Bzzlletin. Jaargang 13
(1984-1985)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |
Alice Walker
| |
[pagina 95]
| |
Het was zaterdag - geen zusters die dienst hadden - en ze nam aan dat het de vrouw van de dokter was. Ze werd door die stem voorzichtig op de been geholpen en aangemoedigd te lopen. ‘En als je weggaat, loop dan wel alsof er niets aan de hand is,’ zei de stem. Imani voelde geen pijn. Dat verbaasde haar. Misschien heeft hij niets gedaan, dacht ze. Misschien heeft hij mijn duizend dollar opgestreken en me met ether die een paar dollar kost onder narcose gebracht. Misschien is dit afpersing. Maar hij was zo aardig, en hij lachte zo vriendelijk, bijna vaderlijk, naar haar (en Imani besefte hoe erg ze die ‘vaderlijke’ blik, die ‘vaderlijke’ glimlach nodig had). ‘Dank u,’ mompelde ze welgemeend; ze bedankte hem voor haar leven. Zijn stem had nog steeds iets weg van Italië. ‘Het stelt niets, niets voor,’ zei hij. ‘Een aardig, mooi meisje als jij; op de school van mijn dochter was dit soort moeilijkheden niet mogelijk geweest.’ ‘Hij is aardig,’ zei ze tegen zichzelf, terwijl ze naar de ondergrondse liep om weer naar college te gaan. Ze ging voorzichtig op een onbezette plaats liggen en raakte bewusteloos. Zes weken lang had ze bloedingen, en het duurde nog een jaar voordat ze beter was.
Maar dit gebeurde zeven jaar later. Nu maakte een abortuswet het mogelijk een afspraak met een kliniek te maken, en voor vijfenzeventig dollar kreeg je een veilige, vlugge en pijnloze abortus. Imani had vroeger in New York gewoond, in de Village, op nog geen vijf straten afstand van de abortuskliniek. Het was ook vlak bij de Margaret Sanger-kliniek, waar ze haar eerste pessarium had gekregen, uiterst dankbaar en verbaasd dat iemang jonge vrouwen die alleenstaand en onwetend waren zoals zij begreep en zich bezorgd toonde. Toen ze door de straat liep, met de moderne kantoorgebouwen die naast de oudere, sierlijkere bakstenen gebouwen stonden, merkte ze in feite hoe nauw ze zich nog met haar vroegere ik verwant voelde. Nog steeds had ze haar lustgevoelens niet onder controle, en slechts met geweld en geld (voor het vliegtuig, voor de ingreep zelf) hield ze haar lichaam in bedwang.
Ze ontdekte dat het aborteren het tijdperk van de lopende band was ingegaan. Hoewel dankbaar dat er tussen haar en de andere vrouwen geen verschil bestond - alle kleuren, leeftijden, ellendige of nerveuze toestanden - vond ze het minder aangenaam te merken, dat ze, toen de dokter de catheter naar binnen bracht, onvoldoende verdoofd was. Maar de lopende band stopt niet omdat het produkt erop een klacht heeft. Haar dokter floot, verzekerde haar dat ze in goede handen was en voerde de ingreep tot het bittere einde uit. Enkele seconden daarvoor viel Imani van haar stokje. Ze legden haar in een rustige kamer vol vrolijke kleuren. Primaire kleuren: geel, rood, blauw. Toen ze weer bijkwam, had ze het gevoel in een crèche te zijn. Ze moest vreselijk nodig plassen. Een verpleegster, vriendelijk en met wit haar en stevige handen, bracht haar naar het toilet. Imani zag zichzelf in de spiegel boven het wasbakje en schrok. Ze zag er letterlijk grijs uit, alsof al haar bloed uit haar gezicht was weggetrokken. ‘Maar je maar geen zorgen om je uiterlijk,’ zei de zuster. ‘Rust hier maar een beetje uit en doe kalm aan als je weer thuis bent. Binnen een week of zo voel je je weer prima.’ Ze kon zich niet voorstellen weer beter te worden. Haar kind - ze vermeed uitdrukkingen als ‘foetus’ en ‘vormloos gezwel’ - werd ergens door het riool gespoeld. Weg al haar of zijn kansen het zonlicht te zien, een vijg te proeven. ‘Nou,’ zei ze tegen het kind, ‘het was jij of ik, kleintje, en ik koos voor mezelf.’ Er waren mensen die meenden dat ze het recht niet had om zelf te kiezen, maar Imani wist nu wel iets beters te doen dan aan die mensen te denken. Het was zaterdag en helder en warm toen ze terugkeerde. Clarence en Clarice haalden haar op van de luchthaven. Ze hadden bloemen uit Imani's tuin meegenomen, en Clarice verraste hen door ze allebei dapper te omhelzen. Toen ze weer op haar moeders schoot zat, was ze de hele weg terug naar huis rustig en tevreden, zoog op haar duim, wreef met de wijsvinger van dezelfde hand over haar neus en frummelde met de overige drie vingers aan een hoek van haar dekentje. ‘Hoe ging het?’ vroeg Clarence. ‘Het ging,’ zei Imani.
