Bzzlletin. Jaargang 13
(1984-1985)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leen Verhoeff
|
- | Er bestaat geen moderne uitgave van de Middelnederlandse tekst; de laatste is die van Jonckbloet, nota bene van 1846! |
- | Er is evenmin een vertaling van de tekst in modern Nederlands voorhanden. |
- | Het is een nogal lijvige roman: een onoverkomelijke hinderpaal voor veel aspirant-lezers. |
Wie desondanks - met ware doodsverachting voor de voetangels en klemmen van het Middelnederlands - het leesavontuur begint, ontmoet nog veel obstakels op zijn weg:
- | een aantal hoofdstukken en diverse regels ontbreken; |
- | de tekst is niet altijd even coherent en bevat duidelijke fouten; |
- | het eigenlijke verhaal wordt voorafgegaan door een proloog die de indruk wekt van een preek als aperitief, hard nodig vlak voor zo'n wereldse maaltijd; |
- | de laatste hoofdstukken bevatten ook katholiserende tendensen en lijken los te staan van een verhaal dat met de ondergang van een koning is geëindigd. |
Alvorens nader op bovenstaande opmerkingen in te gaan, lijkt het me verstandig een ruwe schets op te zetten van het decor waartegen zich de gebeurtenissen afspelen.
Het verhaal in het kort
Na Lancelots terugkeer aan het hof, vervalt hij in zijn oude ‘zonde’ met Guinevere. Zijn belofte aan een kluizenaar in de Queste om aan hun verhouding een eind te maken, lijkt hij vergeten. Hun omgang vindt zo openlijk plaats dat Acgravein, Waleweins broer, zich voorneemt de koning in te lichten.
Als de ridders van de Tafelronde naar een toernooi in Winceestre gaan, wendt Lancelot voor dat hij te ziek is om daaraan deel te nemen. Acgravein doet nu zijn verhaal aan de koning, maar Arthur weigert hem te geloven. Als de koning vertrokken is, vraagt Lancelot aan zijn koningin verlof om incognito naar Winceestre te gaan. Om onopgemerkt te blijven, reist hij 's nachts. Bij het aanbreken van de dag komen Lancelot en zijn schildknaap bij het kasteel Esclaroet, waar de koning logeert. De koning herkent hem vanuit een raam en Griflet verklapt Arthur dan de reden van Lancelots smoes. Ze spreken af een en ander voor zich te houden.
Lancelot leent het rode schild van de zieke zoon van zijn gastheer en gaat met diens andere zoon naar het toernooi. De op Lancelot verliefde dochter van de kasteelheer heeft hem gevraagd haar mouw op zijn helm te dragen. Lancelot stemt toe, hoewel hij terdege beseft dat hij daarmee de woede en jaloezie van Guinevere riskeert. Hij wint het toernooi, maar zijn neef Bohort heeft hem zo'n zware verwonding toegebracht dat hij zes weken bedrust krijgt voorgeschreven. Inderdaad verbiedt een furieuze koningin Lancelot en zijn verwanten de toegang tot het hof.
Intussen bezoekt koning Arthur zijn zuster, de fee Morgeyn, die hem de door Lancelot in haar kasteel aangebrachte schilderingen toont van diens liefdesscènes met de koningin. Ondertussen schenkt een doodsvijand van Walewein de koningin tijdens het diner een vergiftigde vrucht, in de hoop dat zij deze aan Walewein zal geven. Maar ze stopt hem Gaherijs de Caraän toe, een ridder van de Tafelronde. Als deze sterft, beschuldigt diens broer Mador van der Porten de koningin van moord. Het wordt haar toegestaan zich door een ridder bij wijze van godsgericht te laten verdedigen tegen Mador. Maar de ridders blijken hiertoe niet bereid, overtuigd als ze zijn van haar schuld. Te langen leste duikt natuurlijk toch Lancelot op, die daarmee haar terdoodveroordeling voorkomt. De verliefde jonkvrouwe van Esclaroet is inmiddels van verdriet gestorven. Mordred en Acgravein zetten een val op voor de twee gelieven en slagen erin ze te betrappen. Lancelot weet te ontkomen, maar de koningin wordt tot de brandstapel veroordeeld. Voordat het zover is, bevrijdt Lancelot haar, maar daarbij komen Waleweins broers om het leven: Acgravein, Gariët en Guerriës. De koning belegert Lancelots kasteel Joyosergarde, maar de paus gebiedt Lancelot Guinevere aan haar wettige echtgenoot terug te geven. Dat gebeurt, en Lancelot blijft niets anders over dan het Kanaal over te steken.
Onder pressie van Walewein gaat Arthur hem met een leger achterna om de dood van zijn neven te wreken. Als er aan beide zijden veel doden vallen, besluiten Walewein en Lancelot tot een tweekamp om verder bloedvergieten te voorkomen. Walewein raakt daarbij ernstig aan het hoofd gewond en moet de strijd staken. Daarna bevecht Arthur een reus, en behaalt met zijn leger een overwinning op de Romeinen. Dan bereikt hem het bericht dat Mordred zijn troon heeft bestegen, maar dat Guinevere heeft kunnen vluchten en zich in de Tower van Londen heeft verschanst.
Als Arthur weer met zijn leger in Dover is aangekomen, sterft Walewein aan zijn verwondingen. Kort daarvoor heeft hij Arthur bezworen Lancelot te hulp te roepen in de strijd tegen Mordred. Hoewel Arthur nog diverse waarschuwingen krijgt
in zijn dromen en met een onheilspellende inscriptie van Merlijn wordt geconfronteerd, blijft hij halsstarrig weigeren een beroep op Lancelots hulp te doen.
