Bzzlletin. Jaargang 13
(1984-1985)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |||||||||||||
Ludo Jongen en Paul Verhuyck
| |||||||||||||
Wat is een Lai?Ga naar eindnoot1.Lais hebben hun populariteit te danken aan het werk van Marie de France. Omstreeks 1170 vertrouwde deze Franse dichteres twaalf lais aan het perkament toe. Ofschoon de liefde tussen een man en een vrouw centraal staat, komen in de meeste verhalen sprookjeselementen voor. Dat laatste heeft te maken met de manier waarop Marie de France aan het materiaal voor haar vertellingen kwam. In prologen en/of epilogen van afzonderlijke lais beweert ze bij herhaling, dat ze het verhaal van een lai heeft gehoord van Bretonnen. Volgens haar brachten deze uit Bretagne of (Groot-)Brittannië afkomstige ‘entertainers’ deze lais ten gehore met harp of lier en heeft zij niets anders gedaan dan de avonturen navertellen. Afgaande op haar woorden neemt men aan dat de oorspronkelijke lais (waarvan geen enkele is overgeieverd) ófwel zuiver muziekale composities ófwel lyrische gedichten met instrumentale begeleiding zijn geweest. Waarschijnlijk hebben die Bretonse beroepsvoordragers de inhoud van die lais voor hun Frans sprekende publiek in het kort toegelicht. En uit die samenvattingen is dan een narratief genre ontstaan dat men aanduidt met de term lai. Tot omstreeks 1300, wanneer het genre weer even plotseling verdwijnt als het was opgekomen, zijn er behalve de door Robert Biket en Marie de France geschreven lais nog zestien anoniem op schrift gesteld, o.a. het Lai du cort mantel (Lai van de korte mantel; verder aangeduid als Mantel). Dit 912 verzen tellend lai werd tegen 1200 opgetekend en is in vijf handschriften bewaard.Ga naar eindnoot2. | |||||||||||||
Kritiek op de hoofse wereldNet als Robert Bikets Hoorn behandelt Mantel een kuisheidsproef. De trouw van vriendin of echtgenote aan haar partner wordt in het laatste verhaal getest met behulp van een tovermantel. Dat kledingstuk zal uitsluitend die vrouwen passen die hun wederhelft standvastig liefhebben. De kuisheidsproef is een wijd verbreid sprookjesmotief. Naast mantels en drinkhoorns kunnen ook andere magische voorwerpen de (on)trouw van vrouwen aantonen.Ga naar eindnoot3. Op het eerste gezicht lijkt het eigenaardig dat in hoofse teksten over dergelijke kuisheidsproeven gesproken wordt.Ga naar eindnoot4. In die verhalen verwacht men immers niet dat vrouwen onheus (d.w.z. onhoofs) bejegend worden. Integendeel: in vrijwel alle hoofse romans staat de liefde van een ridder voor zijn dame in het middelpunt. Die liefde spoort de man aan om allerlei opdrachten te vervullen om zo doende het hart en de hand van zijn aanbedene te veroveren. Wat er ook gedaan moet worden, nimmer valt een onvertogen woord over dames en jonkvrouwen, laat staan dat ze belachelijk gemaakt worden. Toch horen zowel Hoorn als Mantel tot de hoofse Arthurliteratuur. Dat blijkt alleen al uit het begin: Arthur heeft zijn hof bij elkaar geroepen en iedereen zit min of meer gezellig samen, totdat een jongeling verschijnt met het tovervoorwerp.Ga naar eindnoot5. Ondanks de duidelijke overeenkomsten tussen beide lais (noch de koningin noch de ‘winnares’Ga naar eindnoot6. hebben een naam; Karadoc mag zich verheugen in de onvoorwaardelijke liefde van zijn vriendin) springen de verschillen in het oog. In Hoorn drinken mannen uit het drinkvat en kan de proef niet alleen aantonen of hun vrouw of vriendin trouw is, maar ook of ze zelf jaloers zijn. Daarentegen ondergaan vrouwen in Mantel de test en wordt hun ontrouw op burleske wijze aan de kaak gesteld. Maar de auteur van Mantel gebruikt de Arthuriaanse wereld om de zogenaamde hoofsheid vrij grondig en grof te bekritiseren. Daarbij wordt niet alleen de ontrouwe liefde gehekeld, maar ook de hypocrisie van een samenleving die alleen nog van conventies aaneenhangt. Typisch is hierbij dat de vriendin van Karadoc nergens ‘hoofs’ wordt genoemd, doch als eenvoudig, bescheiden meisje triomfeert over de kokette schijnwereld van de hoofse dames: Dit wordt nog eens extra onderstreept door de chagrijnige commentaren, de obscene grappen en het onverholen leedvermaak van de mannen wier partner nog buiten schot is gebleven. Ongetwijfeld schetst Mantel het beeld van de ontrouwe vrouw. Dit kan men opvatten als vrouw-onvriendelijk. Maar ook de dappere ridders verzwakken daardoor, want als de liefdestrouw niet meer on voorwaardelijk vaststaat, verliezen ze de voornaamste reden voor hun door vrouwendienst geïnspireerde avontuurlijke wapenfeiten. | |||||||||||||
