moesten assisteren. De gebroeders Theunissen woonden hier schuin tegenover en bleven vrijgezel om het geld in de familie te houden. Het oude brood dat ze voor de beesten vroegen, aten ze zelf op, ze waren nog erger dan je grootvader. Uit planken moest ik met een nijptang roestige spijkers wrikken en gescheurd hout opstoken in de oven. Toen je grootvader dood was, ben ik maar geen garage meer begonnen vanwege de concurrentie.’ Ik zei dat ik de boeken over die verre landen zo mooi vond, maar hij hoorde het niet. Uit het dressoir haalde hij een platte doos en hij lichtte het deksel daarvan op. Enkele foto's liet hij door zijn vingers glijden.
‘Hier zijn we nog allemaal bij elkaar,’ zei hij. ‘In de tuin bij dit huis, het moet enkele jaren voor de oorlog zijn geweest. Het is één van de gelukkigste dagen uit mijn leven. Toen was het ook volop lente, we verwachtten zo veel van de toekomst.’ Hij toonde mij een foto uit de tijd dat mijn grootvader nog leefde, waarop deze in de bakkerij omgeven werd door zijn zonen. ledereen glimlachte, slechts mijn grootvader was ernstig, een gedrongen man met handen als kolenschoppen.
‘En dit is je vader,’ zei oom Albert. Door zijn jeugdige gezicht vond ik hem best aardig.
‘Denk nou niet,’ vervolgde oom Albert, ‘dat we er altijd zo bij stonden, na een werkdag hadden we ons mooi gemaakt voor de foto. Je grootvader vond het allemaal onzin.’ Hij zweeg, begon plotseling te lachen alsof hij een grappig verhaal had verteld en streek mij door mijn haren.
‘Morgen weer naar school?’ vroeg hij. Ik knikte.
‘Ik wil naar de H.B.S.,’ zei ik.
‘Kijk eens aan,’ zei hij.
Thuisgekomen, was ik de woorden van oom Albert snel vergeten. Voor het slapengaan werd ik gelukkig toen ik dacht aan de boomgaard. Daar zou ik Claire willen omhelzen zoals ook mijn oom die vrouw omhelsd had. De eerste zin van de brief aan Claire kreeg ik eindelijk op papier. Ik schreef over de witheid van de bloesem. Ik kon niet meer verder op het moment dat het beeld van de naakte rug en de zich ontkledende vrouw zich aan mij opdrong. Dàt kon ik niet vermelden. In de grote vakantie zou ik dat geheim met haar delen. O, hoe graag zou ik nu bij haar zijn. Ik verscheurde de brief.
Achter de donkere tuin waren gaten van licht in de huizen.
‘Goedenacht,’ zei mijn vader achter de deur. Hij ging de trap af. Ik vermoedde dat hij een taartendoos vol rozen gereed had gezet om ze naar de werkplaats te vervoeren, dat hij ‘zondag zou vieren’ waarvan ik zelden getuige was geweest.
In het eerste stadium van mijn slaap keerde het reclamevliegtuig terug. Daarna schoof ik uit de wereld in de verte die overdag onbereikbaar was.
Door het gefluit van een merel werd ik wakker. De treurwilg bewoog nauwelijks tegen een lichtelijk bewolkte lucht. Ik twijfelde aan de uitkomsten van de redaktiesommen en vreesde een beurt te krijgen. In de keuken geeuwde mijn moeder herhaaldelijk alsof ze te vroeg was opgestaan. In mijn tas stopte ze brood voor tussen de middag.
De lucht werd steeds grijzer. We zouden nu zeker niet op de Griend gymnastiek krijgen. Terwijl ik de school naderde, voelde ik mijn benen zwaar worden. Ik hoopte erop dat meester Van de Wilgen beginnen zou met aardrijkskunde en dat hij mij de Javaanse steden op de landkaart liet aanwijzen. Roerloos stond hij bij de ingang van de school. Op de speelplaats ontmoette ik Bastiaan met wie ik steeds medelijden had, omdat hij door de klas werd gepest. Zijn vader dreef een viswinkel en hield Bastiaan vaak uit school wegens astma. In de struiken achter de dijk bouwden we 's zomers een hut waar we vergaderingen belegden van de club waarvan we zelf de enige leden waren. Ik dacht aan de korte rukjes die hij met zijn hoofd maakte tijdens een aanval van ademnood in de hut, de paniek die mij bevangen had. Niemand in de klas wist hoe ziek Bastiaan was, maar tegen het pesten durfde ik mij niet openlijk te verzetten, omdat men dan mij zou uitschelden voor ‘vogelnek’. We stroomden de klas binnen. Er heerste een zekere onwilligheid door de verstoring van de regelmaat in deze week, Hemelvaartsdag wilde geen maandag op zich laten volgen. Ik rook de geur van zweet en zwoelte die Bastiaan bij zich droeg. De rekenboeken werden geopend. Meester Van de Wilgen zat achter zijn lessenaar en omklemde een aanwijsstok waarmee hij straks de getallen op het bord zou aanraken. Hij riep Frans van Wel, de dokterszoon, naar voren en gebood hem de opgave over de handelsreiziger te lezen. Er volgde een berekening die ik niet begreep en die juist bleek. Er klopte niets van mijn uitgangspunt. Mijn hart voelde ik zo snel slaan, dat ik overwoog te vragen het lokaal te verlaten. Eén voor één verschenen jongens voor het bord. Ik probeerde mijn gedachten te richten op de motorrit, een motor rijdt met een constante snelheid, met uitzondering van het begin en het einde van de af te leggen afstand. Zo'n voertuig heeft geen noodrem. In mijn schrift waren vochtige plekken
ontstaan. Naast me zat Bastiaan, zijn ademhaling was niet hoorbaar. Toen hij uit de bank moest voor de som over de kruidenier werd hij plotseling rood.
