Bzzlletin. Jaargang 13
(1984-1985)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
InleidingIn het Franse taalgebied zijn honderden codices, dit zijn met de hand geschreven boeken, bewaard gebleven die Arturromans bevatten. Ook de Duitse letterkunde is in het bezit van een rijke overlevering. Wie met deze gegevens in het achterhoofd de schamele resten van de Middelnederlandse Arturepiek overziet, moeten de tranen wel in de ogen springen. Een paar handschriften, wat fragmenten en een onvolledige oude druk: dat is alles wat er van een buitengewoon populaire groep teksten is overgebleven. Hoezeer ook de fragmentarische overlevering de studie van de Middelnederlandse Arturepiek beperkt, toch kan men aan de bewaard gebleven bronnen veel gegevens ontlenen over de wijze waarop de Arturromans functioneerden. Een overzicht van de bronnen is om die reden bruikbaar. Dit artikel biedt zo'n, uiteraard nogal vluchtig, overzicht. Eerst worden wat algemene gegevens verstrekt, daarna komen de bronnen ieder afzonderlijk aan de orde. | |
DateringDe oudste overgeleverde bronnen van de Middelnederlandse Arturepiek stammen uit de tweede helft van de dertiende eeuw. Er zijn fragmenten bewaard gebleven van de Perchevael (vierde kwart dertiende eeuw), de Tristan (ca. 1250) en de Wrake van Ragisel (1260-1280). De Perchevael-fragmenten bevatten een vertaling van Chrétien de Troyes' Perceval. Chrétien schreef zijn roman tussen 1181 en 1190 in opdracht van graaf Philips van Vlaanderen. De fragmenten van de Wrake van Ragisel bevatten een Middelnederlandse bewerking van La Vengeance Raguidel. De Franse roman wordt toegeschreven aan Raoul de Houdenc. Hij zou het werk in het begin van de dertiende eeuw vervaardigd hebben. Het Tristan-fragment telt 158 Nederfrankische verzen die teruggaan op een Middelnederlandse bewerking van Thomas' Roman de Tristan. Thomas' roman ontstond in de twaalfde eeuw. Uit deze gegevens zou men kunnen afleiden dat de Arturstof relatief laat tot de Lage Landen is doorgedrongen. Die conclusie is wellicht juist, maar er zijn twee opmerkingen bij te maken die tot voorzichtigheid manen. Ten eerste kan het vanzelfsprekend puur toeval zijn dat we geen oudere bronnen bezitten. Op de tweede plaats zijn er aanwijzingen dat de Arturstof al in het begin van de twaalfde eeuw in Vlaanderen populair was. Dat blijkt uit eigennamen als ‘Walewain’ en ‘Iwain’ die voorkomen in oorkonden uit die tijd. Wellicht is alleen de handschriftelijke overlevering van de Arturepiek laat op gang gekomen en waren de Arturverhalen via mondelinge overdracht al lang bekend. De overgrote meerderheid van de handschriften en fragmenten stamt uit de tweede helft van de veertiende eeuw. Ook zijn er nog handschriften bewaard gebleven uit de vijftiende eeuw, met name twee boeken die Middelnederlandse teksten in een Nederduits dialect bevatten. Er is slechts één volksboek overgeleverd, en dan nog onvolledig, dat Arturstof bevat: de Historie van Merlijn. Dit is opmerkelijk, want de ridderepiek was een gewild object bij drukkers. Zij hebben veel ridderromans bewerkt voor een nieuw publiek, dat vooral in de steden gezocht moest worden. Een bekend voorbeeld is de Historie van de vier Heemskinderen waarvan in de loop der eeuwen meer dan 23 drukken verschenen zijn. Moeten we uit het ontbreken van zo'n volksboektraditie opmaken dat het vanaf het einde van de vijftiende eeuw afgelopen was met de populariteit van de Arturstof? | |
LokaliseringTwee gebieden vallen op als geprobeerd wordt te bepalen waar de overgeleverde bronnen van de Middelnederlandse Arturepiek geschreven zijn. Van een grote groep handschriften wordt aangenomen dat zij in Vlaanderen zijn ontstaan. Dit gaat bijvoorbeeld op voor de fragmenten van de Lantsloot vander Haghedochte, de fragmenten van de Wrake van Ragisel en het Walewein-handschrift. Zeer opvallend is dat nogal wat bronnen in het grensgebied van de Nederlanden en Duitsland geschreven zijn. Tot deze groep handschriften behoren onder meer een aantal Perchevael-fragmenten, het Tristan-fragment en de Keulse Lancelot-tekst. Naast deze gebieden is er Brabant. Daar zijn zeer waarschijnlijk de Rotterdamse prozafragmenten van de Lancelot en het Brusselse fragment van de Riddere metter mouwen geschreven. | |
