Leibniz:
U zegt 't zo mismoedig... Mijnheer Spinoza - mag ik u dan vragen of u mij zou toestaan een afschrift van de Ethica te laten maken?
Spinoza:
U maakt het mij moeilijk, seigneur.
Leibniz:
Ik vraag uw vertrouwen, mijnheer Spinoza.
Spinoza:
Ik ben voorzichtig geworden, seigneur Leibniz. U zult dat aanvoelen.
Leibniz:
U wantrouwt mij... omdat ik een gelovig Lutheraan ben?
Spinoza:
Niet omdat u een gelovig Christen bent, maar omdat mijn God en die van de gelovige Lutheranen elkaar niet kennen...
Leibniz:
Wat zegt u dat wonderlijk. Hòe wordt uw God gekend?
Spinoza:
U zet mij onder druk, merk ik.
Leibniz:
Ik wil niets minder dan u pressen. Maar ik verberg u mijn weetgierigheid niet... Ik zal openhartig zijn. Geleerde heer - als ik Tschirnhaus goed gevat heb ziet u geen scheiding tussen God en de natuur?
Spinoza:
Ik wil u zoveel zeggen: God is voor mij de immanente oorzaak van al wat is; zelf bestaande uit eigen oorzaak. In hem leven en zijn wij, zoals Paulus dat begrepen heeft, en misschien ook - zij het wat anders - de antieke filosofen en zelfs mijn joodse voorvaderen...
Leibniz:
Ik begrijp u niet! Waar blijft God de schepper, de richter, de ontwerper van ons heil -?
Spinoza:
God kan noch de schepper noch de richter noch de ontwerper van ons heil zijn - dat zou betekenen, dat hij bestaat buiten de ordening en de werking en de wetmatigheid van de alles omvattende natuur!
Leibniz:
Het is dus toch zo als men zegt: u onderwerpt God aan fatale wetten...!
Spinoza:
Dat is mij inderdaad eerder verweten - en zonder grond. Ik heb beweerd dat alles met onvermijdelijke noodzaak voortvloeit uit Gods natuur... zoals het uit Gods natuur voortvloeit dat hij zichzelf met noodwendigheid begrijpt... wat ik de hoogste vrijheid noem.
Leibniz:
U laat mij duizelen.
Spinoza:
Het is een grote en machtige gedachte dat alles existeert in en door de ene oneindige substantie...
Leibniz:
En wij mensen - al de eindige dingen?
Spinoza:
Wij zijn haar varianten, haar modi, haar tijdelijke bloeseming. De hele natuur, seigneur, is één ontzaglijk individu waarvan de delen, de eindige lichamen, wisselen zonder dat de volledige gestalte verandert.
Leibniz:
Maar is er in uw systeem nog plaats voor de notie van goed en kwaad -?
Spinoza:
De ene substantie kent geen goed en kwaad in de overgeleverde zin - god en duivel, hemel en hel... Goed is wat de ziel reinigt en sterkt op haar doorreis naar het hoogste inzicht -; kwaad wat haar belaagt en ondermijnt...
Leibniz:
Ik zie niet hoe wij ooit die door u aangenomen samenhang kunnen doorgronden!
Spinoza:
Seigneur Leibniz! U bent geleerde, natuuronderzoeker, u hebt het in de wiskunde verder gebracht dan ik. En toch wordt u in uw begrip gehinderd door uw opvattingen dat ergens een geschreven Woord Gods bestaat dat alles verklaart... of liever: dat bedoeld is niets te verklaren, maar de mens te leren buigen en gehoorzamen.
Leibniz:
U gaat ver, zeer ver!
Spinoza:
Ik heb u al gezegd: zo ver als de menselijke rede reikt. En mijn rede leert mij niets zozeer te begeren als het laatste, lichtende inzicht, - dat wat ik noem de intellectuele liefde tot God.
Leibniz:
Dus toch!
Spinoza:
Versta mij niet verkeerd, edele heer. Mijn geestelijke liefde tot God is het besef, dat ik mij in hem als mijn eeuwige, alomvattende, vrije oorzaak geborgen weet - zodat ik niet anders meer handelen kan dan als een mens, die verlost is uit de slavernij van bijgeloof en passies en eerzucht... Die verlossing, dat trapsgewijze veroveren van inzicht in de werkingen en wetten van al het zijnde noem ik het hoogste geluk,... of, als u wilt, de liefde Gods jegens mij. Zij is de voorwaarde voor ons mensen om onze persoon èn onze staat te bouwen naar filosofisch model.
Leibniz:
Ik geloof dat wij filosofen de rechte ordening van staten en gemeenschappen dienen te bepleiten bij de mannen in de macht, koningen en keizers!
Spinoza:
U spreekt als diplomaat. Ik heb mijn vertrouwen in de machtigen en vooral in de monarchen opgegeven. Ik ben republikein. De burgers van de staat moeten hun staat zelf leren scheppen.
Leibniz:
Weet u, mijnheer Spinoza, wat u intussen gedaan hebt?... U hebt mij het kernstuk van de Ethica onthuld!
Spinoza:
Ik ben er mij van bewust. Ik zag dat u werkelijk weetgierig bent... Ik vertrouw op uw discretie.
Leibniz:
U kunt erop vertrouwen. Wat mij er niet van weerhouden zal tegen uw substantiebegrip te opponeren, als dat zo uitkomt... Er moet een andere verklaring zijn voor de werkingen Gods!
Spinoza:
Misschien is het u gegeven, haar te ontdekken... u hebt nog vele jaren voor u. Eén ding is zeker: God mag niet meer een toevlucht zijn voor de onwetendheid.
Leibniz:
U blijft een beeldenstormer!
Spinoza:
Er moeten oude beelden gebroken worden voor men nieuwe maken kan.
Leibniz:
Uw paradoxen zweven te hoog boven de horizon van menselijke mogelijkheden!
Spinoza:
Als wij niet naar het hoogste reiken, zal ons de eenvoudigste vernieuwing niet lukken.
Leibniz:
Ik bewonder uw grote visie, al deins ik ervoor terug...
Spinoza:
Wie bang is voor de zware weg naar de volmaking, blijft in het moeras steken... (hoestbui). En nu, seigneur, moet ik u helaas wegsturen - ons gesprek heeft mij, eerlijk gezegd, doodmoe gemaakt...
Leibniz:
Men zei mij dat uw gezondheid niet goed is... Vergiffenis als ik te veel van uw energie gevergd heb.
Spinoza:
Ik gaf u wat ik kon, seigneur, en dat met onverdeeld genoegen.
Leibniz:
Mijnheer Spinoza, u verstaat de kunst, vriendelijkheid tot iets onvergetelijks te maken... Eén vraag nog: in Amsterdam zeiden uw vrienden mij, dat u overwoog een werk te schrijven, waarin u de overgang van substantie naar modi, van het oneindige in het eindige wilt demonstreren...
Spinoza:
Ik weet waarop u doelt... Ik heb al tegen de heer Tschirnhaus gezegd dat ik zo iets misschien te boek zal stellen, als ik tijd van leven heb...