Bzzlletin. Jaargang 13
(1984-1985)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Wam de Moor
| |
[pagina 53]
| |
Een vlucht regenwulpen verscheen half september 1978. Op 23 september publiceerde Vrij Nederland de recensie van Carel Peeters en de Haagse Post de bespreking door Aad Nuis. Het oordeel van Peeters luidde: ‘Een vlucht regenwulpen is een schitterende roman vanwege zijn emotionele atmosfeer’. Hij koppelt dat oordeel 1. aan aandacht voor wat hij 't Harts solipsisme noemt, 2. voor diens subjectieve manier van kijken naar de werkelijkheid, naar de geliefde, 3. voor de wijze waarop de hoofdfiguur de pijnlijkheid van zijn isolement combineert met de koestering ervan. Vooral deze paradox brengt Peeters in verband met a. de houding van de celbioloog t.o.v. achtereenvolgens zijn moeder, Martha en de hoer in Bern. Bovendien brengt hij haar in verband met b. ‘scènes die voorgoed in het geheugen van de lezer worden gekrast’: b1. het amandelenpellen, b2. de daarmee samenhangende ervaring van pijn en welbehagen, b3. de unieke positie die de onderwijzer Maarten geeft door hem in een apart kamertje te stoppen, b4. Maartens kijken naar de uitzonderlijke kinderen op de speelplaats, b5. het samenzijn van de ouders 's avonds bij de kassen in de tuin, b6. de scène waarin zijn moeder haar haar kamt, b7. het ouderlingenbezoek. Dat zijn de zeven taferelen die Peeters heeft geregistreerd en die men in de terminologie van Bal ‘gebeurtenissen’ zou kunnen noemen. Meteen hierna spreekt Peeters 4. over de verbinding tussen de gebeurtenissen die gekenmerkt wordt door a. spanning en b. beweging, zelfs in letterlijke zin: b1. het lopen op het tegelpad, b2. het rijden in de auto met denkbeeldige meerijders, b3. het varen in een roeiboot in de rietlanden. En passant verklaart Peeters 5. de titel uit de koppeling tussen het gevoel van gemis en een beeld, en 6. zijn enige punt van kritiek betreft de dwanggedachten van de hoofdpersoon: ‘Deze spanningsdraad lijkt mij niet voldoende uitgewerkt’. Ten slotte wordt het werk 7. ook nog in de literaire context geplaatst, doordat de kritiek wijst op de verwantschap in sfeer met Vestdijks Anton Wachter en Van Oudshoorns Willem Mertens' levensspiegel, Het onuitsprekelijke en Tobias en de Dood (deze laatste verwijzing zou men kunnen aanvechten) en tipt hij 8. ook nog het autobiografisch karakter bescheiden aan.
Ik denk dat dit het soort recensie is waarover Elrud Ibsch heel tevreden zou zijn en die ook mij tevreden stemt, omdat ik meen dat Peeters hier zijn lezers uitstekend informeert, zodat ook de lezers tevreden mogen zijn. (Dat sommigen zich achteraf bekocht voelen is een andere zaak.) En ja, wat wil de schrijver eigenlijk nog? Schrijvers vergeten gauw hun erkentelijkheid, namelijk zodra de criticus niet meer zegt dat hun werk goed is en het kopen waard. Men leze het verhaal ‘Onder de witte knop’ in De Zaterdagvliegers; men leze, om een andere 't Hartcriticus te noemen die regelmatig horen mag dat hij toch vooral 't Hart een groot schrijver moet blijven vinden op straffe van tot de kroonluchter die niet branden kan verdoemd te worden, men leze diens voortreffelijke, evenwichtige reactie in ‘Het horlogemakersproza van 't Hart’Ga naar eindnoot8., ik bedoel Tom van Deel.