Formaat, opmaak en schriftDe meeste handschriften en fragmenten waren oorspronkelijk 280 à 300 mm. hoog en 180 à 200 mm. breed. (Ter vergelijking: BZZLLETIN is 295 mm. hoog en 207 mm. breed.) De tekst werd in het algemeen over twee kolommen per bladzijde verdeeld, waarbij een kolom veertig tot vijftig regels telde. Vrijwel alle teksten zijn geschreven in een littera textualis, het gebruikelijke boekschrift van de dertiende tot de vijftiende eeuw dat gekenmerkt wordt door een hoekig letter beeld (vgl. de afbeeldingen bij dit artikel). Er zijn ook fragmenten overgeleverd die laten zien dat grote boeken eveneens in omloop waren. Zo is er een fragment van de Lancelot, dat bewaard wordt in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, dat 375 mm. hoog is en 237 mm. breed. De opmaak is dan ook anders: er zijn per bladzijde drie kolommen van 65 regels per kolom. Kleine boeken kwamen ook voor. Een mooi voorbeeld vormt het Praagse Perchevael-fragment dat afkomstig is uit een handschrift dat slechts 170 mm. hoog en 100 mm. breed was. Op een bladzijde kwam weinig tekst voor: één kolom van 34 à 36 regels. Twee handschriften bevatten teksten die niet geschreven zijn in een littera textualis, maar in een littera cursiva, een lopend schrift dat gekenmerkt wordt door lussen aan de letters (vgl. Afb. 1 van mijn bijdrage over de Merlijn-verhalen). Het betreft de codex-Burgsteinfurt en de Keulse Lancelot-tekst. | |
FerguutIn de Universiteitsbibliotheek te Leiden wordt onder signatuur Ltk. 191 een handschrift bewaard dat niet minder dan zes Middelnederlandse teksten bevat, waaronder Floris ende Blancefloer en de Ferguut. De Ferguut is een Middelnederlandse bewerking van de Oudfranse versroman Fergus van Guillaume le Clerc. De tekst vormt het eerste gedeelte van het handschrift. Dit gedeelte lijkt omstreeks 1350 geschreven te zijn. Hebben de zes handschriften altijd bij elkaar gehoord? Het is zeker dat de Ferguut en de laatste tekst, Die dietsche doctrinale, vanaf de vijftiende eeuw op elkaar volgden. Dat blijkt uit een aantekening van iemand uit ca. 1400. Die persoon heeft namelijk op het laatste blad van de Ferguut de beginregels van Die dietsche doctrinale geschreven. Zijn hand komt ook voor op het laatste blad van de codex, waar hij zijn pen heeft geprobeerd. | |
[pagina 21]
| |
Wellicht heeft de tweede tekst, Floris ende Blancefloer, het slotgedeelte van de codex gevormd. Het laatste blad is namelijk vergeeld en vervuild, wat er op lijkt te wijzen dat het als schutblad dienst heeft gedaan. Zeker is dat echter niet: het handschrift kan ook ergens anders vandaan gekomen zijn. In ieder geval hoorden de Ferguut en Die dietsche doctrinale bij elkaar. Het Ferguut-handschrift is door één kopiist geschreven. In dezelfde tijd is het echter ook door iemand gecorrigeerd. Een voorbeeld van de activiteiten van de corrector vindt men in de volgende passage. De vader van Galiene klaagt over het verdwijnen van zijn dochter: 1999 Waendicse vinden in Ingelant, In deze passage heeft de kopiist een afschrijffout gemaakt. Na vs. 2001 was hij een regel vergeten. De corrector vulde het weesrijm (varen) aan met vs. 2002. Aan het slot van de Ferguut legt de corrector verantwoording af van zijn daden: 5597 Here, hier hebdi van Ferragute De codex waarin de Ferguut is overgeleverd, is in het bezit geweest van de bekende taal- en letterkundige B. Huydecoper (1695-1788). In 1799 werd het door de taalkundige Z.H. Alewijn (1742-1788) gekocht, voor f16,-. Na zijn dood belandde het in de Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. | |