Een abortus viel op geen enkele manier aan een man uit te leggen. Ze dacht dat castratie wellicht een toepasselijke vergelijking was, maar de meeste mannen, misschien wel allemaal, zouden volhouden dat dat onmogelijk waar kon zijn. ‘De verdoving werkte niet,’ zei ze. ‘Ik dacht dat ik nooit op tijd weg zou zijn om niet te hoeven schreeuwen en van de tafel afspringen.’ Clarence werd bleek. Hij haatte alleen al de gedachte aan pijn, aan alle soorten geweld. Hij kon er niet tegen; hij werd er lichamelijk onpasselijk van. Onder andere daarom was hij pacifist, een reden temeer voor haar hem te bewonderen. Ze wist dat hij wilde dat ze haar mond hield. Maar ze ging op monotone, bedaarde manier verder. ‘Al mijn bloed leek wel uit me weg te lopen. De pezen in mijn benen leken wel doorgesneden. Ik zag grijs.’ Hij greep haar hand. Hield die vast. Kneep. ‘Maar,’ zei ze, ‘ik weet nu tenminste wat ik niet wil. En ik ben van plan dit nooit meer door te maken.’ Ze waren in de huiskamer van hun vredige, rustige en fleurige huis. Imani zat in haar schommelstoel, Clarice lag op haar schoot te dommelen. Clarence ging op de vloer zitten en steunde met zijn hoofd tegen haar knieën. Ze dacht dat hij gekoesterd wilde worden, terwijl zij het zelf zo nodig had. Ze vond dat ze allebei, Clarence en Clarice, aan haar hingen en haar gebruikten. En dat de enige manier om zelf aanspraken te kunnen maken, zich van hen te onderscheiden, het uitvoeren van iets pijnlijks, zelfbevestigends maar destructiefs was. Ze doorstond de druk van zijn hoofd zo lang ze kon. ‘Laat je steriliseren,’ zei ze, ‘of ga in de logeerkamer slapen. Ik wil niets meer aan mijn lijf hebben dat kwaad kan.’ Hij streek met zijn hand over haar dikke haar. ‘Daar praten we nog wel over,’ zei hij, alsof ze het daar niet over hadden. ‘We zullen wel zien. Maak je geen zorgen. We regelen het wel.’ Het was haar ontschoten dat op de derde zondag van juni, de volgende dag, de vijfde herdenkingsplechtigheid voor Holly Monroe was, die vijf jaar geleden op weg naar huis van de eindexamenbijeenkomst op haar middelbare school was doodgeschoten. Imani was altijd naar die herdenking gegaan. Ze vond het dan prettig weer vast te kunnen stellen dat haar volk een goed geheugen had, en dat de mensen die strijdend of onschuldig ten onder gingen niet werden vergeten. Natuurlijk was ze te zwak om te gaan. Ze voelde zich duizelig en verloor nog steeds bloed. De blanke wetgevers probeerden de moord - die Imani als een extreme abortus zag -te ontkennen door te zeggen dat het slachtoffer het uitgelokt had (het was een beetje moeilijk geweest dat over Holly Monroe te beweren, maar ze probeerden het wel), maar ze waren tegen abortus als het om mensen ging. Imani dacht hierover na toen ze resoluut een douche nam en haar haar waste. Clarence had in het tweede jaar dat ze in het huis woonden een centraal airconditioningssysteem laten aanleggen. Imani had eerst bezwaren gemaakt. ‘Ik wil de bomen, de bloemen, de buitenlucht ruiken!’ huilde ze. Maar de eerstvolgende zomer met temperaturen van veertig graden had haar ervan genezen nog een moer om dat soort dingen te geven. Nu wilde ze koelte voelen. Hoeveel ze ook van de bomen hield, op een hete dag zou ze zich een weg gehakt hebben dooreen oerwoud om bij een air-conditioner te kunnen komen. Uit eerlijkheid tegenover hem moest ze toegeven dat hij haar wel gevraagd had of ze dacht zich al beter genoeg te voelen om te gaan. Maar zelfs de vraag alleen al ergerde haar. Ze was niet iemand die zich door haar eigen problemen liet tegenhouden de doden gepaste eer te bewijzen en te herdenken, hoewel ze volkomen begreep dat, als ze eenmaal dood zijn, de doden niet bestaan. Daarom waren het eerbewijs en de herdenking voor haarzelf, en vandaag had ze zelf rust nodig. Haar weigering om te rusten was een beetje vreemd, en ze dacht daarover na toen ze al wankelend, Clarice hielp met uitkleden. Maar ze ging door. Ze liet het bad vollopen, zette het kind er met een plons in, begon op haar knieën haar mollige lichaampje af te boenen, terwijl haar armen zo vreemd boven het bad waren uitgestrekt dat ze pijn in haar buik kreeg - maar nog niet in haar baarmoeder-, droogde haar haar, tilde haar uit bad en droogde haar verder af op de keukentafel. ‘Het zal je je hele leven bijblijven wat voor soort mensen het | |
[pagina 96]
| |
zijn,’ zei ze tegen het kind, dat kirrend en brabbelend en opgewekt naar haar moeders gezicht bleef kijken. ‘Je zult de muziek horen,’ zei Imani. ‘De muziek die ze geprobeerd hebben om zeep te helpen. De muziek die ze proberen af te pakken.’ Ze voelde zich koortsig en merkte dat ze mompelde. Het kon haar niet schelen. ‘Ze denken maar dat ze een heel werelddeel kunnen vermoorden - mensen, bomen, buffels - en dan wegvliegen naar de maan en er helemaal niet meer aan denken. Maar jij en ik, wij zullen ons die mensen wel blijven herinneren, en de bomen en die klotebuffels. Godverdomme.’ ‘Buffaah,’ -zei het kind, en raakte haar moeders gezicht met een lepel. Ze zette het kind op een deken in de huiskamer, draaide zich om en zag dat haar echtgenoot vol medelijden naar haar keek. Ze droeg helgroene fluwelen slippers en een schattige zeegroene peignoir. Haar lichaam kromde zich erin. Onder zijn starende blik kwam er aarzelend een traan te voorschijn. ‘Soms kijk ik naar je en dan vraag ik me af: wat doet die man in mijn huis?’ In het begin was dit een grapje tussen hen geweest. Het was nooit haar bedoeling geweest te trouwen, maar om minnaars te nemen die ze 's morgens vroeg weg kon sturen, zodat ze weer kon doen en laten wat ze wilde. ‘Ik ben hier omdat je van me houdt,’ was dan het geëikte antwoord. Maar nu aarzelde Clarence toen hij haar aankeek, en Imani wendde haar blik af. Tegen tien uur was het al meer dan vijfendertig graden. Tegen elven, toen de herdenkingsplechtigheid begon, zou het nog vijf graden warmer zijn. Imani was draaierig van de hitte. Toen ze in de auto zat, moest ze haar tanden op elkaar zetten tegen de duizeligheid, totdat de motor de air-conditioning, die hen koelte zou toewuiven, op gang gebracht had. Ze voelde een doffe pijn in haar baarmoeder. De kerk had natuurlijk geen air-conditioning. Die was in iedere betekenis van het woord nog echt eenvoudig doopsgezind. Deze herdenking was evenals de vorige vier door de klasgenoten van Holly Monroe georganiseerd. Het lukte hen alle vijfentwintig - dik en dun - op het dode meisje te lijken. Imani had Holly Monroe nooit gezien, hoewel er altijd foto's hingen boven de kansel in deze kerk, waar ze gedoopt was en waar ze in het koor had gezongen - en voor haar was elk zwart meisje op een bepaalde kwetsbare leeftijd Holly Monroe. En wat nog meer waarheid bevatte, was, dat Holly Monroe zichzelf was. Zichzelf toen ze doodgeschoten werd, geaborteerd