Dit is het Lai van de korte mantelDe waarheid wil ik u vertellen over een avontuur dat geschiedde aan het hof van de goede koning van Bretagne en Engeland, want tot nu toe werd dat verhaal niet correct weergegeven. In de zomer hield koning Arthur ter gelegenheid van Pinksteren een groot hof, het rijkste dat ooit door een koning gehouden werd. De geschiedenis vertelt dat vele vorsten, hertogen en graven uit verschillende verre landen ernaar toe kwamen. Koning Arthur liet afkondigen dat alle moedige jonge ridders onmiddellijk moesten komen; tevens werd uitgevaardigd dat wie een mooie vriendin had, haar mee moest brengen. Wat zal ik nog meer vertellen? Er waren zoveel jonkvrouwen, dat ik u hun aantal niet kan meedelen. Het zou moeilijk geweest zijn om er de mooiste of de meest hoofse uit te kiezen. De koningin, die er geen bezwaar tegen had dat ze met zovelen gekomen waren, leidde hen haar kamers binnen. De koningin was zeer hoofs: ze maakte plezier en pret met hen, en om hen te verheugen liet ze verschillende kleren uitdelen. De minst dure stoffen waren al veel waard, of ze nu van zijde of van eekhoornbont waren. Wie u de kwaliteit en de bewerking van de stoffen ten volle zou willen beschrijven, zou daar zeer veel tijd aan moeten besteden! Maar ik moet nu eerst iets anders zeggen. De koningin verdiende alle lof, want daarna liet ze nog ceinturen, gespen en ringen brengen. Nooit zag iemand zoveel juwelen en eerbewijzen als de koningin toen aan haar gasten liet uitdelen. Ieder kreeg zoveel ze wilde. Nu wil ik over iets anders uitweiden en over de goede koning Arthur spreken, die aan de ridders mooie en dure kleren gaf en een overvloed aan nieuwe wapens, alsook dure paarden uit Spanje, Lombardije en Duitsland. Zelfs de armste ridder kreeg kleding, paarden en wapens zoveel hij wilde. Nooit werd er op een feest zo'n overvloed aan geschenken uitgedeeld. De koning moet erom geprezen worden, omdat hij het niet met | |||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||
tegenzin deed; integendeel: het was alsof dit alles hem niets kostte. Op Pinksterzaterdag kwam dit grote hof bijeen. Men had veel plezier en men vermaakte zich uitstekend. Toen de nacht begon te vallen, gingen ze slapen in hun herbergen. De schildknapen maakten de bedden op waarop elk van hun heren zich te ruste begaf. Bij het krieken van de dag keerden allen weer naar het hof terug en gingen met de koning naar de hoofdkerk. De koningin woonde de mis bij met de jonkvrouwen. Hier wil ik niet langer bij blijven stilstaan om het verhaal niet te lang te maken. Zoals de geschiedenis vertelt, gingen ze allemaal naar het hof, toen de eredienst was afgelopen. De koningin nam alle meisjes mee naar haar eigen vertrekken die met tapijten behangen waren. De dienaren stonden klaar om de koning de maaltijd te serveren: op de tafels lagen lakens, zoutvaten en messen, maar koning Arthur wilde eten noch drinken op zo'n heilige dag, en hij wilde evenmin dat er iemand ging zitten, vóórdat zich een nieuw avontuur aan het hof voordeed. Walewein riep de hofmaarschalk en vroeg hem waarom de koning niet wilde eten, want het was al bijna drie uur 's middags. Keie sprak de koning erover aan: ‘Heer, waarom wilt u vandaag niet eten? Uw maaltijd staat al lang klaar.’ De koning keek hem lachend aan en zei: ‘Vertel eens, maarschalk, weet u dan niet dat ik tijdens de vier grote jaarfeestenGa naar eindnoot7. niet aan tafel ga aanzitten, zolang er zich geen nieuw avontuur aan mijn hof heeft aangediend?’ Toen kwam er spoorslags een jongen door de straten gereden; zijn paard zweette van inspanning, omdat het zo snel moest rennen. Walewein zag hem als eerste en riep tot de overige ridders: ‘Als het God belieft, zullen we snel eten! Want ik zie een jongen spoorslags hierheen rijden op een groot, grijs lastdier. Hij komt door de poort om ons een nieuw avontuur te brengen.’ De jongen stapte af voor de feestzaal; er waren er genoeg die zijn lastdier wilden vasthouden. De jongen maakte geen fouten tegen de etiquette, want hij was wijs en kon goed praten. Hij deed zijn mantel uit en legde hem op de hals van zijn paard. Toen hij daar zonder mantel stond, bleek hoe mooi hij was, met zijn blonde haren, zijn stralende gezicht, zijn mooie mond, zijn prachtige neus, zijn brede schouders en lange armen. In één woord: de mooiste die de Natuur ooit maakte. Hij had een groot lichaam en flink uit elkaar staande benen, en zijn voeten waren lang en gekromd. De jongen verstond wonderwel de kunst om verstandige woorden op gloedvolle wijze te brengen, want toen hij de feestzaal binnentrad, sprak hij hoofs en keurig: ‘Moge God die alles gemaakt heeft, dit gezelschap behoeden en bewaren!’ ‘Vriend, moge God u zegenen,’ luidde het antwoord van Keie, de hofmaarschalk, ‘Uw paard is zo bezweet: vertel me dus wat u zoekt.’ ‘Heer,’ zei hij, ‘toon me eerst eens wie de goede koning Arthur is, want - op mijn woord - ik zal hem iets nieuws vertellen, waarmee niet iedereen gelukkig zal zijn. Maar toch zal iemand er vreugde aan beleven.’ ‘Op mijn woord, beste vriend,’ sprak Keie, ‘Arthur zit daar op die troon.’ De ridders gingen achteruit en lieten de jongen passeren. Hij begaf zich onmiddellijk naar de koning en groette hem vriendelijk: ‘Moge God die de hele wereld en alle mensen maakte zoals Hij het wilde, de beste koning beschermen die er ooit was of zal zijn. Sire, het is billijk, dat ik vertel wat ik zoek. Een jonkvrouw heeft me uit een ver land naar u toegestuurd. Zij vraagt u een gift, en het is passend dat u die geeft, want als ze hem nú niet krijgt, zal ze er nooit meer om vragen. Maar ik wil u noch de gave, noch de jonkvrouw die zeer knap en mooi is, noemen, vóórdat ik zeker weet, dat ik de gift van u zal ontvangen. Maar ik verzeker u - en ik wil dat iedereen dat goed beseft - dat ik u niets buitensporigs zal vragen of iets waardoor u zich te schande zou maken.’ Als eerste sprak Walewein daarop: ‘Wanneer het niets schandelijks is, kan de gave niet geweigerd worden.’ De koning stemde toe en beloofde de jongen van harte, dat hij er terstond over zou kunnen beschikken, wat het ook mocht zijn. De jongen nam een tas en haalde er een mantel uit. Nooit zag iemand zo'n mooie, want een fee had hem gemaakt. Niemand zou hem kunnen beschrijven of kunnen vertellen hoe het laken geweven was. Laten we zwijgen over de snit en ik zal u iets wonderbaarlijks verhalen wat zijn gelijke niet heeft: de fee had het laken zo geweven, dat ontrouwe vrouwen erdoor ontmaskerd zouden worden. Als de mantel zou worden aangetrokken door een dame die nooit iets verkeerds had gedaan tegenover haar goede man, dan zou hij haar niet te strak zitten. En voor de meisjes gold hetzelfde: voor wie zich niet had misdragen jegens haar goede vriend, zou de mantel niet spannen of te lang of te kort zijn. In aanwezigheid van de hele hofhouding, legde de jongen omstandig uit hoe de mantel gemaakt was. Toen sprak hij tot de koning: ‘Sire, dit vraag ik u: laat zonder dralen en zonder iets te verklaren de mantel aantrekken door de dames en jonkvrouwen van dit gezelschap. Mijn dame droeg mij dat destijds op, en ik ben uit een vreemd land gekomen alleen maar om deze gunst te vragen.’ Iedereen bekeek de mantel en Walewein zei: ‘Dit is een mooie gunst die het waard is gevraagd te worden. Laat de koningin onmiddellijk hier ontbieden.’ ‘Walewein,’ zei de koning, ‘ga direct met Iwein en Keie de koningin halen, en vertel haar dat ze alle dames en meisjes zonder uitzondering moet laten meekomen, want ik heb de gunst aan deze jongen toegezegd, en daaraan wil ik me houden.’ De drie volgden het bevel open gingen meteen weg. Ze troffen de koningin aan die haar handen waste voor de maaltijd, want het lange vasten beviel haar niet. Walewein begon te spreken: ‘Dame, de koning laat u ontbieden en beveelt u zonder dralen met deze dames en jonkvrouwen bij hem uw opwachting te maken: hij wil zien hoe mooi ze zijn en hoe fraai ze zich hebben uitgedost. Een van hen zal rijkelijk beloond worden, want de koning heeft een jongeman ontvangen, die een mantel heeft meegebracht. Nimmer zag men een duurdere, want hij is gemaakt van kostbare zijde. De koning heeft beloofd, dat hij zal worden geschonken aan haar die hem het beste past.’ De koningin ging er mooi opgemaakt en rustig heen. Ze nam een schitterend gezelschap dames en jonkvrouwen mee. Nooit zag iemand zulke mooie dames ergens bij elkaar, want elk van hen deed haar best zich elegant op te maken. Toen ze zich hadden opgeknapt, verlieten ze de kamer en werden ze gadegeslagen door alle baronnen. Heel het hof snelde toe om te zien wat er ging gebeuren. De koning nam de mantel en toonde hem aan de koningin. Vervolgens beloofde hij, dat wie hem het mooist en het best stond, hem ter plekke zou ontvangen. Meer vertelde hij hun er niet over, want als ze het fijne ervan geweten hadden, zouden ze hem liever laten verbranden, ook al was hij duizend mark waard. De koningin nam hem als eerste. Terstond hing ze hem om haar hals, want ze wilde hem heel graag hebben. Maar als ze geweten had, hoe de mantel geweven was, had ze hem nooit omgedaan. Hij reikte haar nauwelijks tot haar schoenen. Ze schrok en verkleurde van schaamte. Iwein stond naast haar en zag haar gezicht van kleur verschieten. ‘Dame,’ zei hij, ‘volgens mij is hij u absoluut niet te lang! Weet, dat als men hem een klein beetje zou opnemen, hij u niet meer goed zou staan. Die dame die rechts van u staat, is precies even groot als u, niet langer of kleiner. Het is de vriendin van Tor, de zoon van Ares. Geef haar nu de mantel, zodat u beter kunt zien of hij u goed zit.’ De koningin deed de mantel af en gaf hem aan het meisje dat hem graag aantrok, maar de mantel was bij haar nog korter dan bij de koningin. Keie sprak: ‘Die mantel is snel gekrompen; en toch is hij niet lang gedragen!’ De koningin vroeg in aanwezigheid van alle baronnen: ‘Hoe komt het dat de mantel bij mij langer is?’ Keie, de hofmaarschalk, antwoordde: ‘Dame, u bent iets trouwer dan zij, maar slechts een klein beetje. En dan heb ik het nog niet eens goed gezegd, want u bent niet trouwer, maar alleen iets minder ontrouw.’ | |||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||
Toen vroeg de koningin: ‘Vertel me dan over de echtelijke trouw, en wat die te maken heeft met die mantel.’ En Keie vertelde - zoals de jongen al gedaan had - alles naar waarheid over de mantel, over de fee en ook over haar werk: geen enkel detail sloeg hij over. De koningin bedacht dat, als ze haar woede zou tonen, haar schande des te groter zou zijn. Dus nam ze een schertsende toon aan en sprak: ‘Laat anderen hem dan aantrekken! Waarom aarzelen deze dames, terwijl ik hem toch als eerste heb omgedaan?’ ‘Dames, dames,’ zei Keie, ‘nu kunt u het bewijs leveren van uw goede trouw ten opzichte van uw mannen; nu zal ook de liefdestrouw blijken van de meisjes voor wie de ridders zovele avontuurlijke risico's lopen. Mochten ze nu maar zuiver wezen! Want aan degene die hun van liefde sprak, en hen wilde geloven, hebben ze allemaal gezworen, dat ze zich niet zouden misdragen!’ Toen de dames hoorden hoe de mantel door de fee geweven was, wensten ze allen liever eerbaar in hun geboortestreek te vertoeven, want geen enkele dame of jonkvrouw had de moed de mantel aan te nemen. De koning zei: ‘We kunnen hem het best teruggeven aan de jongen die hem bracht, want geen enkele jonkvrouw vindt het blijkbaar nodig, dat die mantel hier blijft.’ De jongen sprak: ‘Dat is niet juist. Ik zal hem niet eerder terugnemen, voordat ik gezien heb, dat alle dames hem hebben aangetrokken. Wat een koning heeft beloofd, moet worden nagekomen.’ Daarop antwoordde de koning: ‘Beste vriend, u hebt gelijk. Het zou onredelijk zijn, als ze hem niet zouden hoeven pasen.’ Toen zag men de dames het hoofd buigen, verkleuren, verbleken en van woede en boosheid sidderen. Iedereen wilde, dat haar buurvrouw hem aannam, en niemand zou haar daarom benijden! Keie riep zijn vriendin: ‘Schatje, kom hier! Ik maak me sterk, dat u hem in aanwezigheid van deze ridders wel kunt aantrekken. U hebt uw gelijke niet in trouw en waardigheid. U zou hier vandaag met de eer gaan strijken, zonder dat iemand het tegenspreekt.’ Maar het meisje antwoordde: ‘Heer, alstublieft, ik heb liever, dat een ander het eerst probeert, want ik zie hier meer dan honderd dames die allemaal even mooi zijn, maar ofschoon ik hun trouw niet in twijfel wil trekken, durft niemand hem te pakken. Als ik hen vóór zou willen zijn, zou me dat kwalijk genomen worden.’ - ‘Het heeft geen zin daar bang voor te zijn,’ zei Keie, ‘want ze durven niet.’ De jonkvrouw nam de mantel en trok hem in aanwezigheid van de baronnen aan: de mantel kromp tot boven de knieholte en de twee voorpanden hingen evenmin over de knie. ‘Werkelijk, u hebt uw gelijke niet!’ sprak Bruun-zonder-Genade, ‘Heer Keie, de hofmaarschalk, moet wel blij en verheugd zijn, want u hebt uw trouw bewezen.’ Toen Keie zag dat het hem zo tegenzat, wilde hij voor geen geld ter wereld, dat de koning hem de mantel zou verpanden, want hij kon zijn schande niet verbergen, nu iedereen die gezien had. Toen sprak Ydier, de zoon van Nut: ‘Wie zich altijd van spot bedient, zal terecht ook bespot worden! Wat zei u ook weer, maarschalk? Past de mantel de vrolijke Andriëute niet opperbest?’ De jonkvrouw was bang, want ze zag geen uitkomst. Tenslotte nam Keie het woord: ‘Heren, haast u. We zullen zonder talmen zien hoe het u vergaat; laat uw dames naar voren treden, dan zullen we zien hoe de mantel hun past.’ Andriëute deed de mantel uit en gooide hem op een stoel; uit schaamte ging ze zitten. Toen de andere dames beseften hoe slecht dit zou aflopen, vervloekten ze de jongen, want ze begrepen wel dat ze niet konden weigeren: al zouden ze moeilijkheden maken, ze zouden de mantel toch moeten aantrekken. Bedoër, de goede wijnschenker, sprak de koning verstandig toe: ‘Sire, ik heb de indruk, dat wij allen een slecht figuur slaan. De mooie en knappe vriendin van heer Walewein, de hoofse en wijze Venelas, zou de mantel allereerst moeten aantrekken.’ Walewein was hier niet zo gelukkig mee, want hij had het zelf niet zo nauw genomen met de eerbaarheid. ‘Laat haar roepen,’ zei de koning. Bedoër liet Venelas onmiddellijk komen; het meisje stond op, want ze durfde niet te weigeren. De koning liet de mantel brengen. Zij nam hem aan en hing hem over haar schouders, want ze dorst geen moeilijkheden te maken. Aan de achterkant sleepte de mantel wel één voet op de grond, en het rechterpand kwam zo hoog te zitten, dat de knie aan die kant ontbloot werd en de linkerknie bedekt bleef. De mantel zat helemaal schots en scheef. Keie, de hofmaarschalk, had daar wel plezier in, toen hij dat korte pand zag, want hij had gedacht dat Venelas de trouwste dame van het hof was. ‘Op mijn woord van eer,’ sprak de hofmaarschalk, ‘ik dank Onze Lieve Heer, dat ik vandaag niet alléén voor schut gezet ben, want het pand dat ik nu zie, betekent ik weet niet wat! Ik zal er mijn zegje over zeggen: de jonkvrouw met het mooie gezicht heeft haar rechter been opgetild en daarop heeft de mantel zich geplooid, terwijl ze het andere been liet staan. Maar ik geloof - ik vertel u geen sprookjes - dat als ze nu gaat liggen, de mantel haar dan perfect zit.’ Heer Walewein was zo kwaad, dat hij geen woord kon uitbrengen. Keie spoorde hem aan zijn vriendin naast de zijne te laten plaatsnemen, zodat ze elkaar gezelschap konden houden. De koning reikte zijn rechter hand aan de vriendin van heer Iwein - de goede en hoofse ridder, de zoon van koning Uriën, die verzot was op honden en vogels. ‘Schone,’ zei hij, ‘deze mantel moet redelijkerwijs wel van u zijn, want ik zie niet in waarom u er geen recht op zou hebben.’ Guivret-de-Kleine sprak: ‘Men kan niet alles weten. Beloof niets, vóórdat u gezien hebt, hoe het haar zal vergaan.’ Ze trok de mantel terstond aan. Aan de rechterkant hing hij wel één voet op de grond, maar het hele linker pand kroop tot net boven de knie. ‘Heer,’ zei Guivret, ‘hij is pas goed gek, die gelooft dat zijn vriendin hem nimmer bedriegt. U zei ons net nog, dat zij wier trouw bewezen is, de mantel onmiddellijk mag hebben. Nu ziet u zelf, of ze hem terecht mag houden. Ik zal u mijn mening zeggen: de mantel die rechts afhangt, laat ons zien, dat zij graag op die kant gaat liggen. En de andere kant die zo omhoog gekropen is, toont ons, dat het haar niet moeilijk valt haar kleren daar op te tillen, want ze wil snel duidelijk maken, wat ze wil.’ De jonkvrouw werd zo boos, dat ze niet wist wat te antwoorden. Ze pakte de mantel bij het zijden lintje en smeet hem op de grond, waarbij ze de jongeman die hem gebracht had, uit de grond van haar hart vervloekte. Keie, de hofmaarschalk, zei haar: ‘Schone, wees niet boos. Ga zitten bij Venelas en mijn vriendin, want ze hebben nog maar weinig gezelschap.’ Daarop riep de koning de vriendin van de Welse jongeman die Perceval heette. ‘Schone,’ zei hij, ‘kom hier. De mantel moet uiteindelijk van u zijn, want uw hart is zo zuiver, dat ik er zeker van ben dat hij u toebehoort.’ Giflet haastte zich te zeggen: ‘Heer, in Gods naam, beloof niets vóór u gezien hebt, hoe het haar vergaat.’ De jonkvrouw nam de mantel aan, want ze was zich er terdege van bewust, dat ze niets anders kon doen. Maar toen ze hem aantrok, braken de lintjes en de mantel viel op de grond. Haar hart klopte heftig uit schaamte en radeloosheid, want vele ridders, schildknapen en knechten hadden het gezien. Ze vervloekte de mantel en degene die hem bracht, want nimmer zou een dame of jonkvrouw hem met recht bezitten: er was niemand zo hoofs of zo mooi, dat hij haar perfect zou passen. De tranen sprongen in haar ogen en iedereen zag dat. Toen leidde Keie haar naar zijn vriendin en die van Walewein en zei hun: ‘Ik breng u gezelschap, als u daar geen bezwaar tegen hebt!’ Maar geen van hen dankte hem, en hij liep lachend terug. De jongeman pakte toen de mantel die op de grond lag. ‘Nu moet je nieuwe lintjes zoeken, beste vriend,’ sprak de | |||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||
koning tot hem. Hij haalde ze direct uit zijn tas, want hij wilde geenszins dat de zaak werd afgelast, noch dat zij deze mogelijkheid zouden aangrijpen om hem niet te hoeven passen. De koning nam hem onmiddellijk weer aan, en sprak daarop zeer geïrriteerd: ‘We hebben nu lang genoeg gevast. Waarom maken de dames moeilijkheden? Ze zullen niet eten, vóór ze hem gepast hebben. Ze zouden terecht kwaad zijn, als ze hem daarná zouden moeten passen.’ De kwaadaardige Giflet antwoordde hem: ‘Heer, zeg dat niet. Wanneer u wilt, kunt u hen van die verplichting ontslaan. Wilt u hen nog meer te schande maken? Wanneer ze de mantel zien, willen ze - in aanwezigheid van hun echtgenoten of vrienden - wel bekennen en toegeven, dat ze verkeerd gehandeld hebben! Wilt u hen dan nog meer kwellen?’ Overeenkomstig de raad van Giflet zou de koning het daarbij gelaten hebben, maar de jongen kwam tussenbeide: ‘Heer,’ zei hij, ‘ik vraag u uw woord na te komen, zoals u beloofd hebt.’ De ridders verzonken in gepeins en wisten niet meer wat ze moesten zeggen. Op kwade toon riep Ydier zijn vriendin, die naast hem zat, want die ochtend had hij nog gedacht dat er aan het hof geen trouwere dame bestond. ‘Mooie dame,’ zei hij, ‘de hofmaarschalk zei me zoëven dat ik te snel sprak, toen ik hem bespotte om zijn vriendin. Maar ik had zo veel vertrouwen in u, dat ik mij zo streng uitliet. Weet dat ik het nu betreur, nu ik u zo zie twijfelen. Ga de mantel zonder dralen aantrekken.’ Waarom zou ze nog moeilijkheden maken, nu bleek dat ze toch niet anders kon? De koning liet de mantel brengen, ze nam hem aan en hing hem om haar hals, want ze kon zich hier niet meer uit redden. De panden vielen op de grond en vormden een sleep van wel één voet lang. De meeste ridders dachten al, dat ze bijzonder eerbaar moest zijn, maar toen zagen ze dat haar achterste geheel ontbloot was. En Giflet die dat het eerst in de gaten kreeg, riep onmiddellijk uit: ‘Jonkvrouw, de mantel hangt te veel af. Hij is niet op uw maat gesneden. U zult hem aan de voorkant nooit zo kunnen laten krimpen, dat hij overal even lang wordt!’Ga naar eindnoot8. En Keie die zich niet kon inhouden, omdat Ydier hem belachelijk gemaakt had, betaalde hem nu met gelijke munt terug: ‘Ydier, wat denkt u nu? Heeft uw vriendin zich niet misdragen? Nu kunt u erover pochen! Er zouden er maar twee zijn wier trouw bewezen is, en elk denkt voor zichzelf er één te hebben, zo gaat dat. U dacht vandaag nog dat ze zo trouw was: maar met een blote kont is men niet goed gekleed, ik zal u vertellen hoe zij het doet: ze laat zich van achter bespringen, zoals de mantel het ons aantoont.’ Ydier wist totaal niet, wat hij moest zeggen of doen, maar uit pure woede greep hij de mantel en smeet die voor de voeten van de koning. Daarop nam Keie Ydiers vriendin bij de hand en bracht haar naar de anderen. ‘Voorwaar,’ zei hij, ‘deze groep zal nog groot en mooi worden, zo God het wil! Er zal geen jonkvrouw of dame in dit gezelschap overblijven, want het zou grof zijn, als de ene dame zich over de andere vrolijk zou maken.’ Wat zou ik u nog meer kunnen vertellen? De een na de ander trok de mantel aan, terwijl hun vrienden toekeken. Maar bij niemand zat hij goed en Keie nam hen keer op keer bij de hand, zodra hij zag dat het hun niet goed ging, en leidde hen in de kring. En elke hoveling die vrouw of vriendin had, was zeer bedroefd. Kon men maar zien, hoe de een de ander bekeek! Maar het beurde hen een beetje op, dat niemand kwaad kon vertellen over een ander, want ieder kreeg zijn deel. Keie, de hofmaarschalk, zei hun daarop: ‘Heren, u moet niet boos worden: onze grappen worden eerlijk verdeeld, want een ieder draagt zijn eigen last. Voortaan moeten we onze dames goed liefhebben en beminnen, want ze zijn vandaag wel op de proef gesteld. En moge dit ons tot troost strekken: de ene kan de ander niet bespotten.’ Heer Walewein antwoordde: ‘Ik bevind mij in een grote tweestrijd: ik weet niet wat het beste is. We hebben immers allemaal ons deel gekregen. Het zou helemaal verkeerd zijn, als onze schande troost betekende. Over mijn eigen oneer maak ik me zorgen; niemand mag de spot met een ander drijven!’ Keie diende hem van repliek: ‘Die zorgen zijn overbodig. Lange tijd geleden hoorde ik het spreekwoord: “ongelukkige mensen maken zich zorgen om niets.” Vervloekt wie besloot of uitvaardigde, dat een goede ridder onteerd zou worden, als zijn vriendin een andere minnaar neemt. Dat moeten we tegenspreken. Waarom zou een ridder minder waard zijn, als de oneer van zijn dame wordt aangetoond? Zelfs al had hij haar negen maal gehuwd, dan nog zou het een valse uitspraak zijn dat hij daardoor zijn eer zou verliezen. Waarom moet hij schade lijden om de fout van een ander? Laat de oneer neerkomen op wie de fout begaan heeft!’ Tor, de zoon van Ares, antwoordde: ‘Zo'n besluit zou inderdaad verkeerd zijn, maar wat de hofmaarschalk als eigen mening te kennen geeft, is waar: de man in kwestie treft geen blaam, want menig goed ridder heeft deel aan deze schande; elders verkeren immers velen in een soortgelijke situatie.’ Toen trad de jongen naar voren en sprak: ‘Sire, wat nu? Ik denk dat ik de mantel mee terug moet nemen. Laat in alle kamers zoeken of er zich geen enkele dame meer schuil houdt. In de hele wereld is uw hof bekend en befaamd; ik heb in mijn streek horen zeggen, dat er nog nooit een avontuur hier op deze wijze is afgelopen. Uw hof is immers zo vol goede lieden - lijkt me - met zo veel waardevolle ridders en prachtige dames en jonkvrouwen, ik zeg u: nooit zag men zo veel mooie mensen bijeen. En als er zo veel goede lieden bij elkaar zijn, en als uw hof compleet is, dan is het een schande, als men zich terugtrekt. Daardoor zou er een blaam op uw hof geworpen worden en het nieuws daarover zou zich snel overal verspreiden. Weet dat er dan minder avonturen aan uw hof zullen plaatsvinden.’ ‘Op mijn erewoord,’ sprak heer Walewein, ‘wat de jongen zegt, is waar. Laat alle kamers doorzoeken om te kijken of er niet ergens een meisje of jonkvrouw is, die nog niet naar voren gekomen is.’ De koning gaf opdracht, dat men dat zou doen. Zodra de koning het beval, sprong Giflet op. Hij vond een jonkvrouw: zij had zich niet verborgen, maar was een beetje ziek en zat op een bed. Giflet sprak haar onmiddellijk aan: ‘Jonkvrouw, sta direct op, want er heeft zich een nieuw avontuur aan het hof voorgedaan. Nooit is iets dergelijks voorgevallen, en u moet het zien. U moet er uw deel van hebben, want de andere dames hebben dat reeds.’ ‘Heer,’ antwoordde de jonkvrouw, ‘ik kom terstond, maar laat me me eerst behoorlijk aankleden.’ De jonkvrouw stond op, trok haar beste kleed aan en maakte zich zo mooi mogelijk op. Daarna ging zij naar de zaal, maar toen haar vriend haar zag, werd die zeer kwaad. Daarvóór was hij blij en vrolijk geweest, omdat zij er niet bij was, want hij had liever, dat zij de mantel niet zou aantrekken. Hij beminde haar zo hevig, dat - als ze iets fouts gedaan zou hebben - hij daarover liever niets wilde horen. Hij vreesde daardoor zijn vreugde te verliezen. Deze ridder heette Karadoc-met-de-Korte-ArmenGa naar eindnoot9.. Vervolgens kwam de jongen naar voren en gaf haar de mantel. Hij vertelde haar hoe die gemaakt was en waarom hij hem had meegebracht. Karadoc die er erg over inzat, sprak in aanwezigheid van allen: ‘Lieve vriendin, bij God, trek die mantel niet aan, als u ook maar enigszins twijfelt. Want ik bemin u zo trouw, dat ik voor niets ter wereld zou willen weten, of u iets verkeerds gedaan hebt. Ik wil liever in onwetendheid gelaten worden. Zelfs voor alle bezittingen van Frankrijk zou ik die zekerheid niet willen hebben, want wie zijn goede vriendin verliest, verliest veel, lijkt me. Nog liever zou ik dood zijn, dan u te zien zitten in die rangen waar ook de vriendin van Walewein geplaatst werd.’ Toen sprak Keie, de hofmaarschalk, die vals en gemeen was: ‘Moet men daar nu blij om zijn? Als u haar zo bemint, zult u weldra verbolgen zijn. Kijk: daar zitten meer dan honderd dames die men deze ochtend nog zuiverder dan puur goud waande. Nu kan men ze wegens hun wandaden daar in die rangen zien zitten.’ Het meisje was echter niet onder de indruk en antwoordde hem eenvoudig: ‘Heer, het is een feit, dat vele edellieden deze oneer kennen. Ikzelf moet niet pochen en beweren, dat ik al deze dames in | |||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||
eerbaarheid en verdienste zal overtreffen, maar ik zal deze prachtige mantel nu aantrekken, als mijn vriend en heer het toestaat.’ ‘Terecht,’ riepen de ridders uit, ‘u kunt niet anders.’ Nog wachtte het meisje totdat haar vriend die weliswaar boos was, met tegenzin toestemde. Toen pas nam ze de mantel en trok hem aan, terwijl alle baronnen toekeken. De mantel was niet te lang of te kort: zeer gelijkmatig reikte hij tot aan de grond. De jongen sprak: ‘Het loonde de moeite deze dame te gaan halen, lijkt me. Jonkvrouw, uw vriend moet gelukkig en blij zijn. Want één ding moet u goed weten: ik heb die mantel overal aangeboden en meer dan duizend dames hebben hem gepast, maar in mijn hele leven heb ik geen enkele vrouw gezien die zonder fouten was; niemand behalve u! Ik schenk u het kledingstuk dat wel een hele toren vol rijkdommen waard is, want u hebt dat wel verdiend.’ De jonkvrouw dankte hem; en de koning stond het toe en zei dat de mantel nu terecht voor haar was. Niemand van de ridders, de baronnen of de jonkvrouwen sprak dat tegen en ze zagen met enige afgunst hoe het meisje de mantel meenam. Maar die jaloersheid durfden ze niet te tonen, want geen van hen allen vond een aanleiding om er iets kwaads van te zeggen. Toen sprak heer Walewein: ‘Jonkvrouw, ik sta ervoor in, dat u deze beloning uitsluitend aan uw eerbaarheid te danken hebt. Zij die uw deugdzaamheid zien, gunnen het u. Graag zouden ze het tegenspreken, als ze niet overduidelijk gezien hadden, dat de mantel ú toekomt. Maar u mag gerust weten, dat velen er bedroefd om zijn!’ De jongen nam afscheid: hij wilde niet langer blijven. Zelfs het diner wilde hij niet bijwonen, omdat hij zijn dame graag de uitslag wilde vertellen. De koning en heel het gezelschap gingen dadelijk aan tafel. Weet, dat menig ridder met woede in zijn hart aanzat. Over de maaltijd wil ik u verder niets zeggen, behalve dat men goed werd bediend. Toen het diner was beëindigd, nam Karadoc afscheid en ging vrolijk en blij met zijn vriendin naar zijn land terug. Zijn schildknapen brachten de mantel naar een abdij in Wales waar hij nu opnieuw te voorschijn is gekomen. Ik weet heel zeker dat wie hem bezit, hem overal naar dames en jonkvrouwen zal meenemen. Heren, vertel hun dit nieuwtje: ik zal hem overal heenbrengen en hun hem laten passen. Maar ik ben ervan overtuigd, dat ze de mantel nooit zullen verslijten! Ik zou voor niets mijn best hebben gedaan, als ik hun dit geschenk zou aanbieden. Ze zouden mij voor altijd haten, en het zou jammer zijn, als ik hen voor niets vermaand zou hebben. Daarom moet ik goed oppassen, voor mijn eigen bestwil, niet voor de hunne. En zo wordt niemand te schande gemaakt, wat er vroeger ook gebeurd moge zijn. Maar wegens het kwaad dat toen geschiedde, berispt men de vrouwen nog immer. Moge God hem bijstaan die zonder goede reden kwaad over hen spreekt! (vertaling: Ludo Jongen en Paul Verhuyck) | |||||||||||||
Verantwoording van de vertalingDe vertaling van het Lai van de korte mantel is gebaseerd op de editie van Bennett. De oorspronkelijke vorm (achtlettergrepige, paarsgewijs rijmende verzen) hebben we echter niet gehandhaafd, omdat tegenwoordig vrijwel alle verhalende teksten in proza geschreven worden. We danken Greet Kettenis, Corine Kisling en Mireille Madou voor hun commentaar op eerdere versies van inleiding, vertaling en noten. Het Lai van de korte mantel maakt deel uit van de vertaling van zestien anonieme lais die door beide auteurs is vervaardigd en die in het najaar van 1985 zal verschijnen bij Uitgeverij Sub Rosa te Deventer. | |||||||||||||
Bibliografie
Tekeningen Peter Yvon de Vries
|
|