Dan de kritiek van Aad Nuis. Het oordeel is ook hier volstrekt duidelijk: ‘Een vlucht regenwulpen (is) het meest gave en volgens mij ook het beste boek geworden dat Maarten 't Hart tot dusver heeft gepubliceerd. En dat wil wat zeggen’. Onbekrompen lof dus. 1. De voornaamste reden dat het boek zo geslaagd is lijkt te zijn dat de schrijver, hoewel er heel wat situaties in de roman zijn die de verteller hadden kunnen doen vluchten in de ironie (zo drukt Nuis dat uit), zich hiertoe niet heeft laten verleiden. Wij die Nuis gevolgd hebben, kennen deze lezer. Dat juist hij nogal uitweidt over het niet-ironisch karakter van dit proza ligt voor de hand: hij heeft in de jaren zeventig zoveel ironisch-realistische verhalen onder ogen gehad dat de Plompen hem de neus en de Vervoorten hem de oren uitkwamen.Ga naar eindnoot9. Ziehier eindelijk iets anders! Nuis gaat in, en hij zal deenige niet blijken (sommigen hebben niets ánders te melden) 2. op het zo niet ranzige dan toch minstens merkwaardige gegeven dat Een vlucht regenwulpen zeven jaar eerder was geschreven en wel in het jaar dat Stenen voor een ransuil verscheen. Het is logisch dat hij daarom even bij deze roman verwijlt en 3. de leuke waarneming doet dat Ammer Stol tegen het einde van de roman Ik had een wapenbroeder aan een eenzaam in de polder wonende man, de bioloog Maarten, zijn verhaal vertelt. Nuis ziet deze Maarten als de hoofdpersoon van Een vlucht regenwulpen en adstrueert die stelling met aardige details. Ik laat dat achterwege. Wat ik zie is dat Nuis niet in de val loopt: de mededeling van de auteur dat Een vlucht regenwulpen zo lang is blijven liggen omdat hij er zoveel persoonlijks in had opgeslagen, verleidt hem niet tot de gedachte dat Een vlucht regenwulpen bij uitstek autobiografisch is, dus wérkelijkheid, dus wáár, dus, zoals sommige lezers nogal eens denken, méér reden tot ontroering geeft. Het persoonlijke ligt voor Nuis niet 4. in het autobiografische, maar in ‘de meeslepende en isolerende intensiteit van juist die emoties die in eenzaamheid worden beleefd’ - a. lezen, b. muziekluisteren, c. waarnemingen in de natuur, maar vooral d. de verliefdheid. Maar wanneer 't Hart dit boek inderdaad in 1971 heeft geschreven, heeft hij vervolgens 5. in Het vrome volk, met zijn ironische distantie (opnieuw diezelfde scoop van Nuis!) een stap terug gedaan en is hij via enkele verhalen in Mammoet op zondag en de essays over zijn leeservaringen en het gevaarlijke geluk van de vereenzaming bij Van Oudshoorn bij dit thema van het gelukkig makende isolement teruggekeerd. Ik constateer met instemming dat ook Nuis meent dat ‘Het beste aller dingen’ van 't Hart meer van toepassing is op Een vlucht regenwulpen dan op enig werk van Van Oudshoorn. Nuis noemt lovenswaardig: 6. de ongewone thematiek 7. de goede constructie op eenvoudig ambachtelijk niveau 8. de geloofwaardigheid van de hoofdpersoon 9. de spanning in het verhaal ondanks het statische gegeven 10. de indringende evocatie van de eenzame jeugd 10a. de werking van de natuur vroeger en later, in Zwitserland 10b. de waarneming van vogels e.d. als stemmingsbegeleiders 11. de beschrijving van het wetenschappelijk specialisme 12. de beschrijving van de liefde voor de moeder en later Martha 13. het stilstaan van de tijd verbonden met diepe emoties, gekoppeld aan 14. verwijzingen naar literaire teksten van Nijhoff/Rilke. Nuis eindigt met 15. zijn waardering van het evenwicht dat hij ziet tussen het streven naar isolement, nodig om de eigen emoties te peilen, en het halfslachtige zoeken naar een vrouwelijke metgezel. Nog een duidelijk oordeel: ‘Het een domineert het andere niet, ze zijn in dit boek in bewonderenswaardig evenwicht’.
