was een fiasco geweest, daarover maakten Monique, Siegfried en zijzelf zich geen illusies. Ze liepen zwijgend naar de auto. Achter hen kwam haar vader met Zwart.
- ... als kind al interesseerde ze zich voor niets zo erg als voor muziek, zei haar vader. Ze maakte instrumenten met lege flesjes en blikken. Tegen mij is ze nooit veel komen vertellen, maar toen ze vier jaar was zei ze tegen haar moeder dat God volgens haar de dirigent was van een groot orkest, waarin ze wou meespelen. Uit alles bleek haar groot talent. Ze vroeg een viool aan Sinterklaas toen ze vijf was. Op school had ze altijd herrie met de onderwijzers omdat ze in de muziekles alles beter wist. Ze heeft eens het gezicht van haar juf opengekrabd. Maar ze wist het ook écht beter. Gewoonlijk draaide het erop uit dat haar moeder naar school moest trekken om weer vrede te sluiten, en ervoor te zorgen dat ze weer in de klas mocht...
| |
| |
Het was gaan waaien. Het regende niet meer.
De ijzige wind beet door haar kleren heen.
- Da's waar ook, dat slot is bevroren. Het is te koud om er aan te beginnen prutsen. Jullie moeten maar aan de linkerkant instappen.
- Mijn auto staat ginds. Ik volg jullie wel, zei Zwart.
Siegfried maakte de achterklep van de R5 open en nam de vioolkist uit haar hand.
- Niet in de koffer, Siegfried.
- Voor één keer Lidewij.
Het klonk kortaf. Ze was te apathisch om te reageren. Ze wurmden zich met z'n vieren door het linkerportier in het autootje. De journalist reed met een antieke Volvo-Amazone.
- Ik geloof dat het hier en daar glad is, zei Siegfried toen ze reden. Waarom heeft die idioot in godsnaam zijn koplampen aan? Het duurde een hele tijd voor de verwarming echt warmte begon te geven.
| |
9.
Haar flat zag er gelukkig tamelijk opgeruimd uit. Lidewij liet zich meteen in haar zwartleren fauteuil vallen. De journalist kwam tegenover haar op de bank zitten, haar vader in de andere fauteuil. Monique verdween in de slaapkamer.
- Wat drinkt iedereen? vroeg Siegfried. Valeriaan?
- Voor mij mag het een jonge klare zijn.
Zwart keek nieuwsgierig rond in de flat. Nam het interieur in zich op. Bevoelde het leer van het bankstel. Liet zijn blik over de prenten aan de muur glijden, over de verzameling cactussen, de boekenkast, haar discotheek, haar collectie dure hoofdtelefoons van uiteenlopende vorm en perfectie.
Monique kwam binnen in háár zwartzijden jurk. Het kapsel opnieuw opgemaakt, geschminkt, met zwarte nylons uit háár voorraad.
Terwijl zij zelf notabene met een ladder in haar kous zat. De schitterende, verblindende Monique, haar vriendin. Ze ging naast de journalist op de bank zitten.
Siegfried zette het blad met glazen en flessen op het salontafeltje. Zwart haalde een klein taperecordertje en schrijfgerei uit zijn schoudertas.
- Vinden jullie het goed als ik dit gesprek opneem? Niet dat dit een echt interview is, maar voor mij is zo'n opname een bruikbaar geheugensteuntje. En misschien las ik wel een stukje interview in, in mijn tekst.
Niemand maakte bezwaar.
Zwart fronste de wenkbrauwen. Zijn litteken werd nog donkerder van de concentratie waarmee hij nadacht over zijn eerste vraag.
- Als ik dan om te beginnen zou mogen vragen hoeang jullie al samen spelen en optreden?
