zwarten was overgebleven, een plaats waar de problemen van het leven niet bedrieglijk werden voorgesteld, waar je houding tegenover de toekomst werd gezien als iets van de gemeenschap en waar de moraal ernstig werd genomen.’
In Love & Trouble is deze zomer in een Nederlandse vertaling uitgekomen: Verliefd & Verloren. Alle vrouwen in deze verhalenbundel zijn het slachtoffer van mannen.
Ja. Het gaat om dertien vrouwen die allerlei gedaanten aannemen. Ze zijn gek, naïef, jaloers, haatdragend, lelijk, zwak, beklagenswaardig, sterk, religieus-hallucinerend en prachtig. Hun hele leven staat in dienst van de dienstbaarheid aan hun zwarte man. Maar ze zijn ook slachtoffers van blanken en seksisten.
Ze nemen een nogal passieve houding aan in vergelijking met vrouwen uit je latere werk.
Ik vind niet dat ze zo passief zijn, al begrijp ik wat je bedoelt. Ik wilde vrouwen bestuderen die passief waren, omdat... eh. Zoals je ongetwijfeld weet hebben mensen die van elkaar houden en veel met elkaar te maken hebben affectie en liefde nodig. Maar de vrouwen in deze verhalen zijn slachtoffers, ze hangen er maar wat bij, als meubilair of gebruiksvoorwerp. Het zijn vrouwen die in dezelfde tijd als Bessie Smith leefden. Maar zij hadden niet het lef, of de gelegenheid of het vermogen, zich zo creatief te uiten als Bessie. En dus redden ze het niet.
Maar Shug Avery in The Color Purple wel.
Ja, zij lijkt wel wat op Bessie Smith, maar meer nog op mijn tantes. Dat waren levendige en moedige vrouwen, die als dienstbodes in de huizen van de blanken werkten. De hele week waren ze daar in touw, en als ze dan thuiskwamen waren ze fantastisch. Dan droegen ze mooie jurken en vertelden verhalen. Heel onafhankelijke geesten die toch nederige werkzaamheden verrichtten. Mijn tantes waren anders dan de vrouwen in In Love & Trouble. En dat probeerde ik juist te bestuderen. Waarom kwamen de vrouwen in die verhalenbundel niet voor zichzelf op? Omdat de tegenkrachten te groot waren. Dan is het makkelijker toe te geven, iemand te vermoorden, als machteloze daad, of jezelf in brand te steken.
Meridian en Celie zijn personages die zich ontwikkelen, die veranderen. Is dat niet het verschil tussen je vroegere werk en je recente romans, namelijk dat de vrouwen meer in beweging zijn gekomen en zich ten slotte niet meer de mond laten snoeren?
In In Love & Trouble betrap ik vrouwen als het ware gedurende een kort maar cruciaal ogenblik van het leven, als ze juist niet in opstand komen en kwetsbaar zijn. Dus het was niet mijn bedoeling om ontwikkelingen aan te geven. Het is alsof je naar een ziekenhuis of inrichting gaat, tien vrouwen tegenkomt die allemaal bergafwaarts gaan en je fotografeert ze. Dat moment beschrijf ik dan. Het verhaalgeheel is niet helemaal statisch, want ik probeer wel aan te geven hoe de vrouwen zo geworden zijn, waarom ze doen wat ze doen.
Je laatste roman The Color Purple heeft twee verhaalsporen: de Celie-brieven aan God, die ze in haar eigen, zeer expressieve ideolect schrijft en het Afrikaanse deel, waarin Nettie over de Olinka vertelt - die letterlijk moeten wijken voor de weg die de vooruitgang volgt - en Celie over haar kinderen informeert. De Celie-taal is direct en lijfelijk en staat los van officiële spellingsregels, de taal van Nettie is abstracter, intellectuelen beschrijvender en in de voorkeursspelling (zoals het ‘hoort’). De lezer lijkt twee romans te lezen, in twee (taal)werelden terecht te komen. Het is wel waar dat er een groeiende wisselwerking is tussen de wereld van Celie en die van Nettie.
Ik begrijp dat idee van die twee romans wel. Het kan zijn, maar ik wilde laten zien hoe sterk de liefdesband tussen Nettie en Celie was door de jaren heen. Ze leven in twee verschillende werelden en spreken in feite verschillende talen, terwijl ze elkaar heel goed begrijpen. Ik wilde de schoonheid van Celie's taal laten zien, het ritme van haar zinnen. Eerlijk gezegd is die taal veel interessanter dan Nettie's taalgebruik. Merkwaardig is wel, dat ik in de Verenigde Staten juist om Celie's taal ben bekritiseerd. Een vrouw schreef, dat die taal de zwarten degradeert omdat dat taalgebruik ‘hun volkstaal blootlegt’. Maar Celie hanteert een levende taal die past bij haar omgeving. Arme vrouw, die zoiets opschrijft.