Als de strijd op het slagveld van Salesbire bijna ten einde is, doodt Arthur zijn zoon, maar deze weet hem ook dodelijk te verwonden. Arthur vertrekt met Morgeyn per boot naar Avalon, maar Griflet - de enige ridder van de Tafelronde die nog in Logres is overgebleven- vindt zijn grafsteen in de Swerte Capelle (een concessie aan de ‘vondst’ van Arthurs graf in Glastonbury in 1191).Ga naar eindnoot2. Arthurs rijk is ten onder gegaan en de Tafelronde met hem.
Ten slotte keert Lancelot terug naar Logres en doodt de beide zonen van Mordred, die de macht van hun vader hadden overgenomen. Guinevere is intussen overleden. Lancelot sterft uiteindelijk ook in een klooster. Een bisschop ziet in een droom hoe engelen hem ten hemel dragen.
Tot zover de hoofdlijnen van het verhaal. Enkele hierboven niet gereleveerde gebeurtenissen zullen verderop in dit artikel aan de orde komen.
De kwintessens
De liefdesverhouding tussen Lancelot en Guinevere is een belangrijk bouwelement in de constructie van het verhaal. Niettemin legt de ‘architect’ daarvan het accent op het fatale karakter van die liefde, omdat zo'n benadering beter past binnen het kader van zijn bouwplan. Nogal wat gebeurtenissen vallen binnen dit bestek van het onafwendbare: het noodlottige toeval dat Lancelot bij Guineveres redding van de brandstapel na Acgravein ook nog Gariët doodt; de greep naar de macht - én naar Guinevere - door Mordred, de zoon geboren uit een incestueuze relatie tussen Arthur en diens zuster; de droom van Arthur waarin hij van ‘twiel van Aventuren’ ter aarde stort; de voorspelling van Merlijn, gebeiteld op de megalieten van Stonehenge: een voorbestemdheid van hogerhand die de schuldvraag eigenlijk retorisch maakt.
Via de bovengenoemde bestanddelen voert het verhaal de lezer naar de definitieve, catastrofale afloop. Het absolute dieptepunt dat bereikt wordt, ligt in de ondergang van de idealen van de Tafelronde: de hoofsheid, ridderlijkheid, gelijkwaardigheid, het humane, kortom: de beschaving gaat ten onder! De consequenties daarvan moet men niet onderschatten: na de slag bij Salesbire zijn de idealen voorbij en een ‘derde rijk’ heeft het pleit gewonnen. Een en ander is vergelijkbaar met het slot van de Reynaert, want ook daar neemt het kwaad in de figuur van Firapeel de macht over.Ga naar eindnoot3. In onze tijd kunnen we de lijn doortrekken naar de rampzalige gebeurtenissen rondom Salvador Allende, wiens dood ook de ondergang van praktisch alle idealen in Chili betekende. Zo zie ik dat althans.
De schemering van een uitzichtloos pessimisme valt over het verhaal. Met de dood van Arthur en zijn ridders van de Tafelronde is de nacht voorgoed aangebroken.
De editie
Toen Jonckbloet zijn monumentale monnikenwerk publiceerde, bestemde hij twee gehele bladzijden voor de volgende regelen:
AAN ZIJNE EXCELLENTIE DEN MINISTER VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN, W.A. BARON SCHIMMELPENNINCK VAN DER OYE TOT BEIDE DE POLLEN RIDDER VAN DE MILITAIRE WILLEMSORDE 4DE KL.,
COMMANDEUR VAN DE ORDE VAN DEN NEDERL. LEEUW, ENZ., ENZ.
WORDT DEZE UITGAVE VAN DEN ROMAN VAN LANCELOT,
MET VERSCHULDIGDEN EERBIED OPGEDRAGEN
DOOR ZIJNER EXCELLENTIES GEHOORZAME DIENAAR DR. JONCKBLOET
Hieraan is goed te merken dat we nog in de vorige eeuw
waren: we schreven het jaar 1846, zoals ze toentertijd wel zeiden.
Wanneer zo'n tekstuitgave 140 jaar geleden het licht heeft gezien, is het niet verwonderlijk dat ze niet voldoet aan de eisen die men tegenwoordig aan een wetenschappelijke editie stelt. Daarvan volgt nu een enkel voorbeeld. Naar aanleiding van het voorbeeldige gedrag van Lancelot en Bohort merkt Arthur in de roman op (volgens de editie Jonckbloet):
Vergave (geve) God onse here,
Dat onder onslieden numere (van nu af aan)
Alse (zo) grote minne (liefde) mochte (zou kunnen) wesen
Alse heeft gesijn (is geweest) vor desen, (vroeger)
Ic soude blider sijn daer ave (daardoor)
Dan oft (als) mi ieman gave (zou geven)
Die beste scat die es op aerde.
(vs. 8799-8805)
Arthur ligt dan al een paar maanden met zijn leger voor de stad Gaunes. Het beleg biedt weinig perspectief. Vandaar dat Arthur op dat moment liever een stad dan een schat in bezit wil krijgen. Hij had Walewein gewezen op het uitzichtloze van de situatie, die toen met het voorstel van een tweekamp kwam. Lancelot, Bohort en Hestor worden dan uitgenodigd voor nader overleg. Bij hun verschijnen vraagt Lancelot aan koning Bohort om voor koning Arthur af te stijgen. Bohorts repliek is dat hij niet voor zijn doodsvijand van zijn paard stapt. Daarop antwoordt Lancelot dat hij alleen uit liefde voor Arthur afstijgt; iedereen volgt dan zijn voorbeeld.
Hiervan is Arthur zo diep onder de indruk dat hij van de weeromstuit ook van zijn paard stapt, nadat hij onder andere de hierboven geciteerde woorden heeft gesproken. De Oudfranse handschriften van de Mort Artu bevestigen de lezing stat. Nu maakt het handschrift het de lezer bepaald niet makkelijk om (vooral) sc en st van elkaar te onderscheiden, maar er staat toch echt wel stat op folio 214 recto in kolom c.