Lidewij goot een cognacbel schandelijk vol en sloeg de inhoud in drie gulzige teugen naar binnen. Siegfried wierp een bezorgde blik. Ze hoorde niet wat Monique op de eerste vraag antwoordde. Wel dat de tweede vraag luidde:
- Treden jullie ook op in het buitenland? In Nederland? Lidewij greep de fles en vulde opnieuw haar glas. Eigenlijk was dit de eerste keer dat de pers zoveel aandacht aan hen schonk. Terwijl ze toch al twee jaar optraden, samen. Maar tot nu toe hadden hun concerten in kleinere zaaltjes en op uitnodiging van organisaties die niet direct tot de smaakmakende gemeente behoorden nauwelijks enige weerklank gevonden. Hoe vaak had ze zich niet geërgerd omdat mensen die minder goed waren dan zij, die gewoon routinematig speelden, die jaar in jaar uit hetzelfde brachten, die hun reputatie aan extra-muzikale omstandigheden te danken hadden, die gewoon gearriveerd waren... ze had er van wakker gelegen dat daar meer over geschreven werd dan over hen.
Had ze daarom honger geleden om haar unieke viool te kunnen kopen? Had ze daarom dag en nacht gestudeerd, al die jaren?
En nu, vanavond, wás de pers er ineens, en het deed haar niets. Het liet haar volkomen onverschillig. En nu de journalisten er waren gaven ze net het slechtste concert uit hun carrière. Ze zouden afgekraakt worden. En het zou verdiend zijn ook.
Het liet haar volkomen koud.
De anderen waren druk in een gesprek gewikkeld dat soms op gewoon babbelen leek, maar dat af en toe ook het karakter van een echt interview aannam.
- ... is het waar dat je op zo'n bijzondere viool speelt? Lidewij schrok op uit haar gedroom.
- Ja, dat is zo.
- Mag ik ze eens zien?
Ze werkte zich uit haar fauteuil omhoog. Voelde zich duizelig. De vioolkist stond nog op de tafel. Ze klikte de sloten open en nam het instrument eruit.
- Bekijk ze maar, maar voorzichtig.
Monique en Siegfried keken haar verwonderd aan.
Zwart nam het instrument in zijn handen alsof het een pasgeboren baby was. Hij vertrouwde de zaak niet.
- Hier, neem ze maar gauw terug, zei hij huiverend. Ik zie trouwens toch geen verschil tussen een Stradivarius en een ordinair geval. Wat doet het je om op zo'n kostbaar instrument te spelen?
| |
| |
- Het is natuurlijk een heel goed instrument. Dat speelt prettig.
- Verder niets?
- Nee.
Ze had er geen zin in om te proberen hem aan het verstand te brengen wat de betekenis was van zo'n instrument. Hij keek haar ongelovig aan en ging weer naast Monique zitten. (Was die hem aan het verleiden? Ze gaf hem in elk geval volop de gelegenheid om haar benen te bewonderen.)
- Denken jullie soms ook na over de toestand van de wereld? vroeg de journalist. Jullie zijn bezig met kunst, met detailkwesties van muziek, met zeer elitaire dingen. Jullie spelen op uitermate kostbare instrumenten...
- ... andere mensen rijden met een Porsche of een Mercedes waar na een paar jaar alleen nog een hoop schroot van overblijft.
- Maar toch! Er heerst een enorme economische crisis. Het aantal werklozen stijgt. De Nieuwe Armoede neemt hand over hand toe. In Amerika zijn mensen aan de macht die de wereld nog meer onder de kernwapens willen bedelven. En dan de milieuvervuiling. De laatste bossen van Europa die in een schrikwekkend tempo sterven... De vervuiling van de lucht, de verzuring van de regen, de vergiftiging van ons voedsel, het leidingwater dat ondermeer hier in Antwerpen al jaren een te hoge concentratie lood bevat... raakt dat jullie niet?
- Dat raakt ons wel maar wat heeft dat met muziek te maken?