toen ze net zichzelf ging worden. Ze was erop voorbereid te huilen, en dat vol overgave te doen. Maar ze huilde niet. Ze zette haar tanden op elkaar tegen de gestaag toenemende pijn en haar tranen werden meteen door de hitte afgedroogd. Burgemeester Carswell had in de hal van de kerk op Clarence gewacht, terwijl hij met een grote zakdoek over zijn vlezige vettige gezicht wreef en zich met een zestal jonge mannen en vrouwen onderhield dat met ontzag naar hem luisterde. Imani en de burgemeester groetten elkaar; automatisch kuste hij haar op haar wang, en kuste Clarice op haar wang, maar hij hield zijn door de hitte tamelijk glazige ogen al op haar echtgenoot gericht. De twee mannen trokken zich in een hoekje terug weg van het geïmponeerde groepje jongeren. Weg van Imani en Clarice, die aarzelend doorliepen de kerk in, wachtend om weer vergezeld te worden of teruggeroepen. Een kwartier lang was er muziek. ‘Holly Monroe was een meter zestig lang en woog ruim vijftig kilo,’ zei haar beste vriendin, die niet van een papiertje las maar iedereen persoonlijk toesprak. ‘Ze was een eigenwijze, trouwe Ram, de beste vriendin die je je kunt voorstellen. Ze had zwart kroeshaar waarmee ze vaak experimenteerde, 's Zomers had ze precies dezelfde kleur als deze eiken kerkbanken; 's winters had ze de kleur (zij keek omhoog) van deze grenehouten zoldering. Groen was haar lievelingskleur. Ze hield niet van lavendel omdat ze zei dat roze ook geen mooie kleur was. Ze had bruine ogen en droeg een bril, behalve wanneer ze iemand voor het eerst ontmoette. Ze had een beetje een ronde neus. Ze had prachtige grote tanden, maar haar lippen hield ze altijd stijf op elkaar en daarom lachte ze niet zo vaak als ze wellicht wel had gedaan als ze gewend was geraakt aan het gebruiken van lip care. Ze had elegante voetjes.’ ‘Haar favoriete psalm was “Steunend op altijd aanwezige armen”. Haar favoriete andere liedje was “Ik kan er niets aan doen - ik hou van jou en van niemand anders”. Ze was vaak te laat voor de koorrepetities, hoewel ze graag zong. Ze maakte de jurk die ze tijdens de eindexamenplechtigheid in Home Ec. aanhad zelf. Ze haatte Home Ec.’ Imani merkte dat deze toespraak al vanaf het begin op de achtergrond door lage mompelende stemmen werd begeleid. Om haar heen was alles rustig, zelfs Clarice zat rechtop en was geboeid door de eenvoudige vriendelijke stem van de jonge vrouw. Alle klasgenoten van Holly Monroe en haar vrienden van het koor waren in het helgroen. Imani verbeeldde zich dat Clarice verrukt was van de overheersende kleur, als van een veld vol prachtige wuivende korenaren. Imani tilde het kind op, haar baarmoeder brandde en de transpiratie liep al in stroompjes langs haar rug, en liep op haar tenen naar de deur. Clarence en de burgemeester waren nog steeds diep in gesprek gewikkeld. Ze ving ‘bestuursvergadering... wethouders... gemeenteraad’ op. Ze wenkte Clarence. ‘Jullie zijn te horen!’ siste ze. Ze bedoelde eigenlijk: ‘waar halen jullie het lef vandaan niet binnen te komen.’ Ze kwamen niet binnen. Clarence richtte zijn hoofd op, keek haar aan en haalde hulpeloos zijn schouders op. Toen draaiden de mannen zich met de arrogante houding van een priester om, liepen langzaam naar de buitendeur en het kerkplein op en bleven op enige afstand van de kerk onder een grote eik stilstaan. Daar bleven ze tot het einde van de kerkdienst staan.