Ten behoeve van het volgende voorbeeld doen we een paar stappen terug in het verhaal.
Voordat Lancelot teruggaat naar zijn vaderland, richt hij -voor de laatste maal in Logres - het woord tot koning Arthur. Uit de editie Jonckbloet licht ik de volgende verzen:
In dien [tiden] dat Galaät die coninc
Van u, here, sijn lant ontfinc,
Ende hi daeraf (daardoor) werd uwe man, (leenman)
(vs. 7175-7)
De Oudfranse handschriften van de Mort Artu hebben op de overeenkomstige plaats de naam Galehaut of een variant daarvan.Ga naar eindnoot5. De aanleiding tot deze fout, denkt men dan, zal de afkorting van de naam (gal.') geweest zijn in het handschrift van de Mort Artu waarnaar onze auteur vertaalde. Inderdaad vinden we in een verwant handschrift, manuscrit français no. 758 in de Bibliothèque Nationale te Parijs, op folio 412 verso deze abbreviatuur. Men zou nu geneigd zijn de vertaler of een afschrijver hiervoor verantwoordelijk te stellen, maar de abbreviatuur is op deze manier opgelost door Jonckbloet! In het handschrift van Arturs doet staat de afkorting gal.’ op folio 229 verso; in de editie behoort dus te staan: Galeout (als in vs. 2534 enz.).
Na de dood van Arthur en hun vader maken Mordreds zonen zich meester van het land. Als Lancelot daarvan op de hoogte gesteld wordt, trekt hij met zijn verwanten Bohort, Hestor en Lyoneel, plus een legermacht van 30.000 man naar Grote Bertangen. Bij Winceestre komt het tot een treffen, waarbij Lyoneel sneuvelt. Lancelot doodt de zonen van Mordred en achterhaalt vervolgens een graaf, een gemeen heer. De verzen 12600-10 geeft Jonckbloet in zijn editie aldus:
Die jacht (achtervolging) van hen tween die was groet, (duurde zo lang)
Dat si beide reden tier wile (in die tijd)
Int foreest (bos) ene halve mile,
Soe dats graven paert falgiren (bezwijken) moet, (moest)
Ende het vel (viel) onder den grave doet.
Ende alse Lanceloet, die volgede naer, (achtervolgde)
Den grave sach te voet aldaer,
Hi liep den grave op te handen (viel direct aan)
Ende dorslogene (doorkliefde hem) toten (tof de) tanden
Dore den helm met sinen swaerde,
Dat Brandelijs vel ter eerde,
De naam Brandelijs is hier een vreemde eend in de bijt. Hij is op deze plaats nergens te vinden in de Franse codices, al wordt hij wel genoemd in de codex fr. 342, bewaard in de Bibliothèque Nationale te Parijs. Dat is evenwel op een totaal andere plaats, namelijk als een jager Lancelot uitlegt in wat voor penibele situatie de koningin is verzeild geraakt na de vergiftiging van Gaherijs van Caraän. Deze jager somt dan een aantal ridders van de Tafelronde op, waaronder Brandelis.Ga naar eindnoot6. Maar dit heeft niets uitstaande met vers 12610 in Arturs doet. Waar in het Lancelot-handschrift volgens Jonckbloet gelezen moet worden:
Dat Brandelijs vel ter eerde,
vindt men in het Franse handschrift Add. 10 294 in de British Library te Londen op de overeenkomstige plaats:Ga naar eindnoot7.
Et chil chiet à la terre
Er staat dus niets anders dan: en hij viel op de grond. Nu is (en was) het perkament van het Lancelot-handschrift op deze plaats van een slechte kwaliteit. Vandaar dat men geneigd is de eerste twee letters van het tweede woord als br te lezen, ook als men niet op de hoogte is van de lezing van Jonckbloet. Dat bleek in de Haagse Koninklijke Bibliotheek toen een paleografisch geschoold medewerkster mij dit als eerste lezing voorstelde. Maar bij ultraviolet licht van een lamp blijkt zonneklaar dat er hi staat. De vervorming van de letters maakt het lezen moeilijk, want de afschrijver werd gehinderd door de slechte
toestand van het perkament onderaan folio 236 verso, kolom c; daardoor is bij voorbeeld de poot van de volgende n scheef, enz., enz. Maar ten slotte kan de definitieve lezing niet anders zijn dan:
Dat (zodat) hi nedervel ter eerde
Jonckbloets lezing: Brandelijs was dus een gissing.Ga naar eindnoot8. Hopelijk zijn de bovenstaande voorbeelden van valkuilen bij een tekstuitgave niet ai te slaapverwekkend geweest. Het is mogelijk ze met enige tientallen andere uit te breiden, maar het gaat er nu alleen om: te laten zien dat een nieuwe teksteditie geen overbodige luxe is. Maar of die er in het jaar 2000 al zal zijn?
Bekorting
In de jaren dat Du Perron op kasteel Gistoux woonde, had hij de eigenaardige gewoonte om alle bladzijden die hem niet aanstonden, uit een roman te scheuren. Zo troffen zijn vrienden tot hun verbijstering hoog aangeschreven literaire werken in prachtband aan in zijn bibliotheek... met nog maar enkele pagina's erin. Alleen die waren in zijn ogen kwalitatief de moeite waard. In een soortgelijke staat komen sommige middeleeuwse handschriften te voorschijn, zoals de schamele regels die ons resten van de Nederduitse Tristan (zie het artikel van Greet Kettenis in dit nummer).
Tekstverlies treedt nogal eens op door een bepaald bekortingsprocédé dat in de middeleeuwen veelvuldig is toegepast. Die literaire techniek van het bekorten - kortweg abreviatio genoemd - werd destijds gezien als een stuk gereedschap van de vakman, dat zowel tot het métier van de vertaler als van een latere afschrijver behoorde. Dat kan dus bij voorbeeld betekenen dat een afschrijver van een zekere Oudfranse tekst coupures aanbracht, daarna deed een collega hetzelfde, dan weer de vertaler in het Middelnederlands en ten slotte nog eens diens kopiist.