- Je wordt er hoe dan ook mee geconfronteerd. Jullie concert van vanavond werd bijvoorbeeld opgeluisterd door die sirenes van de rijkswacht. Ik heb na het concert even geïnformeerd. Ze hielden een razzia in een jeugdclub vlak bij de kerk. Officieel om drugs te zoeken, maar in werkelijkheid omdat die jongeren actief zijn in de vredesbeweging. Het concert werd er flink door gestoord. Waaraan je ziet dat jullie met je muziek ook niet ontsnappen aan de algemene gang van de geschiedenis en de maatschappij...
Een muziekrecensent die geen besef had van de waarde van haar viool, die zich kennelijk zelfs helemaal niet voor muziek interesseerde... kon dat eigenlijk wel? Maar ze was te moe en te apathisch om zich te ergeren, deze keer. Ze had een eindeloze behoefte aan slaap.
En ze dronk.
Monique ging zo zitten dat haar ene been de hand van de journalist raakte. Dat zijn hand onder haar knieholte lag. Zwart deed alsof hij niets merkte en zette zijn betoog voort:
- Ik weet wel dat er een algemene verrechtsing aan de gang is, en dat de noodzaak om je politiek te engageren minder wordt aangevoeld dan op het einde van de jaren zestig en in de jaren zeventig. We leven in de ‘culture of narcissisme’, maar toch... Vragen jullie je nooit af of het eigenlijk te rijmen valt met de duizenden mensen die dagelijks van de honger sterven, die muziek van jullie?
- Maar aan al die ellende kunnen WIJ toch niets verhelpen!
Buiten was de wind aangewakkerd tot stormsterkte. Een ogenblik luisterde iedereen naar het beuken tegen de ramen. Ergens klonk het geluid van brekend glas. Lidewij had het koud. Haar vader nam het woord.
- Toen de ‘Titanic’ verging bleef de muziekkapel van het schip ook doorspelen, zei hij. Er was geweldige herrie aan boord. De ‘Titanic’, het onzinkbare schip, had te weinig reddingboten, te weinig zwemvesten. Er waren tropische tuinen, sauna's, sportterreinen, salons met kostbare gobelins en bibliotheken. Maar op de veiligheidsinstallaties was bespaard. Het schip kon toch niet zinken. En toen het verging bleef de muziekkapel doorspelen.
- Wat speelden ze dan? vroeg Siegfried geïnteresseerd.
- Ze speelden ‘Befiehl du deine Wege’.
Siegfried begon het koraal te zoemen.
De storm was een echt winters onweer, met donder en bliksem.
Het was de eerste keer dat Lidewij zoiets meemaakte, bij tien graden vorst.
Siegfried stond op en liep naar het venster, zoemend. Af en toe overstemd door de donder. De bliksemflitsen waren duidelijk te horen: knetterende schichten waarmee een heidense god zijn wrok kenbaar maakte. Ze kleurden de nachtelijke hemel donkerpaars en oranje - de kleuren die ze eens gezien had op een Laatste Oordeel van Lucas... hoe heette hij ook weer.
- Ik ben bang, zei Monique.
Theatraal en geaffecteerd, voor wie haar kende, maar onweerstaanbaar. Ze leunde tegen Zwart aan. Die aarzelde een fractie van een seconde. Sloeg zijn arm om haar heen. Monique verborg haar hoofd aan zijn borst.
Niemand interesseerde zich nog voor de Titanic of voor de toestand van de wereld. Zwart zat in het oor van Monique te fluisteren en Siegfried en haar vader stonden voor het venster. Lidewij dronk. Het laatste beeld dat ze waarnam voor ze wegdoezelde was dat van het lopende taperecordertje met het rood-lichtende speldeknopje dat aangaf dat het toestel opnam. Er viel toch niets meer te registreren?
Haar onuitgesproken protest werd niet vernomen. Ze staarde naar het rode lichtje en realiseerde zich verwonderd dat ze niet wist of ze waakte of sliep.
| |
10.
