| |
| |
| |
Richter Roegholt
Gedichten: ‘Jeunes filles’
Tweekantigheid
Wij namen afscheid met dat woord van haar
‘Ik zal je nooit vergeten’, toeverlaat
voor wie op weerzien hoopt, maar reeds verraad
van haar die weet, dit is mijn laatst gebaar.
Ik lees aan haar niet af waar het op staat,
in haar tweekantigheid schuilt mijn gevaar:
dat ik als pand van zekerheid ervaar
het afscheidswoord waarmee zij mij verlaat.
Naakt en doorzichtig lag zij op het bed.
Vlug aangekleed met schoentjes jas en tas,
daar loopt zij onaantastbaar over straat.
Je weet niet meer hoe het nu verder gaat,
of zij wel ooit doorzichtig bij je was,
hoe zij de bakens, en wanneer, verzet.
| |
Kijken
‘En als je minnaar je zo ziet,
een beetje mager hier en daar,
dan denkt hij: zorgt zij wel voor haar?’
‘Och, zo nauwkeurig kijkt hij niet.’
‘Wanneer jij uit je kleren schiet
in zijn omarming snel en zwaar,
ziet hij het beeld dat ik bewaar.’
‘Welnee, want zo goed kijkt hij niet.’
‘Maar jij, die ik voor hem verliet,
ons samenzijn blijft altijd waar,
jouw ogen vullen mijn verschiet,
in mij leeft steeds jouw handgebaar.
Zo groot als jouw is mijn verdriet,
want zoals jij, zó kijkt hij niet.’
| |
Doek
Dit is iets nieuws, mijn lief, dat heel
geordend op mijn dagen daalt,
een motor die de dag bepaalt,
en daaraan, lief, heb jij geen deel.
Wat ons verbond, diep in mijn keel
die zilvren klank, verstomt. Wie taalt
er nog naar jou en mij. Hij haalt
het doek - daaraan heb jij geen deel.
Jij hebt mij en ik jou vertaald
in liefdes ritme, maar ik speel
niet meer sinds ik door hem gestaald
ben, lief, daaraan heb jij geen deel.
| |
| |
| |
Vrij
En tussen ons is niets, zei zij,
veranderd, want ik blijf altijd
bereid, bereikbaar, zonder spijt,
alleen bij jou voel ik mij vrij.
Aan tijd en horizon voorbij
wanneer niets dan de huid ons scheidt,
wanneer ik jou, jij mij verbeidt,
ben ik, ben jij het meeste vrij.
En wat jouw hart mijn hart verwijt,
dat soms een ander dicht bij mij
wil spreken, slapen, uit de tijd
en aan de horizon voorbij
mij heffen wil - het laatste pleit
win jij, want bij jou ben ik vrij.
| |
Droom
Ik had je stem vandaag verwacht,
daarom ben ik niet weggegaan,
niet bij de telefoon vandaan,
na wat ik droomde deze nacht.
Ik stond met koffers zwaar bevracht
voor jullie huis en belde aan;
jij zag me, maar je liet me staan -
dat was mijn boze droom vannacht.
Dat jij mij in je huis verwacht,
je handen naar mij uit laat gaan,
die mij, zoals ik jou, verstaan,
hoe ik mij koester in die vacht
van lieflijkheid en zacht vermaan:
dat weet ik droomloos, dag en nacht.
| |
Woorden
En als zij t'rugkomt en zich legt
naast mij, zoals een kind dat doet,
dan weet ik niet, hoe zij vermoedt
dat ik mijn stroom met haar vervlecht.
Want woorden die zij heeft gezegd
die mij mijn grens vergeten doet
zodat ik mij met haar vervlecht.
En komt zij toch - waarvoor ik vecht -
weer bij mij, op de oude voet
zich gevend, nemend, onverhoed,
dan weet ik niet - dat is mijn recht -
of ik mij, zoals zij vermoedt,
nog onverhoed met haar vervlecht.
|
|