Niet alle ‘tekortkomingen’ kan men op het conto van de middeleeuwse klerk schrijven. Hij kon namelijk een arme opdrachtgever hebben die geen behoorlijk perkament kon betalen, zodat hij wel móest knoeien. Zoals op folio 236 verso van het Haagse Lancelot-handschrift in de tekst van Arturs doet. Er konden ook nog gaten in het perkament zitten; en fiets daar maar eens omheen met je ganzeveer! Een afschrijver was niet altijd even alert; vergissen is nu eenmaal menselijk. Het resultaat daarvan was dan weer: foute woorden, namen; overslaan van zinnen en hele katernen.
In later eeuwen zijn eveneens heel wat bladen zoekgeraakt of uitgescheurd, stukken weggesneden of woorden verbleekt. Het eerste en tweede deel van de Middelnederlandse Lancelot is verloren gegaan en het laatste stuk van het derde deel. In Arturs doet ontbreken enkele hoofdstukken.
Afschrijversfouten kan men in sommige gevallen uit de tekst zelf afleiden. Zo staat in vers 6452 dat Bohort Gariët doodde; uit de verzen 4667-74 blijkt echter dat Lancelot daarvoor verantwoordelijk is. Dat de kopiist zich vergiste, is geen wonder. Want een paar duizend verzen eerder in de tekst (in vers 4623) is een andere kopiistenfout gemaakt. Er wordt daar gesproken over hi nadat in een passage vlak ervoor Lancelot als hoofdfiguur optrad. In plaats van hi hoort er Bohort te staan. En die doorstak... Guerriës! Die fout is al in een Oudfranse tekst gemaakt; dat blijkt uit de handschriften fr. 123 en 758, die dezelfde omissie gemeen hebben. In tegenstelling tot vele andere codices met een vollediger tekst!
Dat nu is hèt probleem van Arturs doet: de sterk ingekorte tekst van de Mort Artu waarnaar onze auteur vertaalde. Ongelukkigerwijs trof hij de allerkortste versie van de Mort Artu; hoe die versie er ongeveer uitzag, is voor 90% aan te tonen door vergelijking met het meest verwante handschrift dat tot dusver is gevonden: de codex fr. 123 in de Parijse Bibliothèque Nationale.
Doodjammer is alleen dat nog niet alle handschriften op dat punt zijn onderzocht. Een drietal codices was tientallen jaren onbereikbaar voor wetenschappelijk onderzoek, omdat de erfgenamen van de Phillipps-collection dat blokkeerden. Intussen zijn die alledrie verkocht aan bibliotheken in Genève (Bodmer), New Haven (Yale) en Berkeley. Misschien bevindt zich onder die handschriften de legger waarnaar Arturs doet is vertaald! Wellicht kunnen de uitgeverijen als sponsor optreden die voor een goeie grap van Nico Scheepmaker geld over hadden?!
De aankomst van het dodenschip
De bekortingen in het Haagse handschrift hebben meer dan eens vergaande consequenties voor het handelingsverloop van het verhaal. Om er meteen maar één te noemen: in de Mort Artu arriveert het lichaam van de jonkvrouwe van Esclaroet per boot bij Kamaalot. Aan haar gordel is een rijkbewerkte beurs bevestigd waarin zich een brief bevindt voor de ridders van de Tafelronde. Die onthult de juiste toedracht van dit tragische gebeuren. De feiten komen ook Guinevere ter ore, die nu beseft dat zij Lancelot ten onrechte heeft verdacht. Dan komt een fraaie passage in de roman: Guinevere vraagt zich vol zelfverwijt af hoe ze Lancelot ooit heeft kunnen wantrouwen.
In de Middelnederlandse vertaling vindt men niets van dit alles. En dat is toch jammer, want daardoor wordt een en ander bepaald niet in een helder daglicht gesteld. Het ligt in Arturs doet niet zo voor de hand dat Lancelot voor Guinevere de handschoen opneemt tegen Mador. Ze wou hem immers niet meer zien! Waarom nu ineens wel? Alleen omdat ze in de penarie zit? Over al deze zaken wordt niet gerept en de lezer moet er maar het zijne van denken.
Walewein had over Lancelot lasterpraatjes opgehangen ten overstaan van de koning en de koningin. Dat is in een middeleeuws verhaal geen gering vergrijp. Ook hier moet de lezer er maar een mouw aan passen. De eerlijkheid gebiedt te vermelden dat de koningin zich na Lancelots gevecht met Mador verontschuldigt. Maar Guinevere noemt de jonkvrouwe van Esclaroet niet met name en ze stelt Lancelot niet op de hoogte van haar dood (en het waarom ervan). Het is evenwel niet zo dat men in Arturs doet blijft zitten met de vraag wat er nu wel van de jonkvrouwe van Esclaroet geworden is. Dat is namelijk aan de orde geweest na haar laatste gesprek met Lancelot. Er wordt volstaan met de volgende formulering:
Aldus viseerde (beraamde) die joncfrouwe doe (toen)
Haer doet; ende het quam haer daer toe. (en zo gebeurde het ook)
(vs. 2113-4)
Daar moet de lezer het mee doen.
De rechtsgang na de constatering van het overspel
Er zijn door de abreviatio nog meer elementen uit het verhaal weggevallen die toch wel essentieel genoemd kunnen worden. Het proces dat Guinevere krijgt in de Mort Artu nadat ze met Lancelot op heterdaad betrapt is, beantwoordt aan de verwachting van de lezer dat het rijk van Arthur een rechtsstaat zal zijn.