Twee jaar later was Clarence woedend op haar: wat is er met jou aan de hand? vroeg hij. Je wilt nooit dat ik je aanraak. Je zei me dat ik in de logeerkamer moest slapen en dat heb ik gedaan. Je zei me dat ik me moest laten steriliseren en ik heb het, tegen mijn zin, laten doen. (Hier ergens in zijn woede en vernedering was een hatelijke snik te horen: hij vond zichzelf een eunuch en gaf haar de schuld.) Ze was niet zozeer frigide als wel afstandelijk. Ze was na het verlaten van de kerk stomverbaasd geweest dat de woede die ze voelde toen ze Clarence en de burgemeester hun rug naar de Holly Monroe-herdenking zag toekeren haar er niet van had weerhouden weer met hem naar huis te rijden. Een maand later belette dat haar niet verliefd naar hem te glimlachen. Stond dat geen reis naar Bermuda in de weg, een paar gelukzalige dagen vol heerlijke seks op een verlaten strand omzoomd met bomen. Verhinderde dat haar niet naar zijn moeders verhalen over Clarence's jeugd te luisteren alsof ze die voor altijd wilde koesteren. En toch. Vanaf dat moment in de hitte bij de kerkingang had ze zich van hem losgemaakt, een scheiding die hem, op een paar gelegenheden na, tot niet veel meer dan een vreemdeling maakte. En hij had het niet aangevoeld, niet geweten. ‘Wat heb ik gedaan?’ vroeg hij, terwijl ze door de tederheid in zijn stem werd getroffen. Ze lachte nerveus naar hem, wat hij als spot opvatte - zo ver waren ze al uit elkaar gegroeid. Ze hadden het voorval in de kerk al vele malen besproken. Burgemeester Carswell - die ze nooit meer zagen - was nu een voorbeeldige burgemeester, en zijn campagne voor een nieuwe wetgeving ondervond brede steun van blank en zwart. Ze konden hem zich geen van beiden gemakkelijk voor de geest halen, hoewel hij regelmatig op de televisie verscheen. ‘Ik vond het toen heel belangrijk om de burgemeester te helpen!’ zei Clarence. ‘Hij was onze eerste!’ Imani begreep dat heel goed, maar het klonk haar zo grappig in de oren. Toen ze lachte, was hij beledigd. Ze wist precies wanneer ze haar huwelijk had opgegeven, op de seconde af. Maar dat ogenblik had blijkbaar geen zichtbare sporen achtergelaten. Ze bekvechtten, zij lachte, ze dreigden, scholden en huilden - terwijl zij haar biezen pakte. Bijna memoreerden ze allebei hardop dat hun geaborteerde kind rond deze tijd van het jaar een lastige, ‘onuitstaanbare’ tweejarige zou zijn geweest, een zware last voor de moeder, wier gezondheid nu niets meer te wensen overliet; ze wilden allebei de gedachte uitspreken dat hun huwelijk tóch op de klippen zou zijn gelopen, om die reden.Ga naar voetnoot* |
|