We worden beroemd, Lidewij. De pers dringt al door tot in onze kleedkamer. Maar je speelt als een lijk. Ben je soms de ruiter van de Apocalyps tegen het lijf gelopen? Zou je nog steeds willen meespelen in een door God gedirigeerd orkest? Maar dan moet je wel ophouden Zijn gezicht open te krabben, Fräulein. Baldung greep met beide handen de leuningen van zijn fauteuil en hees zich overeind.
- Technisch kan ik je niets meer leren, zei hij, integendeel. Ik ben oud en stram en bij jou is alles jong en soepel, je techniek is beter dan de mijne ooit geweest is zelfs. Hij reikte haar de hand. Ze stond op. Hij gaf haar een arm en leidde haar voor een in mahonie gevatte ovale spiegel.
- Kijk, Fräulein, zoals de meeste violisten heb ik vroeger voor de spiegel gestudeerd. Maar in éénenvijftig maakte
| |
| |
ik een ernstige persoonlijke crisis door. Ik leed aan een ongelukkige liefde - zoals onwijze mensen wel meer doen. Ik was al redelijk bekend, maar wat ik deed bevredigde me niet meer. Ik had het gevoel dat ik me uitsluitend met uiterlijkheden bezighield, dat ik vastzat op een eiland. Ik kon niet meer spelen.
- Wat hebt u dan gedaan?
- Ik ben gestorven. En opnieuw geboren.
Lidewij was er zich van bewust dat ze hem met open mond stond aan te staren, maar de verbluffing was sterker dan haar wil.
Ze gaf haar ook iets charmerends, wist ze.
- Ik heb voor de spiegel gestudeerd. Zonder viool.
Baldung keek haar recht in de ogen, maar zijn blik was leeg, als bij een blinde. Het was duidelijk dat hij haar niet zag, en ze zou nooit weten wat hij dan wél zag.
| |
11.
- Kom, Lidewij.
Siegfried gaf haar zachte tikjes op de wang.
- Wat is er?
- We gingen toch bij je vader logeren, dit weekend? Je mantel, hier.
- Mijn viool.
- Die neem ik mee. Je volgt me maar om buiten de stad te komen, Valeriaan.
- Ik rijd wel met hem mee.
- Dat is het zekerste middel om te verdwalen, grapte Zwart. Nee, Monique. Je mag wel met me mee, maar ik volg Siegfried als een kuikentje de hen.
- Goed. We laten Lidewij achterin ziten, dan kan ze doorslapen. Siegfried en haar vader hielpen haar op de been, de deur uit en de auto in. Ze dacht dat ze al opnieuw sliep voor ze goed en wel op de achterbank lag.
| |
12.
Eerst dacht ze dat het een bliksemflits was.
Maar een bliksemflits bevatte geen geluid van brekend glas.
Hij deed ook niet zo'n ondraaglijke pijn.
En ze hoorde hout versplinteren.
Lange stiltes, ontmanteld door naderende sirenes.
Stemmen.
Dezelfde bandopname, telkens opnieuw.
Als opgeschrikte zwermen witte raven vlogen de blauwe stralenbundels van zwaailampen over haar heen. En telkens weer die opname van brekend glas. Waarin ze zo duidelijk het geluid van versplinterend hout hoorde dat het leek alsof het binnen in háár was, dat het versplinterde. Alsof haar pijn, haar helse, ondraaglijke pijn dáár vandaan kwam.
| |
13.
Tegenover haar op de fletsgroene muur hing een kruisbeeld.
De gekruisigde had een hondekop. Er zaten mensen aan haar bed. Ze zag het door haar gesloten oogleden heen, maar ze slaagde er niet in de ogen op te slaan.
- Juist nu, zei iemand. De kritieken zijn schitterend.
Ze kon zich niet bewegen.