WaleweinOnder signatuur Ltk. 195 wordt in de Leidse Universiteitsbibliotheek nog een handschrift bewaard dat eigendom is geweest van Huydecoper en Alewijn. Het boek bestaat uit twee gedeelten. Het eerste gedeelte bevat de Roman van Heinric ende Margriete van Limborch, het tweede gedeelte de Roman van Walewein, en door Penninc en Pieter Vostaert gedichte, oorspronkelijk Middelnederlandse Arturroman uit de tweede helft van de dertiende eeuw. De twee handschriften hebben ten minste vanaf de tweede helft van de veertiende eeuw bij elkaar gehoord. Dat blijkt uit het schrift van de persoon die op het eerste blad van de Walewein het verdwenen slot van de Roman van Heinric ende Margriete van Limborch heeft overgeschreven. Het eerste blad van de Walewein bevat verder een van de bekendste miniaturen uit de Middelnederlandse letterkunde. De hoofdpersoon wordt erop afgebeeld terwijl hij te paard het zwevende schaakbord achtervolgt (Afb. 1). De miniatuur beslaat de hele bladzijde (ca. 250 mm. hoog en ca. 165 mm. breed). De Walewein is door twee kopiisten afgeschreven. De tweede kopiist, die de bladen 152 tot en met 182 voor zijn rekening nam, maakt aan het einde van zijn werk bekend dat hij er in het jaar 1350 aan gewerkt heeft: 11199 Deze bouc was ghescreven int jaer De Roman van Walewein is niet uitsluitend in deze codex overgeleverd. In Gent worden twee perkamenten bladen bewaard uit de tweede helft van de veertiende eeuw, die 388 verzen bevatten. De tekst van het fragment staat zeer dicht bij de tekst van het handschrift. Een voorbeeld kan dat verduidelijken. De verzen 7936-7938 luiden in het handschrift als volgt: Ysabele die scone smale De verschillen met het Gentse fragment zijn minimaal: Ysabele die scone smale | |
Maerlant en VelthemDe Arturromans die door Maerlant en Velthem geschreven zijn, de Historie van den Grale, het Boek van Merline en de Merlijn-continuatie, zijn overgeleverd in een boek dat dateert uit ca. 1425 en geschreven is in een Middelnederduits dialect: de Burgsteinfurtse codex. Elders in dit tijdschrift heb ik ruim aandacht besteed aan het handschrift, zodat ik hier kan volstaan met een behandeling van de fragmenten.
Leiden, UB, hs. Ltk. 195: Penninc en Piter Vostaert, Roman van Walewijn.
De Historie van den Grale is uitsluitend in de Burgsteinfurtse codex overgeleverd. Van de overige twee teksten worden in Münster vier bladen bewaard die Middelnederlandse verzen bevatten en dateren uit ca. 1380. De bladen hebben gediend als omslagen van de registers van de rekenkamer van de Gra- | |
[pagina 22]
| |
ven Landsberg-Velen. Eén blad bevat tekst van Maerlant (Boek van Merline), de drie overige bladen zijn gebruikt voor een afschrift van de Merlijn-continuatie. Ook in Leiden en Maastricht worden fragmenten van Velthems gedeelte bewaard. | |
LancelotDe Proza-Lancelot, een Oudfranse kroniek die in drie delen (Lancelot en prose, La Queste del Saint Graal, La Mort le Roi Artu) de geschiedenis van Arturs rijk beschrijft en tevens een biografie van Lancelot is, was in de Lage Landen zeer populair. De roman, ontzagwekkend lang en in proza geschreven, werd een aantal malen in het Middelnederlands omgezet. In Rotterdam worden twee fragmenten bewaard die een Middelnederlandse prozavertaling van de Lancelot en prose bevatten. Dat is zeer opmerkelijk, want gebruikelijk in het Middelnederlands waren paarsgewijs rijmende verzen. De opmaak van de fragmenten, die dateren uit ca. 1350, is niet aan de prozavorm aangepast. De tekst is namelijk toch nog verdeeld over twee kolommen per bladzijde (Afb. 2). Overigens wordt ook in de Oudfranse handschriften van de Lancelot en prose de tekst vrijwel altijd verdeeld over een aantal kolommen. In Keulen wordt een Lancelot-handschrift bewaard dat teruggaat op een Middelnederlands voorbeeld. De Duitse prozatekst werd uiterlijk in 1476 afgeschreven blijkens de datering op het laatste blad. Het colofon vermeldt het bestaan van een Middelnederlandse grondtekst: Disz buchelin zu einer stonden | |
Lancelotcompilatie
Rotterdam, Gemeentebibliotheek, hs. 96 A 7: Lancelot.
