Estelle Debrot
Bertus Aafjes in de Criterium-tijd
Het moet in 1940 geweest zijn dat Cola Debrot mij een boekje gaf waarover hij zei ‘dit moet je eens lezen, ik weet zeker dat het je bevalt’. Het was Het gevecht met de muze van Bertus Aafjes. Cola had gelijk, ik vond het een prachtige bundel. Het was in de begintijd van Criterium, het literaire tijdschrift dat John Meulenhoff uitgaf met Cola, Eddy Hoornik en Han Hoekstra in de redactie. In die tijd zagen wij Bertus bijna elke dag, samen met Eddy, Han en Pierre Dubois, soms in gezelschap van Jacques van Hattum, Gerard den Brabander, Jacques Gans, Nes ter Gast en andere vrienden. John Meulenhoff en zijn vrouw Jacqueline namen vaak deel aan de redactievergaderingen. John was een groot beschermheer voor de Criterium-groep en hij is dat voor Bertus steeds gebleven.
Als ik aan Bertus terugdenk, dringt de polariteit van zijn karakter zich aan mij op: voor de ene helft had hij een ‘tempérament doux’ en voor de andere helft een ‘tempérament maudit’. Zijn zonnige kant kwam in zijn gedichten tot uiting; zijn gedoemde kant was er alleen voor hemzelf. Na een paar glazen jenever op de zaterdagavonden in de Kring - (wij kwamen daar geregeld bijeen) - smeet hij onveranderlijk zijn glas op de grond kapot of zelfs door het raam heen als hij daarbij in de buurt zat. Het leek wel of glas hem fascineerde. Ik vroeg me soms af of het misschien een heimelijk verlangen was om alle illusies te doorbreken en om de werkelijkheid te zien. Cola haalde vaak Bertus' gezegde aan, dat dichters de waarheid liegen. Ik denk niet dat het kwam doordat hij méér dronk dan anderen, (beslist minder dan Gerard den Brabander) maar doordat hij overgevoelig was voor alcohol. In elk geval had Cola de gelegenheid om zijn groeiende medische vaardigheid in de praktijk te brengen door de bloedende vingers van Bertus te verbinden.
Bertus' agressie richtte zich altijd tegen hemzelf. Nooit heb ik hem iets gemeens of onaardigs horen zeggen tegen een ander. Toch wel, één keer: vlak nadat de Nazi's Amsterdam hadden bezet liep Bertus op een avond over de Leidsestraat samen met Eddy en Liesel Hoornik, Cola en mij. Toen we langs een paar Nazi-officieren kwamen, riep Bertus plotseling ‘rotmof’! We hielden allemaal onze adem in en liepen door. Er gebeurde niets.
Voor de rest was zijn ‘tempérament doux’, zijn dichterlijke gemoed, altijd met hem, en hij schreef voordurend en overal. De redacteuren van Criterium waren altijd benieuwd naar zijn nieuwste werk en er zijn er in dat blad heel wat gedichten van hem gepubliceerd.
Als we van een nacht in De Kring naar huis liepen in de kleine uurtjes, bleef Bertus vaak bij het Vondelpark staan om naar de merels te luisteren. Een keer, het was toevallig Pasen, ging hij met Cola en mij mee naar huis en bleef slapen op een extra bed in het pension aan de Wouwermanstraat waar we toen woonden. Midden in de nacht bonsde de pensionhoudster hard op deze deur omdat er rook kwam uit de kamer waar Bertus sliep. Cola ging naar binnen en vond Bertus daar in een gezonde slaap op een matras waar rook uit kwam. Bertus had vergeten zijn sigaret uit te maken. Wij noemden die gebeurtenis sindsdien Bertus' Paasvuur. Ik moet hierbij ook denken aan een paar regels van Bredero die Bertus nogal eens citeerde:
's Nachts rusten meest de dieren
Ook mensen goed en kwaad,
En mijn lief goedertieren
Is in een stille staat...
Bertus Aafjes.
Dat zijn wat losse herinneringen aan de jaren des onschulds, de Criterium-jaren. Niemand van ons dacht na over de toekomst. Maar we hebben allemaal met de realiteit van het bestaan moeten leren leven. Poëzie betaalt de huur niet. Daarom heeft Bertus later allerlei andere dingen moeten schrijven. Maar toch is hij altijd de gevoelige, geboren dichter gebleven die hij van meet af aan was.
Boulder 5 augustus 1984