Om er meteen wat van af te dingen: Arthur probeert wel op de rechterstoel plaats te nemen. Hij zegt namelijk tegen koning Yon dat Guinevere hoe dan ook zal sterven. De baronnen voelen zich door Arthur onder druk gezet en veroordelen Guinevere ter dood. Maar deze aantasting van het recht (hoe moeten we het anders noemen?) is ook weer psychologisch verklaarbaar, doordat Arthur er persoonlijk bij betrokken is. En Arthur krijgt in de Mort Artu zeker niet de gelegenheid zijn vrouw zonder vorm van proces naar de brandstapel te sturen.
Curieus - en weer enigszins bedenkelijk in het licht van het voorafgaande - is dat Arthur, als zijn vrouw alleen in het nauw zit, wèl strikt formeel handelt. De aanklacht van Mador tegen de koningin is geheel volgens de regels, zelfs tot in details. De beschuldiging wordt bij voorbeeld in het openbaar uitgesproken; de klager is ‘plus prochain du lignaige’ (het nauwst verwant).Ga naar eindnoot9. Een vrouw mag zich altijd door een plaatsvervanger laten verdedigen. Enzovoort.
Volledigheidshalve moet opgemerkt worden dat in de Mort Artu uiteindelijk juridisch vrijwel alles weer in het reine komt. Rechtsverkrachting lukt Arthur niet (helemaal): Walewein zegt de trouw aan zijn leenheer op en het volk is in rouw gedompeld.Ga naar eindnoot10. Ten slotte is de paus degene die vanuit Rome de rechtsorde weer herstelt.
Hoe staan de zaken in Arturs doet bij de berechting van de koningin na haar overspel? Het is ronduit een onverkwikkelijke geschiedenis. Als er al van recht sprake is, dan kan men
De bronnen van de motieven in Arturs doet | ||
bron (auteur) | geschatte datering bron | motieven |
Historia Regum Britanniae (Geoffrey of Monmouth) | 1138 | - verraad van Mordred |
Roman de Brut (Wace) | 1160 | - Mordreds passie voor Guinevere |
- oorlog tegen de Romeinen | ||
- strijd op ‘plein van Salesbiren’ | ||
- naam van Mordreds zoon Melian | ||
Le Conte du Graal (Chrétien de Troyes) | 1180 | - overspelige liefde van Lancelot |
Tristan (Béroul) | 1200 | - betrappen vande gelieven |
- koningin naar de brandstapel, haar redding en rehabilitatie | ||
Perlesvaus | 1210 | - op Walewein jaloerse kasteelheer doodt echtgenote |
Speculum Ecclesiae (Geraldus Cambrensis) | 1216 | - Arthur met Morgeyn in boot naar Avalon |
Lancelot | 1220 | - pauselijk ingrijpen |
- geleend schild | ||
- op toernooi gedragen mouw | ||
- vergeefse liefde van jonkvrouw | ||
Queste del Saint Graal | 1230 | - hand uit het water die Excalibur pakt |
La Mort le Roi Artu | 1235 | - incestueuze geboorte Mordred |
- schilderingen in Morgeyns kasteel | ||
Spiegel historiael (Jacob van Maerlant) | 1288 | - gevecht met reus Richone op Sint Michiels berch |
het alleen standrecht noemen. Acgravein, van wie de koning wist dat hij een onverzoenlijk tegenstander van Lancelot was, en Mordred spreken het vonnis uit. Na Waleweins hoogstaand protest tegen deze ‘ongetrouwichede’ (laagheid) laat de koning de brandstapel al aansteken. (In de Mort Artu weigert koning Yon in te gaan tegen de ‘coutume’ (gebruik) die bepaalde dat ‘apres none’ (na 15 u.) niemand ter dood veroordeeld mocht worden. Hij verdaagt de zitting naar de volgende ochtend.)
Humor
Het is onvermijdelijk dat door herhaaldelijk afschrijven van een tekst de fijnere nuances verloren gaan. Een dergelijk geval wil ik nu aanstippen. Uit de voorbeelden die Menard aan de Mort Artu ontleent in zijn Le rire et le sourire dans le roman courtois en France du moyen âge kies ik een opmerkelijk geval van humor van het zuiverste water (zoals men dan zegt). Als Lancelot incognito aan het toernooi te Winceestre deelneemt, brengt Bohort hem een diepe wond toe. Wanneer de koning hoort dat de verwonding van ernstige aard is, maakt hij zich ongerust om Lancelot. Hij zegt zelfs tegen Bohort dat die het zijn hele leven zal betreuren, als de ridder aan de wond zou bezwijken. Hestor, de broer van Lancelot, begrijpt Arthur verkeerd, neemt het op voor zijn neef Bohort en stuift op: ‘Het zal ons een zorg zijn wat er met die ridder gebeurt!’
Op dat moment kan Arthur het, in weerwil van zijn bezorgdheid, niet laten om te glimlachen. De lof die Menard de auteur van de Mort Artu in dit verband toezwaait, is niet gering: ‘Deze pijnlijke glimlach (als een boer die kiespijn heeft), uniek in de hoofse literatuur, is een doorslaggevend bewijs van het verfijnd psychologisch inzicht van onze oude (sic!) romancier.’Ga naar eindnoot11. In Arturs doet ontbreekt deze glimlach helaas:
Die coninc sweech, die tongemake (misnoegd)
Ende drove (terneergeslagen) oec was om die sake (daarom)
Dat hi vorwaer wel (stellig heel goed) verstont (inzag)
Dattie riddere sere was gewont.