Hebt u beide lijsten, van Peeters en van Nuis, goed beluisterd dan hoorde u meer verschil dan overeenkomst, zonder dat de critici het feitelijk oneens zijn. Op soortgelijke wijze, met eenzelfde geleding in aandachtspunten, had ik Van Deels recensie in Trouw kunnen analyseren (hij vond Een vlucht regenwulpen ‘een uiterst subtiel gecomponeerde roman’), wat des te pikanter zou zijn omdat Van Deel nog geen jaar later op zijn vriendelijke maar besliste wijze de vinger legt op de tekorten in de stijl en op een door hem gesignaleerd gebrek aan verbeelding dat 't Hart parten speelt. Maar de uitzonderingen in de kritiek zouden dan in dit betoog te veel accent krijgen. u moet het dus doen met deze verwijzing.
Zijn Peeters, Nuis en Van Deel duidelijk in hun oordeel en afdoende in hun adstructie die zeker bij Peeters en Van Deel getuigt van grote ervaring in de romananalyse, meestal beperken de recensenten zich tot het oordeel en werken zij de adstructie nauwelijks uit. Een standaardmodel van recenseren van dit boek is dat de recensent drie dingen doet: 1. hij maakt melding van het feit dat het boek zeven jaar vóór publikatie is geschreven (het verbaast mij dat niemand deze mededeling op de flap in twijfel trekt), | |
[pagina 54]
| |
2. hij vertelt heel kort het verhaal na van de knappe professor die slechts op afstand van vrouwen houdt en de eenzaamheid zoekt en 3. hij formuleert zijn oordeel als mooi, ontroerend of saai. Juist de critici met enige bekendheid doen dat toch anders, vertellen zeker niet het verhaal chronologisch na, en ontlenen dan toch dikwijls hun argumenten aan een op de academie geleerde interpretatietechniek. Dat geldt voor de meeste critici die hun recensies bundelden, met uitzondering van de Van Deysselianen, de stemmingmakers (en ik bedoel dat hier stellig positief) als Komrij, Brouwers, Hermans, 't Hart zelf. Zij onttrekken zich toch een beetje aan mijn onderzoekje omdat zij geen van allen regulier met de kritiek bezig zijn of aan de continuïteit hun bestaansrecht als criticus ontlenen. De overige tien recensenten van Een vlucht regenwulpen die ik hier bespreken wil. Hazeu (Noordhollands Dagblad, 7 oktober) bekent zich een bewonderaar van het eerste uur (‘toen er van een Amsterdamse ophemeling nog geen sprake was’), die nu teleurgesteld is over ‘de soms slechte stijl’ (waarvan drie voorbeelden), maar de door de auteur ingelaste bewondering voor muziek en literatuur geven het boek een meerwaarde. Hazeu, hoe kan het anders, accentueert in zijn navertelling van het verhaal het calvinistische verleden van de boek-Maarten. 't Was al bij Nuis duidelijk hoezeer de historie van een lezer meespeelt in zijn waarneming, hier hebben we een ander voorbeeld van selectieve perceptie. Hans Warren (Prov. Zeeuwse en Middelburgse Courant, 7 oktober) oordeelt: ‘Ik heb deels bewondering voor dit boek, maar ook veel bezwaren’. Hij citeert heel veel, en dat lijkt mij, zoals het door hem gedaan wordt, een uitstekende, persuasieve vorm van adstrueren van zowel het positieve als het negatieve. Warren vertoont een niet-wetenschappelijke aanpak, persoonlijk (als zijn stukken altijd zijn), met exact dezelfde voorkeur als Nuis heeft voor de jeugd en een uitgesproken afkeer van het Zwitserse deel van de roman. Is Everhard Huizing (Nieuwsblad van het Noorden, 7 oktober) academisch geschoold? Hij werkt met thema's als eenzaamheid, geloofstwijfel, jeugdliefde, het verstrijken van de tijd en de angst daarvoor. Alleen dit laatste motief wordt goed verantwoord. Zijn oordeel is niet gearticuleerd: ‘Misschien moet ik Een vlucht regenwulpen toch wel een rijk boek noemen’. Jan Verstappen verstopt zijn gematigd negatieve oordeel tussen de verhaalbeschrijving: ‘Een objekt waar je je als lezer veel te weinig mee verbonden voelt om je er druk over te maken.’ Had ik deze hele morgen de tijd, ik las U de paginagrote recensie voor die Anthony Mertens in De Groene van 11 oktober wijdde aan het boek in haar geheel. Zowel de erudieterige recensent als de schrijver van Een vlucht regenwulpen worden op superieure wijze in de maling genomen. Ik citeer het begin en het slot en u weet genoeg: ‘Hoe komt het toch dat ik boeken van sommige auteurs moet doorworstelen, terwijl het werk van andere schrijvers al bij de eerste regels een verpletterende indruk op me maakt? Ik begrijp best dat Flaubert een heel groot schrijver is, maar zijn romans - nee, ze hebben me nauwelijks iets te zeggen, al is het anderzijds ook weer niet zo dat ik ze hartgrondig haat. Dezelfde treurigheid overvalt me wanneer ik het proza van bijvoorbeeld Nabokov of D.H. Lawrence tot me neem: er bestaat gewoon geen raakvlak tussen hun wereld in woorden en mijn eigen kijk op het leven. Hoe vervelend ook: het werk van Flaubert is niet aan mij besteed’. Het slot van de recensie luidt aldus: ‘Om voor deze keer een stijlfiguur over te nemen, die de kritikus van De Haagse Post - zonder twijfel Nederlands beste flaptekstschrijver - met zoveel verve weet te hanteren: 't Hart is de nieuwe Nederlandse Courths Mahler. Hij behoort anders dan Flaubert tot die schrijvers bij wie men van meet af aan weet: dit is het. En dan heb ik het nog niet eens gehad over al die motieven en terugkerende thema's, die van het boek zo'n veelkleurig mozaïek maken’. Zo kan kritiek ook doeltreffend zijn, in de vorm van een pastiche, voortreffelijk gearticuleerd. Echt informatief (en dat lijkt mij een andere eis die je aan een kritiek kunt stellen) kan zo'n stuk niet zijn. Het gaat in feite om het oordeel en om het oordeel alleen. Dat luidt: weg ermee. Wanneer je zo'n stuk gelezen hebt, ontdek je overal pastiches. Johan Diepstraten verklaart op 14 oktober: ‘Volgens mij heeft 't Hart zich met deze roman overtroffen, ik weet van gekkigheid niet welk superlatief ik moet bedenken om deze roman aan te prijzen’. Je ziet Pa Pinkelman op één been rondtollen bij zoiets. Of Ton Verbeeten op 4 november: ‘Kinderen kunnen een boek lezen, ademloos, onverstoorbaar, niet ervan los te scheuren en als ze de kans schoon zien, dan nemen ze het ook nog mee naar bed en lezen daar met een zaklamp onder de dekens door totdat ze in slaap vallen. Zo heb ik Een vlucht regenwulpen ook gelezen’. Intussen: dit zijn onmiskenbaar oordelen, maar ze zijn niet persoonlijk in de zin die Elrud Ibsch bedoelt. Mariska Millikowski (in De Waarheid van 21 oktober) en Ab Visser (in de Leeuwarder Courant van dezelfde dag) denken beiden uitgesproken ongunstig over de roman en zijn duidelijk in hun oordeel, dat door Millikowski in beperkte mate wordt geadstrueerd, door Visser heel uitvoerig. Vissers grote stuk - en dit is het laatste dat ik noem - is woest geschreven, met karakter moet ik zeggen, want dat had die kleine bultenaar. ‘Zelfbeklag en jankerigheid zijn nooit verre in deze