- De Christelijke Volksbode schrijft bijvoorbeeld: ‘Prachtige viool. Het is eigenlijk een mirakel; menselijkerwijze niet te begrijpen... Sublieme sonates van de diepreligieuze mens Bach. Van pater Schaapdrijvers van de nog jonge maar dynamische platenmaatschappij Alfa & Omega vernemen we bij wijze van primeur dat er plannen bestaan om de sonates door dit jonge maar briljante duo te laten opnemen. Een initiatief dat dient te worden toegejuicht... Parels die in Uw privé-discotheek niet mogen ontbreken. Een hoeksteen van eigentijds muziekbeleven...’ En Valeriaan Zwart heeft het vooral over jou, Monique. Hij schrijft dat je een meesterlijke touché hebt. ‘Röntgen heeft haar naam niet gestolen, schrijft hij. Ze licht de partituur door alsof ze de kosmische dimensies zichtbaar wil maken. Haar benadering maakt alles nieuw. De sonates klinken inderdaad zoals je ze nog nooit gehoord hebt. Uit een gesprek dat we met haar gehad hebben blijkt dat ze open staat voor de problemen van deze tijd, die ze in haar interpretatie wil integreren, wat een zeer eigentijdse Bach oplevert. Nochtans kan haar vriendin niet helemaal de magistrale benadering van de grote Baldung...’
- Ze beweegt, zei iemand.
Ze kon zich niet bewegen. Er was alleen een siddering door haar heen gelopen.
- Hadden we die Zwart maar nooit gezien.
De stem van Monique, door tranen verstikt.
- Om na dat ongeval nog rustig zijn onnozel stukje te gaan zitten schrijven. En nu zijn cadeautje voor Lidewij. De ‘Vier Ernste Gesänge’ van Brahms, met een reproduktie van het ‘Dodeneiland’ van Böcklin op de hoes... je moet maar durven. Het is ronduit cynisch.
- Het is gewoon lompheid, suste Siegfried, hij kent die liederen wel niet.
Wie was de god met de hondekop, die ze nog steeds door haar gesloten oogleden heen tegenover haar aan de muur zag hangen? Er was een duidelijk verschil tussen de klank van een sigarenkist die versplinterd werd en die van eeuwenoud hout. Ze hoorde Monique huilen. Ze hoorde het niet echt, met haar gehoor, maar ze wist het, omdat het binnen in haar was, dat Monique huilde. Het was geen zintuiglijk waarnemen. Het was WETEN.
Ze liep nu over een hellende plankenvloer. Overal waren er roepende, schreeuwende mensen. Er heerste paniek. Wat was er aan de hand? Het was begonnen met kippevel. Met het geluid van een vingernagel van een reus die over metaal kraste. Ze liep zonder precies te weten waar naartoe. Vanuit de verte drongen af en toe flarden muziek tot haar door. Dáár moest ze naartoe. Daar hoorde zij bij.
Ze liep door smalle gangen.
Een labyrint van gangen.
Soms moest ze even halt houden om zich op de heksenketel van geluid te concentreren, om de richting van de muziek te determineren temidden van het geloei van de sirenes en het gehuil van mensen.
| |
| |
Dan weer hollen.
Een deftige oude dame hield haar staande.
- Je gaat de verkeerde kant uit, riep ze in het Engels. Ze had de grootste moeite om zich verstaanbaar te maken. Maar Lidewij schoof haar gewoon opzij en liep door. Voortdurend werden er vuurpijlen afgeschoten. Ze wierpen een spookachtig wit licht op de ijsberg aan stuurboord. De reus die verantwoordelijk was voor haar kippevel. In de ingewanden van het schip explodeerden ketels. Op het tussendek konden de officieren de mensen nauwelijks onder controle houden. De paniek nam nog toe toen de eerste reddingsboten half vol voorbij dit dek zweefden. Honderden mensen verdrongen zich bij de reling: half bevroren, huilend, biddend, vechtend. De officieren hadden de grootste moeite om de mannen weer uit een paar reddingssloepen te halen. Vrouwen en kinderen eerst! Een groep stokers en machinisten probeerden zich met kolenschoppen en ijzeren staven een weg door de menigte te banen in de richting van de boten. Er werd geschoten.
