[Vervolg ‘Een vaag ravijn van bont’]
vervolg van pagina 69
ook omdat er heel wat verzen bij zijn die Hermans tot een niet te vergeten dichter maakten. Zijn drie later geschreven gedichten reken ik daar niet bij, maar er is alle reden om de bundel Overgebleven gedichten nauwgezet te gaan lezen.
Hoogtepunten in Hermans' poëzie vind ik, zoals gezegd, die gedichten waarin hij in beelden vol verstarring de dood tracht te bezweren. De verschillende delen drijven daarin aaneen tot een hechte compositie. Mijn voorkeur gaat daarbij uit naar Straattoneel.
Straattoneel
Te steil die brug. De voerlui slaan het paard
Met ijzren buizen galmend op de rug.
De moeder ijlt haar dochter na op straat,
Een mes liegt als een noodkreet uit een raam.
Te steil die brug. Van olie glanst het asfalt
En bloed omspoelt het dode paard dat valt.
Het mes staat siddrend in een dorre boom.
Er klinken schoten ergens onder mij.
Er rijdt een priester op een fiets voorbij.
Aan 't kruispunt weet hij verder niet te gaan.
(twijfel is een rood licht waarvoor hij remt)
En blijft met uitgestrekte armen staan.
Zodat, van ver, hij op de Heiland lijkt
En dichterbij, op een verkeersagent.
Dat in al deze gedichten een Unheimliche aan het woord is, één die zijn thuis nadrukkelijk achter zich heeft gelaten (zie ‘Ouderhuis’), hoewel niet zonder pijn (zie ‘Bewaakte overweg’, zie ‘Een straat’), en nergens anders een thuis vindt, zal na het voorafgaande wel duidelijk zijn. Wat Hermans tracht te doen is op de eerste plaats tot klaarheid te komen over de dood, die zich manifesteert in de chaos en zich verbergt in een ravijn van bont.
Tekeningen van Peter Yvon de Vries