Bzzlletin. Jaargang 13
(1984-1985)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
IWie schildert schendt het aangezicht der dingen
Tot het schilderij zich gewonnen geeft;
De vorm ontstaan is, de dingen niet meer zijn
Die ze waren. De eeuwige vraag wat het was
Omgesmeed werd, tot wat het is. En dat is het.
Zo blijft het, zo blijkt het, een huis vol talen
Waar de kleur, beperkt, tegen (zichzelf) spreekt
De grazige weiden weerlegt of bevestigt
Voor wie het anders ziet, of hoort.
Poorten van vergankelijkheid, die binnen noden
Of buiten wijzen, verwijzen naar zacht piepende
Sneeuwvlokken op het gebroken tapijt van tijdeloosheid.
| |
IIZo wordt de vorm onttrokken aan het licht
Schuift de hand achter een schaduw van vlekken
En strepen over het papier, dat op gespannen
Voet leeft, binnen het omlijste:
Vormen van driekant en vierhoek
Klapvormen van omgekeerde middeleeuwen
Allusies uit het Gentse, triple of triptiek
Waaghalzerige Umwertung omvat de perspex.
Wat je ziet bepaalt de inhoud van het schilderij
Wie zijn wij om te tornen aan de data, die
Veelzeggend ieder woord, iedere suggestie ontkennen?
De data waarop hij keek en zag dat het goed was?
| |
IIIDe vorm is de voorstelling en de voorstelling
Is de inhoud. Zichtbaar binnen de abstractie
Van het gegeven, wandelend of schuivend van
Kaalslag naar kaalslag, want papier is
Andere huid; uitzichtlozer en gladder dan
Het zachtverende linnen. Papier is bevroren
Poolzee; wit in ijzigheid, koel in afstandelijkheid,
Trots. Wit papier, nog onberoerd, is de vlakte
Der eenzaamheid, ontroostbaar verbanningsoord
Vol tijdelijkheid, waar hand en hoofd zich
Vastklampen, tekens nalopen, tot vorm dwingen
Binnen langzaam schuivend licht, maar kantelend.
| |
[pagina 48]
| |
IVWat zich in jaren rimpelloos vormde. Kleur over
Kleur, afgeplakt. Kleur tegen kleur, geschoven.
Koele warmte of warme koelte, lichtende vlekken,
‘Intensieve ordening van een warme utopie.’
‘De energie van een lyricus die de verf tot
Hand zet’, terwijl de kwast aan de wilgen hing.
- Wat er dan zoal rust. - Een terugblik die verder
Reikt dan het oog, dat wachtte, daar, waar de dag
In de nacht overgaat en water in lucht,
Het domein van de lijn, waar zee-schappelijk
De dorst rond waarde, de onlesbare, het potlood
Kraste, krassend het schrift herstelde. De horizon.
| |
VHet schrift in de tijd, het strepen door de tijd
Het wegstrepen van tijd. Doorgestreepte tijd,
Afgekraste tijd. Een wolk die bladdert;
Tikkende krabbepoot, die de scharen slijpt,
Sleept door de verbeelding. Korrelige tijd,
Korstig en zuursmakend, in het hoofd van de schilder,
Spraakmakend, weerleggend. Oh, de zoete tijd,
Lichtvoetige roemers vol koele wijn.
De stem, schallend, tussen de heuvels. Zomers
Klatert het woord. Kleurig in het glas gestopt,
De avond. De nacht? Ach, de nacht? Waar krekels
Kirrend huishouden, krassen in het zwart.
| |
VIDe kwast, knorrig attribuut, hapt en bijt
Verf tot huid op papier, tot nerf van blad.
Zenuwt tot een stelsel van ongebaande wegen
Zich vormt. De kwast is terug. De hand.
De wilg een zoemende bijenkorf en het potlood
Schetst verbazing. Over de vlakten herschrijft
De kwast, autonoom, de wet. Verdwijnt er beeld
Na beeld, vlak na vlak. Opnieuw.
Huid na huid wordt opgelegd. Doorzichtig proces
Vol doorkijk. In de musea kraakt craquelé.
Hier knispert het papier, omdat er rek in zit.
Geen dag gaat het verder dan het moet.
| |
[pagina 49]
| |
VIIHet is niet de stilstand der dingen of het
Gekraak in het vooronder. Eerder is het de kleur
Die vertraagt binnen de geur, de reuk der jaren;
Van spannend rood tot zilverwit. Van zeegroen
Tot wittig wijs. Amandelspijs dat aan het
Gehemelte kleeft. En de wijn. Het geel dat
Vierkant beeft in het grote grijs. Voorzichtig,
Dit verhaal te voet, dit pigmentsgewijs herhalen.
Zoemt de kop geen feiten weg, noch de letter A.
Titelloos verbeelde doeken, woordloos vertier
Tekent zich dood, of is het toch dit leven, dat
Vertakkend, te biecht gaat, in mateloos plezier?
| |
VIIIZo worden het voorzichtig de tegenbeelden
Die zich, verleden, bezichtigen in kleur
Tastend houvast bieden, vlaksgewijs,
Vergeten zich te stapelen. Eén-dimensionaal
Zo lijkt het lijnen graaien, kleuren schieten
Domgraag grijpen op papier, dat tergend van
Kleur verschiet. Oh, grijs-zwart-zilver-wit
De kuil van het hart zit op het bit
Tegenbeelden, uiteindelijk in grijs, wens-
Beelden, droom-beelden, waan-beelden. Wat
Er ook schuurt, wind waait aflandig in het
Hoofd. De kool, de rode, is gestoofd.
| |
IXMisschien soms uit de lijn, het lood geslagen,
Deze vlakken vol sneeuw en wind. Zoals je dit
Alles doet binnen het geheel der dingen,
De langzame verstoring ervan. Altijd de grens.
Nachttreinen naar het noorden of het zuiden,
Die je mijdt, de halfronden der vergane dromen.
De stand der zaken, waar het leven bladdert.
Beeldloze ikonen op hoofden vol onheil.
Panelen die alarm slaan en trage verwijdering
Die uit de data spreekt. Nu je dit nog zegt.
Water over het papier loopt. De ademende binnenkant,
Zo lijfelijk, deze schok der herkenning.
|
|