James Purdy
De lichtjes in je ogen - verhaal
Nog maar twee jaar geleden liep er elke dag een krachtig gebouwde zwarte man East Fourth Street op en neer met een bord waarop in paarse en gele letters stond:
IK BEN EEN MOORDENAAR
Waarom geven ze me niet de stoel?
Soldier
Mensen die East Village niet kenden vroegen vaak wie Soldier was en wie hij dan vermoord had.
Altijd waren er wel een paar van ons uit Louisiana die tijd genoeg hadden de vragenstellers het verhaal van Soldier te vertellen, waarin Beaut Orleans net zo'n centrale rol vervulde als de man met het bord.
Beauty Orleans of Beaut, die uit dezelfde streek in Louisiana kwam als Soldier, werd steeds knapper naarmate hij ouder werd; dat dachten wij tenminste, maar hij was vanaf het begin een oogverblindende verschijning in de Village. Op zijn zeventiende kon Beaut er soms nog als dertien uitzien. Maar het opvallendst waren zijn ogen, die volgens iemand aan bliksemflitsen deden denken.
Hoe Beaut leefde voordat Soldier zich over hem ontfermde liet iedereen koud. Hij was niet op school geweest en had geen vak geleerd. Winter en zomer droeg hij dezelfde kleren en op koude decemberdagen liep hij zelfs vaak op blote voeten. In de zomer had hij een Duits hemd aan dat tot aan zijn knieën reikte. De meeste kleren had hij bij de artiesteningang van een repertoire-theater gevonden.
Na veel gevlei en gebedel was Beauty bereid samen met Soldier een vervallen, halfleeg pand niet ver van de Bowery te betrekken.
Omdat Beaut buitengewoon knap was en van die vreemde ogen had, wilden de artiesten hem dolgraag schilderen.
Zijn vriend Soldier, wiens ogen de kleur van bijna nieuwe centen hadden, beschermde - of beter bewaakte - Beaut uit liefde voor de jongen. Als je Beaut wilde tekenen moest je eerst bij Soldier wezen om een afspraak te versieren.
Met een artiest die aanhield aarzelde Soldier vaak lang, bladerde dan in een oud notitieboek dat hij in hetzelfde theater had gevonden waar Beaut zijn kleren vandaan had en stelde ten slotte, na veel heen-en-weer-gepraat en gescheld, de juiste prijs vast, waarna hij Beaut met tegenzin toestond een bepaald aantal uren weg te blijven.
Ik weet niet wie van de twee het meest van de ander hield, Beaut van Soldier of Soldier van Beaut.
Soldier hield Beaut vaak in zijn armen en zong hem dan in slaap in een grote schommelstoel die ze op straat hadden gevonden, nog in goede staat en achtergelaten door plunderaars.
Hij wiegde Beaut zoals je een baby wiegt. Daar waren ze voornamelijk mee bezig, het was hun enige ontspanning. Het tafereel bleef je bij: de potige Soldier die in de donkere nacht de enigszins tengere, maar wel gezonde, Beaut vasthield. Als je in het donker naar hen keek, was het net of je alleen Beaut zag, die sliep op wat wel donkere takken van een boom leken.
Soldier verdiende de kost door te bedelen of te stelen. Maar zelfs de politie beschouwde hem niet als een professionele dief. Gewoon een beetje grijpgrage handen als de nood hoog was.
Soldier stond erop dat Beaut altijd de gouden ketting droeg die hij ergens had opgedoken, maar de jongen hield er niet van metaal tegen zijn keel te voelen. Hij zei dat het hem deed denken aan een geweer dat op hem was gericht. Maar ten slotte zwichtte hij en droeg de ketting.
In de Village vroeg men zich af hoe die twee het zo lang bij elkaar konden uithouden. Maar uiteindelijk zag men in dat Beaut en Soldier in hun liefde voor elkaar een zekere mate van perfectie hadden bereikt. Ze hadden geen toekomst en geen verleden - alleen het heden waarin Soldier Beaut op zijn knieën in slaap wiegde en hem op zijn zachtsatijnen koperkleurige haar zoende.