De derde vertaling van de Proza-Lancelot is overgeleverd in een van de belangrijkste handschriften van de Middelnederlandse letterkunde. De codex, daterend uit ca. 1320, wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage onder signatuur 129 A10 en bevat niet minder dan tien Arturromans. Oorspronkelijk bestond het boek waarschijnlijk uit twee delen (zie verderop). Het handschrift is als volgt gekarakteriseerd: ‘een bijeengeraapte hoeveelheid perkament van zeer inferieure kwaliteit, van verschillende dikte en kleur, met gaten (al of niet contemporain gestopt), scheuren (al of niet contemporain genaaid), “knoesten”, dunne plekken en aangehechte repen.’ (M. Draak, De Middelnederlandse vertalingen van de Proza-Lancelot, p. 33). Bovendien zijn een aantal bladen palimpsesten, dat wil zeggen perkament waarvan de oorspronkelijke tekst verwijderd is om daarna opnieuw te kunnen worden beschreven. Aan het boek hebben vijf kopiisten gewerkt waarvan er één duidelijk de belangrijkste was, want hij begeleidde het werk van de andere vier afschrijvers. De kopiisten propten veel tekst op één bladzijde: drie kolommen van 61 regels per kolom. Van decoratie (miniaturen, versierde hoofdletters, etc.) is vrijwel geen sprake. Samen met de slechte kwaliteit van het perkament en de overvolle bladzijden wijst dit in de richting van een opdracht om het boek zo goedkoop mogelijk te produceren. De opdrachtgever staat op het laatste blad vermeld: Lodewijk van Velthem. Velthem is waarschijnlijk ook verantwoordelijk voor de opbouw van het boek. Tussen de drie delen van de vertaling van de Proza-Lancelot zijn zeven romans ingevoegd. Dat maakt het boek volstrekt uniek. Na de vertaling van de Lancelot en prose werden twee romans geplaatst: Perchevael en Moriaen. Na het tweede deel van de trilogie, de Queeste vanden Grale, volgden nog eens vijf Arturromans: Wrake van Ragisel, Riddere metter mouwen, Walewein ende Keye, Lanceloet en het hert met de witte voet en Torec. Enige tientallen jaren na het ontstaan van de codex heeft iemand grote delen van het handschrift van correcties voorzien. Hij verbeterde kopiistenfouten en probeerde de tekst van Vlaamse dialecteigenaardigheden te zuiveren (bijvoorbeeld door in de Vlaamse vormvariant van het woord voor God, Goede, de e te verwijderen). Daarnaast deed hij iets wat het handschrift opnieuw volstrekt uniek maakt: hij voorzag de versregels van leesaanwijzingen ten behoeve van voordracht. In de linkermarge van iedere kolom plaatste hij tekentjes die ervoor moesten zorgen dat iemand de tekst kon voordragen zonder het spoor bijster te raken (Afb. 3). Bij wijze van voorbeeld: als niet duidelijk was dat een personage zou gaan spreken, doordat de woorden hi/si seide ontbraken, probeerde de corrector een fout in de voordracht te voorkomen door vóór het begin van de directe rede in de linkermarge het woord here (of vrouwe, joncfrouwe) te plaatsen. Die woorden fungeerden dan als een waarschuwingsteken: pas op, bij deze versregel begint een personage te spreken. De codex mag dan ontstaan zijn als produkt van een goedkope haastklus, de bezitters moeten toch in de hoge adellijke kringen worden gezocht. Het heeft in ieder geval toebehoord aan Frederik Hendrik (1854-1647) en wellicht ook aan Johan IV, graaf van Nassau (1410-1475). Op de veiling van de bibliotheek van Frederik Hendrik in 1749 werd het door Willem IV (1711-1751) gekocht. Een aantal Arturromans uit het handschrift is uitsluitend in deze versie overgeleverd. Het betreft Walewein ende Keye, Lanceloet en het hert met de witte voet en Torec. Van de overige verhalen zijn fragmenten bewaard gebleven. Die romans worden hierna afzonderlijk behandeld. | |
Lancelot-Queeste-Arturs doetHet eerste deel van de Middelnederlandse versvertaling van de Proza-Lancelot is onvolledig overgeleverd. Het bewaard gebleven deel begint op ongeveer twee-derde van de Oudfranse tekst. Dit houdt in dat de Lancelotcompilatie waarschijnlijk oorspronkelijk uit twee banden bestond. De tekst was zo omvangrijk dat een boek-in-één-band te onhandzaam was. Men verdeelde de inhoud over twee delen en helaas is het eerste deel verloren gegaan. In Brussel en 's-Gravenhage worden nog twe bladen bewaard die Lancelot-test bevatten en bovendien geschreven zijn door de belangrijkste kopiist van de Lancelotcompilatie. De | |
[pagina 23]
| |
's-Gravenhage, KB, hs. 129 A 10: Lancelot.