grotendeels autobiografische roman’ oordeelt hij. En het ouderlingenbezoek noemt hij ‘een goede compensatie voor de nogal melige luddevedu waarin de hele roman gedrenkt is als een bitterkoekjespudding in zoete stroop’. Leesbaar acht hij het boek waar sprake is van bitterheid, hardheid (typisch Visser, denk ik als lezer van zijn rubriek, ik ken zijn historie), de ruzie met de jongens van zijn klas, de val in het couloir aan het eind, dat vindt hij wel wat. Maar: ‘Het gaat Maarten 't Hart om vereenzaming, contactgestoordheid en liefdesverdriet, die in deze roman vaak met een door tranen verstikte stem worden verteld en waar ik af en toe wee en misselijk van werd. Dan denk je: jongen, grote lul, doe er wat aan. Zit je niet als een zacht ei of een gemankeerde miet aan te stellen, maar tast toe’. In zulke krasse recensententaal was Visser vrij uitzonderlijk. Zonder enig literatuurwetenschappelijk jargon te gebruiken, gaat hij de hele roman door. Men hoeft geen bewonderaar te zijn van dit specimen recensent om vast te stellen dat articulatie van een eigen stijl en opvatting voor elke criticus die werkelijk gehoord wil worden en vervolgens beluisterd noodzakelijk is. Ik kan mij voorstellen dat dit door Elrud Ibsch bedoeld wordt. Toch, wanneer ik alle tot hier toe gelezen kritieken toets aan mijn eigen leeservaring van deze roman, zowel de eerste in de vorm van een kritiek als de latere aan de hand van een analyse, moet ik vaststellen - en ieder van ons kan dat voor haar of hem vertrouwde werken doen - dat het geheel van kritieken geen royaal begrip van de tekst heeft gebracht. Wanneer je wat minder snel dan de recensent verplicht meent te zijn door de roman heen gaat, kan er nog heel wat ontdekt worden. En daarom willen we waarschijnlijk de hermeneutische methode ook niet missen. In verband met mijn studie van deze roman heb ik bijvoorbeeld het studiemateriaal mogen inzien van studenten van wijlen Willem van der Paardt en van Harry Bekkering, ontstaan door zorgvuldige deelanalyse van het werk. Daar komen onder meer terzake de spiegelingen in deze roman gegevens op tafel die de recensenten niet gezien hebben en die de interpreet dwingen tot keuzes, tot waardeoordelen. De vele onderdelen van verhaalelementen zoals de cirkelbeweging van Maarten als het om vrouwen gaat, de woede-aanvallen, de relatie natuur en tragische gebeurtenis, de tegenstelling tussen stad en land, enzovoorts, ondersteunen Peeters' stelling over het waarnemingsvermogen van de auteur en daarmee de kern van zijn waarderend oordeel. Zo'n onderzoek kan weliswaar niet degene overtuigen die de roman anders beleefd heeft, maar het kan een ondersteuning zijn van een oordeel en misschien een al te stellig, onbewezen, negatief oordeel ondermijnen. Of omgekeerd, een al te stellig, onbewezen, positief oordeel relativeren. Wanneer dit al geldt voor een bepaald niet ingewikkelde roman als Een vlucht regenwulpen, hoeveel te meer hebben complexere werken als Een weekend in Oostende of De Oorveeg van Willem Brakman dan de background nodig van een analytische literatuurkritiek naast de bestaande dag- en weekbladkritiek? Al tijdens het BZZTôH-symposium van december 1982 waar Elrud Ibsch pleitte voor de scheiding tussen literaire kritiek en literatuurwetenschap heb ik een pleidooi gehouden voor de herverkaveling in drie in plaats van twee gebieden waarop de vervolg op pagina 58 |
|