‘Beaut,’ zei Soldier op een keer vlak voordat ze uit elkaar gingen, terwijl hij hem met zijn bruine centenogen aanstaarde, ‘je bent mijn morgen, middag en avond. Maar vooral mijn middag, snap je dat? Mijn klaarlichte middag. Want als de zon niet meer zou schijnen en de sterren schitteren en ik jou dan nog had Beaut, zou 't mij een zorg zijn als al die lichten waren uitgedoofd. Jouw licht zou blijven stralen en mij doen denken dat ze nog steeds aan de hemel stonden.’
En dan wiegde Soldier hem en zong hem in slaap als de avond over de stad viel.
We wisten wel dat het zo niet kon blijven. Niets dat volmaakt en mooi is heeft enige toekomst. En die twee waren al te lang in hun gezamenlijke paradijs geweest. De volmaakte liefde is altijd ten dode opgeschreven.
Dus op een avond kwam Soldier niet meer terug naar dat troosteloze pand waarin ze hadden samengewoond.
Na een tijdje in de stoel gezeten te hebben kwam er beweging in Beaut, alsof hij nog een baby in zijn moeders buik was die geboren wilde worden. Maar nog steeds geen Soldier.
Ten slotte dreef de honger Beaut de straat op. Buiten wreef hij in zijn ogen en keek om zich heen alsof hij jaren geslapen had. ‘Waar is Soldier?’ vroeg hij aan iedereen die hij tegenkwam, vriend of vreemdeling.
Bij wijze van antwoord gaven we hem te eten en te drinken. Niemand dacht eraan hem te wiegen.
Na een paar weken ging de jongen er ouder uitzien, maar hij werd er wel mooier op. Zijn ogen lagen diep in hun kassen en leken op brandende verjaardagskaarsjes. Rond die kaarsachtige ogen vormden zich een paar rimpeltjes. Hij verloor een paar tanden, maar bleef er toch knap uitzien.
Het enige dat hij zei - als hij al iets zei - was ‘Waar is Soldier naartoe?’
Beaut stal een leesbril uit een tweedehandszaak om het notitieboek te kunnen ontcijferen dat Soldier had achtergelaten en waarin zijn zwarte vriend gewoonlijk schreef als hij Beaut niet wiegde.
Maar de zinnen in het notitieboek bleken steeds weer dezelfde boodschap te bevatten, vaak in dezelfde bewoordingen, net als in het schoonschrift van een schooljongen die leert spellen.
De zinnen luidden: ‘Soldier houdt van Beaut. Hij is mijn hemel en aarde en diepblauwe zee. Beaut, laat me nooit alleen. Beaut, blijf altijd van me houden en laat me altijd van je houden. Begrijp je dat?’
Beaut zat in de stoel te schommelen en zong zichzelf in slaap. Hij brak zijn bril maar wist toch het notitieboek te ontcijferen, want hij had ondertussen de paar steeds terugkerende zinnetjes die Soldier had opgeschreven uit zijn hoofd geleerd.
‘Hij komt terug,’ zei Beaut tegen Orley Austin, een zwarte exbokser uit Mississippi. ‘Ik ken Soldier’.
Op een dag kwam Orley de kamer binnen met de schommelstoel en deed de deur met een klap dicht. Hij keek naar Beaut. Hij spuugde in zijn handen en wreef ze krachtig over elkaar. ‘Hé,’ begon Beaut te roepen. Orley boog zich voorover, zoende Beaut op zijn kruin, legde zijn rechterhand op Beauts hart en gaf zo te kennen dat hij Soldiers plaats in de kamer met de schommelstoel had ingenomen.
En zo gingen zij verder waar Soldier was opgehouden, de nieuwe minnaar samen met Beaut, maar hoewel de jongen met Orley in de buurt niet meer zo eenzaam was, kon je wel zien dat hij niet zo tevreden was met de ex-bokser als vroeger