| |
[pagina 24]
| |
kwaliteit van deze bladen is echter veel hoger (ze zijn groter en het perkament is beter). Dat heeft tot de veronderstelling geleid dat de fragmenten resten zouden zijn van een boek dat voor de adellijke opdrachtgever van Velthem bestemd zou zijn geweest. Van de Queeste vanden Grale is een piepklein fragmentje bewaard gebleven, een strookje perkament. Er kan uit worden afgeleid dat er een handschrift bestaan heeft dat uitsluitend de Queeste, dus zónder Lancelot en Arturs doet, bevatte. De tekst was verdeeld over twee kolommen per bladzijde en 37 regels per kolom. Van het derde deel van de trilogie, Arturs doet, zijn geen fragmenten bewaard gebleven. Het vermelden waard is wel dat een gedeelte van de tekst in de Lancelotcompilatie vervangen is door een fragment uit Maerlants Spiegel Historiael. | |
PerchevaelDe Middelnederlandse vertaling van Chrétien de Troyes' Perceval is bewaard gebleven in een aantal fragmenten dat bewaard wordt in Luik, Brussel, Düsseldorf en Praag. Als men de vertaling vergelijkt met de tekst in de Lancelotcompilatie, dan blijkt dat de samensteller van de codex de Perchevael niet ongewijzigd heeft overgenomen. Er is sprake van bekorting. Ter illustratie het volgende voorbeeld. In de vertaling komt de hierna geciteerde passage voor (Luik, fr. 1 ): 177 Dus quam min her Walewein In de Lancelotcompilatie is de beschrijving vrijwel weggelaten (II, 38235-256): 253 Dus reden si vort ende hebben gemoet De tekst in de Lancelotcompilatie is niet alleen bekort. In het Oudfrans was Chrétiens Perceval, die onvoltooid was gebleven, voorzien van een aantal vervolgen. De Middelnederlandse bewerker heeft één van die vervolgen gedeeltelijk in Middelnederlandse verzen omgezet. | |
MoriaenIn Brussel worden fragmenten bewaard die 176 verzen bevatten van de waarschijnlijk oorspronkelijk Middelnederlandse Arturroman Moriaen. Ze zaten vastgeplakt op een register van de kerk van Oombergen, dat dateert uit de tweede helft van de zestiende eeuw. De tekst van de fragmenten loopt grotendeels parallel met de verzen in de Lancelotcompilatie. Bij wijze van voorbeeld worden eerst een aantal verzen uit het fragment geciteerd, daarna de verzen uit de codex: 2153 Walewein sprac: ‘Dat lone u God, | |
Wrake van RagiselFragmenten van de Middelnederlandse bewerking van La Vengeance Raguidel worden in Düsseldorf en Keulen bewaard. Op deze bewerking berust de tekst in de Lancelotcompilatie, die sterk verkort is. Een prachtig voorbeeld is het volgende. Walewein is in hevige strijd gewikkeld: BA 4 Her Wallewein was harde fel. Van deze verzen vindt men in de Lancelotcompilatie vrijwel niets terug. Er wordt één vers aan gewijd (vs. 1084): Mijn her Walewein was hen alte fel. Toch is het verhaal niet alleen bekort. Er zijn twee hoofdstukken ingevoegd en drie hoofdstukken toegevoegd. De toevoegingen zorgen er voor dat de Wrake van Ragisel past bij de overige teksten van de Lancelotcompilatie: de figuur van Lancelot wordt na het verhaal waarin Walewein de belangrijkste rol speelt weer op de voorgrond geplaatst. | |
Riddere metter mouwenOok de waarschijnlijk oorspronkelijk Middelnederlandse Arturroman Van den riddere metter mouwen is niet uitsluitend in de Lancelotcompilatie overgeleverd. In Brussel wordt een fragment bewaard dat dateert uit 1360-1370 en 320 verzen bevat van een oorspronkelijkere en veel uitgebreidere versie. Evenals bij de Perchevael en de Wrake van Ragisel is de tekst in de Lancelotcompilatie verkort. Die verkorting tot ongeveer één-derde maakt duidelijk dat Van den riddere metter mouwen oorspronkelijk zo'n 13.500 verzen telde. | |