Doe vresede die coninc sere,
Dat doetwonde (een dodelijke verwonding) mochte (kon) hebben die here, (ridder)
(vs. 1107-12)
Er zijn nog meer bewijzen aan te voeren dat door de abreviatio-techniek de Middelnederlandse tekst ernstig heeft geleden. Maar dat doen we hier niet, want het zal duidelijk zijn dat het snoeimes vaak te rigoureus is gehanteerd. Vandaar dat de vlag abreviatio de lading niet meer dekt en we de term amputatio voorstellen (en we geven hem graag voor beter). Onder deze categorie vallen de ongewilde en ondoordachte bekortingen.
Bronnen en Keltische sedimenten
Op een Londense markt kocht ik eens voor een paar pond een geïllustreerde biografie van Casanova. Een van de kleurenfoto's daarin lijkt frappant veel op een fraaie Venetiaanse scène in Fellini's Casanova-verfilming: de daken van de San Marco bij maanlicht. Het boek dateert uit 1969 en de film is van 1976; dus dat klopt: we kunnen nu zeggen dat Fellini ‘beïnvloed’ werd door die foto.Ga naar eindnoot12. (De fotograaf zal zich waarschijnlijk niet zo voorzichtig uitdrukken).
Ook de auteur van Arturs doet heeft verscheidene verhaalmotieven aan andere geschriften ontleend. Het leeuwendeel van die motieven is te achterhalen, omdat van deze geschreven bronnen de handschriften bewaard zijn (zie de tabel: De bronnen van Arturs doet). Orale bronnen, waaruit wellicht de Keltische sedimenten stammen die zich in Arturs doet hebben afgezet, zijn minder gemakkelijk te traceren. Daartoe behoren o.a. de buitensporig hoge leeftijden van de in het verhaal nog met doorslaand succes militair actief optredende Walewein en Arthur (nota bene 77 en 92) en de veroordeling tot de brandstapel van een overspelige vrouw, i.c. Guinevere.Ga naar eindnoot13. Ook de mythe van Waleweins toenemende kracht omstreeks het middaguur moet daartoe gerekend worden.
Tijdens het tweegevecht dat Walewein en Lancelot houden om hun geschil te beslechten, gebeurt het volgende:
Maer saen (Maar zodra) alst quam daertoe
Dat min her Walewein dat gesach, (W. zag)
Dattet was oppenbaerfike middach, (duidelijk 12 uur)
Liep (viel aan) hi soe sere op Lancelote,
Ende gaf hem also sulke stote,
Als oft hi binnen dien dage (op die dag)
Niet ware comen te slage. (geen klap had gegeven)
(vs. 9212-8)
Het opzienbarende aan deze situatie is, dat Lancelot in het gevecht tot dan toe de overhand had gehad:
Maer die een was tier tijt
Boven den anderen allettel (een beetje) doe.
(9210-1)
De verklaring van de wonderbaarlijke ommekeer wordt verderop gegeven; daarbij sluipt een legendarisch element het verhaal binnen:
Het ne begonste niet te dire stede, (niet alleen op die plek)
Maer in allen steden mede (ook)
Wies (nam toe) te middage sine cracht,
In soe wat steden dat hi (op wat voor plaatsen hij ook) vacht.
Ende om dat enege liede souden
Willen over favelen (voor sprookjes) houden
Soe salict tellen, alsict vernam,
Wanen dat (waarvandaan) hem dese cracht quam.
(vs. 9251-8)
Nu weten we dus waarom het intermezzo nodig is, dat de gang van de gebeurtenissen onderbreekt. De uitweiding gaat over Waleweins eerste levensdagen. Een heremiet had Walewein omtrent het middaguur gedoopt en hem zijn eigen naam gegeven. Daarbij deed hij de volgende dag op verzoek van een ridder de voorspelling:
Ende alse lange alsi leven mach
Sal hi omtrent middach
Nembermeer verwonnen (overwonnen) mogen (kunnen) sijn.
(9329-31)
De hand die uit het water oprijst om Arthurs zwaard Excalibur aan te vatten als Griflet het wegwerpt, behoort tot dezelfde categorie. (De passage uit Arturs doet wordt geciteerd in het artikel ‘Piepers in harnas’ in dit nummer.)
Van de auteurs die over de Keltische motieven in de Arthurliteratuur hebben gepubliceerd, heeft er één een gewaagde hypothese gelanceerd. Hij veronderstelt dat Walewein de oorspronkelijke minnaar van Guinevere was.Ga naar eindnoot14. In zijn bewijsvoering betrekt hij De jeeste van Walewein en het schaakbord van Penninc'en Vostaert, waarin de hoofdfiguur de grootste van alle ridders is. Nu heeft Walewein in de Arthurliteratuur een nauwe familierelatie met Guinevere, een situatie waardoor de twaalfde- en dertiende-eeuwse schrijvers in grote verlegenheid geraakten. Om die reden introduceerden zij Lancelot. Aldus deze keltoloog van de Sorbonne.
Uit de aard der zaak is ook Arthurs vertrek per boot - naar Avalon? - een mythisch gegeven. Daarop gaat onze auteur nog met enige nuchterheid in:
Ende som die liede secgen vor waer, (sommige mensen beweren stellig)
Datmen noit en wiste na das,
Van dat hi int scip geseten was,
Waer hi voer oft waer hi bequam, (belandde)
Ende waer hi sinen inde nam (stierf)
(vs. 12334-8)
Een inlassing
Omdat de vertaler zich steeds strikt aan de tekst van zijn Oudfranse voorbeeld houdt, is het des te verrassender dat hij een tekstgedeelte aan een werk van Jacob van Maerlant ontleent. Uit de Spiegel historiael stamt het hoofdstuk ‘Conincs Arturs wijch optie Romeine’. De paragrafen met de desovereenkomstige inhoud uit de Mort Artu komen dus niet voor vertaling in aanmerking.