The Color Purple zou een totaal ander boek zijn geworden als het in één (standaardtaal zou zijn geschreven.
Het zou zelfs onmogelijk zijn geweest voor mij. Dat zou betekend hebben dat ik Celie moest verraden. Ze praatte zo. En ze praat nog zo.
Toch probeert Nettie in het begin haar spelling en taalbehandeling te ‘verbeteren.’
Celie komt langzamerhand tot de ontdekking - en dat is haar ontwikkeling, haar verandering - dat ze zich in haar taal uitstekend kan uitdrukken en dat ze zich niet hoeft te conformeren aan externe taalnormen. Haar taal past bij haar. Ze voelt zich stom en ontheemd als ze een taal probeert te spreken die vreemd aanvoelt in haar mond. Mensen die zo graag ‘correct’ willen praten, klinken altijd een beetje vals. Ze kunnen dat zogenaamd juiste taalgebruik wel goed aanleren, maar ze moeten zich wel forceren. Taal en identiteit hebben alles met elkaar te maken.
Is The Color Purple een proeve van ‘womanist prose’, waarvan je in In Search of Our Mothers' Gardens een flexibele defnitie hebt gegeven?
O ja, het is de eerste ‘womanist novel’ (ze lacht). Maar alleen omdat die term daarvóór nog niet bestond en nu wel toepasbaar is. Hoewel, in You Can't Keep a Good Woman Down heb ik het ook al over ‘womanist’. Ik weiger de term ‘feministisch proza’ te gebruiken omdat de ervaringen van zwarte vrouwen zo anders zijn. Ik ben een feministe. Dat staat ook met zoveel woorden voorin In Search of Our Mothers' Gardens: een ‘womanist’ is een zwarte feministe, onder andere. Het is moeilijk te omschrijven. Het woord ‘womanist’ komt uit de zwarte folkloristische traditie. De term ‘womanish’ is een nauwelijks te vertalen begrip in die cultuur. Maar goed, een ‘womanist’ is een zwarte of gekleurde feministe, een vrouw die niet per se lesbisch is en van dansen, eten, vrijen en muziek houdt. Ik heb de verhouding ‘womanist’-feminisme omschreven als ‘paars staat tot lavendel’. ‘Womanist’ is een begrip dat vrouwen niet opsplitst wat betreft hun seksuele voorkeuren. Het gaat mij om complete vrouwen die zich bezighouden met een cultuur die door alle zwarten als onderdrukkend wordt ervaren.
In dit land hebben zwarte vrouwen het moeilijk gehad zich met het feminisme te identificeren. En toch zijn sommige van de belangrijkste feministen die ik gekend heb zwarte vrouwen. Maar ze wilden of willen zich geen feministe noemen omdat ze blanke vrouwen vaak niet kunnen uitstaan. Dat is min of meer de realiteit. Ik dacht dat, indien ik de zwarte vrouwen de grote brede rivier van het feminisme in de zwarte cultuur kon aantonen, dat een ondersteuning zou zijn voor hen en dat ze zich dan gemakkelijker als feministen konden zien, er niet meer vreemd tegenover hoefden te staan. Maar zwarte vrouwen kunnen zich niet zomaar met Amerikaanse en Europese, blanke feministen vereenzelvigen. Het is een kwestie van andere gevoelens, andere achtergronden. Dus ik zocht in mijn eigen cultuur naar een begrip dat op ‘feminisme’ leek. De term ‘womanish’ duidt de noodzaak aan onafhankelijk, vrij en gelijkwaardig te zijn. Dat alles noemden onze moeders vroeger ‘womanishness’. Daarom past de omschrijving ‘womanist prose’ bij mijn werk. Een sociaal-historisch begrip is het. Nederlandse feministen zullen wellicht moeite hebben met die term, het vaag vinden. Ik ben sinds 1962 niet in Amsterdam geweest, maar de sociale en raciale geschiedenis daar wijkt natuurlijk sterk af van waar ik vandaan kom, Georgia in het zuiden van de VS. En dan zwijg ik nog van de Surinaamse vrouwen in Amsterdam, d ie ongetwijfeld ook een eigen woord hebben dat de term ‘feminisme’ benadert maar eigen kenmerken heeft. Maar ‘womanist’ betekent meer dan feministisch, omdat het ook een lichamelik gedrag beschrijft: de hand op de heup, zoals mannen dat nooit kunnen (na)doen. De zwarte vrouw beweegt zich op de onderste laag van de maatschappij, heeft vaak veel kinderen en een man die er niet zelden vandoor is. Haar houding is er een van de hand op de heup, en ze is vaak gewapend met een enorm groot huishoudboek. Die hand op
vervolg op pagina 72