Lantsloot vander HaghedochteNaast de vertaling in de Lancelotcompilatie, de prozavertaling in de Rotterdamse fragmenten en mogelijkerwijs een derde vertaling waarop de Keulse Lancelot-tekst teruggaat, is de Oudfranse Lancelot en prose nóg een keer in het Middelnederlands omgezet. Het betreft een bewerking in verzen die bekend staat onder de titel Lantsloot vander Haghedochte, dit is ‘Lantsloot van de grot’, naar de plaats waar de hoofdpersoon als vondeling opgroeit. Er zijn 35 fragmenten bewaard gebleven, in Münster, Marburg, Mengeringhausen en Leiden, die samen zo'n 6070 verzen bevatten. De fragmenten zijn afkomstig uitéén handschrift dat dateert uit ca. 1350 en dat er prachtig uitgezien moet hebben. Een blad was zeer groot: ca. 380 mm. hoog en ca. 260/270 mm. breed. Hoewel er ruimte genoeg was voor drie kolommen van zeker 60 regels per kolom, ziet de opmaak er anders uit. Een bladzijde bevat twee kolommen van 52 regels per kolom (Afb. 4). Deze opmaak wijst naar een rijke opdrachtgever die bovenal een mooi boek wilde bezitten. Om de prijs van het perkament, en er moet heel wat nodig geweest zijn voor een roman die meer dan 100.000 verzen omvatte, bekommerde hij zich niet. | |
TristanIn Wenen wordt een fragment bewaard dat wellicht geschreven is in de omgeving van Arnhem, Nijmegen en Elten. Het bevat een Nederfrankische tekst die teruggaat op een Middelnederlandse bewerking van de Roman de Tristan door Thomas. De opmaak van het fragment, dat dateert uit het midden van de dertiende eeuw, is heel bijzonder. Gebruikelijk was dat de verzen in het Middelnederlands precies onder elkaar werden geschreven. Vaak werd er een aparte kolom aangebracht waarin de beginletter van elk vers werd geplaatst (vgl. Afb. 4). Het Tristan-fragment wijkt van deze gewoonte af. De beginlet- | |
[pagina 25]
| |
ter van elk even vers staat onder de tweede letter van het vorige oneven vers(Afb. 5).
Mengeringhausen, Stadtarchiv, z.s.: Lantsloot vander Haghedochte.
| |
Historie van MerlijnDe laatste bron die ter sprake moet worden gebracht, is een volksboek. In de Koninklijke Bibliotheek te Brussel worden twee katernen bewaard van een volksboek dat tussen 1534 en 1544 in Antwerpen is verschenen bij de drukker Symon Cock. In mijn bijdrage over de Merlijn-verhalen is aan deze bron aandacht besteed, zodat hier van een verdere behandeling kan worden afgezien. | |
BesluitWie de resten van de Middelnederlandse Arturepiek overziet, komt tot de volgende cijfers. Er zijn achttien teksten die tot de Middelnederlandse Arturepiek worden gerekend. Deze teksten zijn bewaard gebleven in vijf codices, fragmenten van achttien andere handschriften en een aantal bladen van één volksboek. Het is niet veel en de situatie is nog minder bemoedigend als men zich realiseert dat dertien van de achttien teksten samen in slechts twee codices volledig zijn overgeleverd. Toch leidt de studie van de Arturromans een bloeiend bestaan en wordt de overlevering intensief bestudeerd. Dit overzicht heeft wellicht duidelijk gemaakt dat die studie nog lang niet op een dood spoor is beland. | |
LiteratuuropgaveEen schat aan gegevens over Middelnederlandse handschriften vindt men bij J. Deschamps, Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken. 2e herz. dr. Leiden, 1972. Ook deel 10 (Bouwstoffen) van het Middelnederlandsch Woordenboek van Verwijs en Verdam verstrekt veel informatie ('s-Gravenhage, 1927-1952). Binnenkort verschijnt een naslagwerk dat een overzicht bevat van alle bronnen: B. Besamusca, Repertorium van de Middelnederlandse Arturepiek. Een beknopte beschrijving van de handschriftelijke en gedrukte overlevering.
Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Series Nova 3968: Tristan.
|
|