Er zijn verscheidene verklaringen gegeven van de motieven van de vertaler om aan Maerlant de voorkeur te geven boven de Mort Artu. De ongeloofwaardigheid van het verhaal in de Mort Artu is er één van. Het is al te dol dat de Romeinse keizer in hoogsteigen persoon door het zwaard van Arthur de dood vindt.Ga naar eindnoot15. In de Spiegel historiael is het de door de Romeinen aangestelde stadhouder van Parijs, de baljuw Fellon, die door Arthur in een tweekamp gedood wordt. Bovendien komen in de Spiegel passages voor die in de Mort Artu niet de revue passeren, zoals een alleraardigst tafereel waarin Arthur zelf als ridder optreedt voor een door een reus ontvoerde jonkvrouw. Een belangrijk argument is nog dat de feiten voor de vertaler voorrang hadden boven verzinsels.
(Londen, BL Add 10294 f. 94).
Een andere visie op deze kwestie heeft een werkgroep van Groninger neerlandici.Ga naar eindnoot16. Zij zijn de mening toegedaan dat de inlas een ‘stuk heilsgeschiedenis’ incorporeert in Arturs doet. Volgens hen is de strijd van Arthur tegen de reus (met een vraagteken noemen ze ter vergelijking: David en Goliath) even essentieel als diens strijd tegen de Romeinse baljuw Fellon (‘felloen’ betekent in het Middelnederlands: schurk). De Groningers zien de reus en Fellon als representanten van het kwaad: dus Arthur als strijder tegen het onrecht. Diens hoogmoed - welke uiteindelijk tot zijn val zal leiden - krijgt een tegenwicht in deze ingelaste episode.
Het is volstrekt duidelijk dat er iets aan de hand moet zijn geweest met de tekst van de legger waarnaar onze auteur vertaalde. Maar wat precies? Wie de moeite neemt enkele tientallen handschriften van de Mort Artu te raadplegen, komt er al gauw achter: de Oudfranse tekst die de vertaler voor zich had liggen, moet van een waterig gehalte geweest zijn. Dat valt te bewijzen door de meest verwante versie ten aanzien van Arturs doet: de codex fr. 123, besproken in de paragraaf over bekorting. De magere inhoud daarvan is als volgt:
De episode zet in als Koning Arthur langer dan een maand in de stad Gaunes verblijft ter wille van de gezondheidstoestand van Walewein. (Het tweegevecht met Lancelot had hem een levensgevaarlijke hoofdwond opgeleverd.) Dan brengt een boodschapper de tijding dat de Romeinen Arthurs rijk zijn binnengevallen. De strijd wordt aangebonden. Walewein doodt twee neven van de keizer van Rome: bij de eerste doorklieft hij diens hoofd tot de tanden; bij de tweede slaat hij het hoofd er in één slag af. Van alle kanten slaan de Romeinen nu op Walewein in. Hij krijgt onder andere slagen op zijn helm te verduren, die zijn hoofdwond verergeren. Wanneer de keizer ziet dat zijn twee neven dood zijn, slaan bij hem de stoppen door. Hij spurt naar Keye de drossaard en doorklieft diens lichaam tot aan de zadelboog. Als koning Arthur die slag ziet, wordt hij overmand door droefheid. Bovdien ziet hij dat Walewein, die voor hem rijdt, er zo ellendig aan toe is dat het een wonder mag heten dat hij niet al lang dood is. Daarop wendt Arthur de teugel, rijdt naar de keizer toe en slaat uit alle macht met zijn zwaard op hem in - zoals alleen iemand in dolle drift kan slaan - en wel zo hard dat hij hem de hersens inslaat. (Parijs, B.N. ms. fr. 123, f. 254v.)
De gebeurtenissen worden wel héél beknopt weergegeven. Wat er in feite gebeurt, is het volgende. Walewein doodt twee neven van de keizer. Die doodt op zijn beurt Keye. Dan sterft de keizer door Arthurs toedoen.
Door de rigoureuze bekorting van de tekst verwordt het verhaal tot een gortdroge opsomming van wapenfeiten. Het is geen wonder dat de vertaler de Spiegel historiael verkoos boven de telegramstijl van zijn legger.
Compositie en receptie
Aan het begin van deze paragraaf een bekentenis: de allereerste zin van dit artikel is uit zijn context gelicht. De lovende woorden betreffen in feite slechts een bepaald gedeelte van de roman. Dat gedeelte begint als Arthur op het hoogtepunt van zijn roem is aangeland, doordat hij zelfs de Romeinen heeft verslagen. Dan bereikt hem plotseling het bericht van het verraad van Mordred, een verraad dat zal leiden tot hun beider ondergang en het failliet van de Tafelronde. Dit fragment beslaat slechts circa 2200 verzen (vers 10.129-12.344) op een totaal van 13-054 in onze Middelnederlandse tekst.
Elke twintigste-eeuwse lezer zal bijzijn lectuur van Arturs doet een soortgelijke ervaring hebben: echt goed op gang komt het verhaal pas laat. De gebeurtenissen ontwikkelen zich vanaf vers 10.129 razendsnel en volgens logische patronen. Dat is precies wat een moderne lezer wil: een geijkt patroon, hem opgedrongen door de klassicistische kunstrechtersGa naar eindnoot17. tot en met de structuralistische critici. Of heeft juist zijn eigen eeuw hem geleerd dat het gecompliceerder kan? Voor wie schreef Joyce anders?
De middeleeuwer zal het beslist anders hebben ervaren. De receptie van de tekst door het middeleeuws publiek is een nader onderzoek waard. Daarbij kunnen de latere bewerkingen van de Mort Artu wellicht een rol spelen (o.a. de Middelengelse Stanzaïc Morte Arthur, de Alliterative Morte Arthur en Malory's Morte Darthur). Het feit alleen al dat van de Mort Artu thans ongeveer vijftig handschriften zijn bewaard, bewijst een grote populariteit in de middeleeuwen.
Ingewikkeld qua structuur is Arturs doet zeker.
