Bzzlletin. Jaargang 13
(1984-1985)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Elisabeth Keesing
| |
[pagina 6]
| |
heeft hij daarvan geen enkel voorbeeld gegeven. Wel weet ik dat ik ongeveer een jaar geleden van hem gehoord heb dat hij alles wat hij lang geleden met betrekking tot de beweging door berekening gevonden had, later in Engeland door proeven bevestigd had bevonden. Ik kan dit nauwelijks geloven; wel ben ik van oordeel dat ten aanzien van de bewegingsregel die bij Descartes de zesde is, zowel hij als Descartes het geheel mis hebben.’
Hofwijck met op de voorgrond Constantijn Huygens sr. met vrienden.
Tekening F. de Moucheron. Foto Mus. Hofwijck, Voorburg. Wat Descartes en zijn bewegingsregel betreft had Spinoza gelijk, wat Christiaan Huygens betreft niet. Diens berekeningen waren inderdaad door proeven in Engeland bevestigd. Oldenburg was daarbij niet aanwezig geweest, maar hoorde het later van Moray.Ga naar eindnoot20. Huygens' verhandelingen over beweging en botsing zijn pas na zijn dood verschenen, hoewel het eerste manuscript van 1656 dateert.Ga naar eindnoot21. Spinoza's brief van 1 oktober 1665 klinkt nogal kritisch ten opzichte van Christiaan Huygens. Bij verder lezen in beider brieven zien we dat ze in sommige opzichten, vooral wat lenzen slijpen betreft,Ga naar eindnoot22. wel respect voor elkaar hadden, maar dat in de persoonlijke verhouding iets wrong. Nu waren ze als mensen nagenoeg tegenstellingen. Spinoza was innerlijk en uiterlijk zelfstandig. Hij had jong aan het hoofd van een handelsfirma gestaan en zal in die tijd ook wel als hoofd van zijn familie hebben moeten optreden. Hij had het gewaagd openlijk voor een afwijkende mening uit te komen en was innerlijk zo sterk dat de suggesties van rampen die volgens de formule van de ban over hem moesten komen, geen invloed op hem oefenden. Hij leefde alleen, in een evenwichtigheid en eenvoud die de mensen trof en jaren na zijn dood ook bij degenen die zijn filosofie verwierpen, nog bekend was. Tegenover deze onafhankelijke en rustige koopmanszoon uit Amsterdam stond de telg uit een voornaam Haags geslacht, die tot zijn dood aan de familie gebonden bleef. Want al was Christiaan Huygens beroemd onder geleerden en in iets ruimer kring bekend door zijn uurwerken, in de maatschappij was hij niets, alleen de zoon van zijn vader. Bovendien was hij aan huis gehecht. In zijn Parijse jaren (1666-1681) werd hij drie keer doodziek en genas pas, als hij thuisgebracht werd. Tijdens een van die ziektes weigerde hij dominees aan zijn bed te laten komen.Ga naar eindnoot23. De broers trachtten dat stil te houden voor ‘il signor padre’, wat natuurlijk niet lukte. Huygens' gedicht ‘Op mijn zoons uerwerck’ getuigt daarvan.Ga naar eindnoot24. Het lijkt of die afhankelijkheid van thuis en het feit dat hij geen titel of hoog ambt als façade naar de wereld kon tonen, bij Christiaan Huygens tot allerlei overcompensatie leidden. Waarbij we niet moeten vergeten, dat de meesten van zijn wetenschappelijke vrienden edellieden waren (Boyle, Bruce, Moray, Gouffier) of eervolle ambten bekleedden (Hevelius, Leibniz, Hudde).Ga naar eindnoot25. Hij zelf werd zo gedreven door zijn intellectuele hartstocht, dat hij alle ambten weigerde-een van de weinige dingen waarmee hij tegen zijn vader in durfde te gaan.Ga naar eindnoot26. Het gevolg was dat hij, behalve in de Franse jaren, altijd met financiële