Ze hoorde de muziek nu beter.
Het was een siciliano.
Weer door gangen lopen, trappen op, trappen af. De muziek kwam dichterbij. De langzame driekwartsmaat van een dodendans. Een groepje mensen die vochten om een paar zwemvesten.
Monique zat aan de vleugel.
Ze intoneerde een lied.
Brahms?
Nee, het was Schubert.
‘Der Tod und das Mädchen.’
Monique gaf haar een teken. Moest ze spelen? Ze had geen viool meer. Ze wist plotseling dat ze geen viool meer had. Ze werd overvallen door een onuitsprekelijke moeheid. Monique maakte een ongeduldig gebaar. Zingen? Zij?
Monique knikte nerveus.
Maar ze kón helemaal niet zingen.
En ze had een ladder in haar kous. En geen lange japon. Ze kon zo niet optreden.
Op een paar tegen elkaar geschoven stoelen op de eerste rij stond een versleten vioolkist. Ze kreeg een instrument in handen geduwd. Je kon niet zeggen dat het géén viool was.
Op de derde rij zat haar vader. Naast hem: Siegfried.
Ze keek naar Siegfried. Hij knikte haar bemoedigend toe. Ze kreeg tranen in de ogen. Ze wou schreeuwen, ze wou naar hem toe.
Daar was haar inzet.
Hans Baldung en zij speelden Bach. Het concerto voor twee violen. Monique aan de piano, die klonk als een orkest. Het gezicht van Baldung stond buitengewoon treurig. Treuriger dan ze ooit gezien had. Was het om haar? Omdat ZIJ de eerste viool speelde? Ja, warempel. Zij speelde de eerste viool. Zij. En de grote Baldung, het onbereikbare voorbeeld, speelde tweede. Mét haar.
Ze keek naar Siegfried om te zien wat hij over haar dacht. Hij zat ingetogen te luisteren.
Maar de man die met haar samenspeelde was niet Hans Baldung.
Deze was veel jonger, bleker, killer. Het was de man die daarstraks naast haar in de tram had gezeten. Die haar had aangeraakt. Ze werd vervuld van een ontzettende angst. Hulpzoekend keek ze naar Siegfried.
Tot haar afgrijzen was de bovenste helft van diens gezicht veranderd in een blinde vlek. Er was geen neus meer, geen ogen - alleen nog een mond.
En ook die vervaagde.
Siegfrieds gezicht transformeerde zich tot een woestijn van maanlicht waarin ze verloren was.
Was ze dat niet altijd geweest?
In een uiterste poging om zijn gezicht te zien, om eindelijk zijn gezicht te zien, kneep ze haar ogen tot spleetjes, maar er was alleen die vlek huid. Hij was definitief onbereikbaar voor haar geworden. Ze was alleen.
Moest ze sterven voor ze geleefd had?
De man naast haar moest nadrukkelijk de maat aangeven omdat ze trok, omdat ze bleef hangen. Wat haar anders nooit overkwam. Ze wou naar Siegfried toe, maar ze kon niet, ze moest doorspelen.
Ze moest zich tot het uiterste inspannen om de loomheid die ze voelde te overwinnen en om de anderen te volgen. Maar ze kon niet beletten dat de muziek die ze maakte langzaam wegstierf.
Hoewel ze wanhopig doorspeelde stierf de muziek weg alsof ze weggedraaid werd. Uitgefaded als een beeld in een spiegel waar je te lang bent blijven voor zitten bij het invallen van de duisternis.
Tot het volkomen stil was, en de muziek uit vóór ze gedaan was.
|
|