1. | Een proloog schetst hoogstwaarschijnlijk de filosofische achtergronden van het geheel, al werpt deze de zoveelste barrière op voor de moderne lezer. |
2. | In de eerste helft van de eigenlijke roman wordt de structuur bepaald door het entrelacement: een afwisseling van hoofdfiguren in korte episoden, die toch steeds weer terugkeren, zodat er diverse verhalen doorverteld worden. De strakke chronologie in dat gedeelte van Arturs doet bindt de verhaaldraden als het ware aan elkaar. |
3. | Het in deze paragraaf eerstgenoemde gedeelte, waarin de neergang van Arthur parallel loopt aan de destructie van de idee van de Tafelronde is een ‘verhaal apart’ qua opzet en uitwerking: als een klassieke tragedie. |
4. | In de laatste twee hoofdstukken keert Lancelot terug om Arthur op de zonen van Mordred te wreken, maar meer nog om een zalige dood als kloosterling te sterven. Voor de moderne lezer nu niet per se noodzakelijk, maar voor een middeleeuwer misschien een must. Alweer een kwestie van receptie dus. |
Wie Arturs doet ziet als het laatste deel van de trilogie Lancelot-Queste-Arturs doet óf als het afsluitende boek van drie of vijf romans over Lancelot, verwacht inderdaad het einde van Lancelot aan het slot van de cyclus. In de middeleeuwen was er althans één kopiist die een laatste rendez-vous ensceneerde tussen Lancelot en Guinevere: we vinden deze toevoeging bij een in Rome bewaard handschrift van de Mort Artu.Ga naar eindnoot18.Ga naar eindnoot4.
vervolg op pagina 42
- eindnoot1.
- De in 1974 overleden: Jean Frappier, ‘La bataille de Salesbieres’, in: Amour courtois et Table Ronde, Genève, 1973, p. 209: ‘Ce récit compte parmi les plus beaux et les plus puissants de la littérature arthurienne et même de toute la littérature du Moyen Age.’
- eindnoot2.
- J. Frappier, ‘The vulgate cycle’, in: R.S. Loomis (ed.), Arthurian literature in the middle ages; a collaborative history, Oxford, 19745, 311.
- eindnoot3.
- W.Gs. Hellinga, ‘Het laatste woord is aan Firapeel’, in: Maatstaf 6 (1958), 353-73; herdrukt in: Lessen in lezen, deel 1, Den Haag, 1967, 9-30.
- eindnoot5.
- Parijs, B. Ars. ms. 3347: Galehols.
Parijs, B.N. fr. 123 én 342:Galeheud.
Londen, B.L. Add. 10.294: Galehaut.
- eindnoot6.
- J.D. Bruce (ed.), Morf Artu etc., Halle, 1910, p. 80 (In de Franse tekst heet de ridder Gaheris de Karaheu).
- eindnoot7.
- HD. Sommer (ed.), The vulgate version of the Arthurian romances, Washington, 1913, vol. VI, p. 386.
- eindnoot8.
- De bezitters van (een kopie van) de Lijst van eigennamen uit de Haagse Lancelot-compilatie, bijlage bij de doctoraalscriptie van N.F.J. Boermavan der Wilt, Goor, 1979, kunnen bij Brandalis Boek IV: 12610 schrappen evenals Galaät (koning) Boek IV: 7175. Bij Galeout kan 7175 toegevoegd worden.
- eindnoot9.
- A. Coulin, Der gerichtliche Zweikampf im altfranzösischen Prozess, Berlin, 1906, S. 58.
- eindnoot10.
- H.-G. Jantzen, Untersuchungen zur Entstehung des altfranzösischen Prosaromans, (Diss. Heidelberg), 1966, S. 143-4.
- eindnoot11.
- Ph. Menard, a.w., Genève, 1967, p. 446 (De ‘sic’ is van mij, L.V.).
- eindnoot12.
- Vergelijk: J. Masters, Casanova, Londen, 1969, p. 110, met: C. Strich (hg.), Fellini's Filme, Zürich, 1976, S. 316. Natuurlijk is het best mogelijk dat een en ander op toeval berust. Fellini had het boek nooit gezien en filmde toevallig ook de daken van de San Marco bij maanlicht. Dergelijke ‘toevalligheden’ zijn evenmin denkbeeldig in de literatuur: men kan zich goed voorstellen dat twee schrijvers hetzelfde idee hebben en het zelfs overeenkomstig uitwerken.
- eindnoot13.
- J. Vendryes, ‘Les éléments celtiques de la légende du Graal’, in: Études celtiques 5 (1949), 19.
- eindnoot14.
- J. Markale, Le roi Arthur et la société celtique, Paris, 1977, 263-4 (Van het boek bestaat een Engelse vertaling: King Arthur: king of kings, Londen/New York, 1977).
- eindnoot15.
- W.P. Gerritsen, ‘L'épisode de la guerre contre les romains dans la Mort Artu néerlandaise’, in: F.P. van Oostrom (ed.), Arturistiek in artikelen, Utrecht, 1978, 359-71.
- eindnoot16.
- Hoe Artur sinen inde nam; studie over de Middelnederlandse ridderroman Arturs doet door een werkgroep van Groninger neerlandici, Groningen, 1980, 211-4.
- eindnoot17.
- F.P. van Oostrom, Beatrijs en Tweefasenstructuur; over de betrekkingen tussen wereldlijke en geestelijke cultuur in de Middeleeuwen, Utrecht, 1983, 12.
- eindnoot18.
- Door Frappier afgedrukt achterin zijn editie van La Mort le Roi Artu, Textes Littéraires Français no. 58, Genève/Paris, 19643, 264-6.
- eindnoot4.
- Parijs, Bibliothèque de l'Arsenal, ms. 3347: cité.
Parijs, Bibliothèque Nationale, fr. 342: cité.
Londen, British Library, Add. 10.294: cyté.