‘Visboer,’ fluisterde iemand. Bastiaans mond viel open en angstig keek hij naar mij. Zonder schrift verscheen hij naast de lessenaar.
‘Haal je schrift,’ zei meester Van de Wilgen. De klas was een dier dat zich op Bastiaan zou storten. Deze talmde.
‘Je schrift,’ herhaalde hij. Ik wachtte op tekenen die duidden op een naderende amechtigheid, maar ze bleven uit. Meester Van de Wilgen duwde Bastiaan met de aanwijsstok tegen het bord, zó hard dat het pijn moest doen.
‘Overdenk nu maar eens je luiheid.’ Met zijn rug naar de klas stond hij te kijk. En daarna gebeurde het. Met trillende handen droeg ik mijn boek en schrift. Is een pond een halve kilo, dacht ik. Plotseling ervoer ik de treiterige uitdrukkingen op de gezichten van de jongens in de voorste banken. Onzeker las ik de tekst van de som, slechts enkele zinnen ervan begreep ik. De helft van de uitwerking schreef ik op het bord, ieder moment verwachtte ik dat de aanwijsstok op mijn lichaam zou neerdalen. Meester Van de Wilgen bracht een verbetering aan en gaf daarbij een uitleg.
‘Je gaat vooruit,’ zei hij. De verbaasdheid in de klas sloeg dadelijk om in onverschilligheid.
Op mijn gemak kon ik naar buiten kijken en de lucht die meer en meer betrok, waarnemen. Tijdens de aardrijkskundeles viel er motregen.
In het overblijflokaal at Bastiaan een bokking uit vetpapier, zodat iedereen uit zijn buurt bleef. Ik dacht aan de eed die ik gezworen had, hem in goede en slechte tijden bij te staan. Onze club was nog steeds niet ontbonden.
‘De ouwe kan doodvallen,’ zei hij. Ik begon over de viering van het vijftigjarig bestaan van de school.
‘Heb je het gedicht al van buiten geleerd?’ vroeg ik.
‘Nee. Hij kan doodvallen zei ik toch.’ Hij veegde zijn vingers af aan zijn rode trui. Nu rook hij meer naar die plaatsen aan de Maas waar afval aanspoelde.
‘Je moet je vader zeggen dat hij je met die stok pijn heeft gedaan.’ Bastiaans vader was een forse man. Ik zag voor me dat meester Van de Wilgen tegen de grond werd geslagen.
Ondanks de regen kregen we gymnastiek op de Griend. De attributen voor het kastie, het spel waarbij ik zelden erin slaagde het keiharde balletje met de knuppel van de rechtopstaande rubberen slang te slaan, haalde meester Van de Wilgen uit de zijtassen van zijn fiets. Er werden twee partijen gekozen. Bastiaan bleef over en hij verwees hem naar de sterkste partij, wetend dat deze aanvulling een verzwakking betekende. Er ontstond echter meer evenwicht. Men slaakte kreten van afgrijzen.
De schepen voeren traag over de Maas. Een schipper zag vanaf het dek toe alsof hij dacht aan zijn jeugd. Daarna liep hij tegen de vaarrichting in met de gang van iemand die een steile heuvel beklimt. Meester Van der Wilgen leunde tegen zijn fiets, alleen wanneer een wisseling van de partijen moest plaatsvinden, mengde hij zich in het gebeuren. Het hield op met motregenen, maar de zon ging ver schuil achter de wolken. Wonderwel slaagde ik erin het balletje het veld in te krijgen. Als Claire nu langs de kant stond, zou ze zeker trots op mij zijn.
Bastiaan was niet meer kwaad want na afloop zei hij:
‘Als het niet zo koud was, zou ik willen zwemmen. Hij wees naar de stuw in de verte waar we 's zomers op een afgelegen plek te water gingen. Jaloers luisterde hij naar mijn relaas over de rit met oom Albert, ik verzweeg het geheim dat ik alleen met Claire zou delen.
‘Wist je dat de hut verdwenen is,’ zei Bastiaan. ‘Gisteren heb ik ernaar gezocht. De plaats waar hij gestaan heeft, kan ik niet