problemen zat. Hij zou geld hebben kunnen verdienen met zijn lenzen, maar geld vragen voor handenwerk was in strijd met de eer van een voorname familie. Iemand wilde eens betalen voor een lens, die hij via Huygens senior had ontvangen. Toen hij hoorde dat het werk van de zoons was, bood hij direct zijn excuses aan.Ga naar eindnoot27. Het was normaal in die tijd bij elke handeling te kijken, of die niet met de eer in strijd was. Het is veel ongewoner, dat Spinoza verklaarde noch om geld noch om eer te geven.Ga naar eindnoot28. Daarmee bedoelde hij uiterlijk eerbetoon, want eergevoel in de vorm van zelfrespect en waardigheid bezat hij in hoge mate. In de Amsterdams-joodse wereld waar hij uit voortkwam, was tot in de twintigste eeuw het begrip ‘koved’, eer, springlevend en bij de Portugese joden bovendien een zekere overdrijving daarvan (de iberische panache). Dat overdreven gevoel van eigenwaarde krijgt gauw iets komisch. Het schijnt dat Spinoza iets overdrevens vond in de eerzucht van Christiaan Huygens. Christiaan was eerzuchtig, als kind al. Hij was een gemakkelijk, lief, gehoorzaam jongetje geweest. Alleen als hij merkte dat zijn oudere broer iets kon wat hij nog niet kon, werd hij jaloers.Ga naar eindnoot29. Eigenlijk is dat prestatiezucht. Maar roemzucht had hij ook. Dat was een renaissance-eigenschap. Op een enkele na hadden alle wetenschapbeoefenaars behoefte aan roem. Al sinds Galileï legden ze hun nieuwe vondsten en ontdekkingen vast in anagrammen, dan konden anderen niet zeggen dat ze hetzelfde eerder hadden gevonden. Ze probeerden dat wel. Zodra Christiaan iets wereldkundig maakte, stonden er mensen klaar die òf beweerden dat zij het eigenlijk bedacht hadden, òf ze plagieerden zijn werkstuk, òf ze zeiden dat het niet waar kon zijn.Ga naar eindnoot30. Van dat laatste merken we iets, als we Spinoza horen twijfelen aan Christiaan Huygens' theorieën van beweging, aan het verschijnen van zijn geschriften, aan de mogelijkheid lenzen met machines te slijpen en aan uurwerken die bij storm, hitte en kou gelijk zouden blijven lopen.Ga naar eindnoot31. Wat dat laatste betreft, kreeg hij gelijk. De uurwerken voor op zee, waar Huygens tot het eind van zijn leven aan bleef sleutelen, waren zijn violon d'Ingres.Ga naar eindnoot32. De rest slaagde, al kwamen de publikaties laat of postuum. Maar sceptische opmerkingen waren een teken van de nieuwe kritische voorzichtigheid. Elke onderzoeker die zichzelf respecteerde, hield zich daaraan. Huygens zelf had getwijfeld aan de wet van Boyle, en niemand geloofde aanvankelijk dat Leeuwenhoek werkelijk ‘animalculi’, ‘beestkens’ in schoon water had gezien.Ga naar eindnoot33. Hoe verder de eeuw vorderde, hoe vanzelfsprekender het werd, niets aan te nemen zonder empirie. Descartes kon nog theorieën geven zonder ze te beproeven. In zijn jeugd had Christiaan Huygens naar Descartes als een lichtend voorbeeld opgekeken. Hij had gehoopt hem te ontmoeten en was diep geschokt door de dood van de grote man. Na enkele jaren | |
[pagina 7]
| |
kreeg hij toch kritiek, juist wat betreft beweging en botsing, en weldra vatte hij zijn bezwaren samen in de woorden ‘il donnoit ses conjectures pour des veritez.’Ga naar eindnoot34. Ook van Descartes' Godsbewijs en vooral van ‘une âme incorporelle’ wilde Christiaan niets weten. Wel bleef hij hem eren als de baanbreker, die anderen inspireerde en het vertrouwen gaf om verder te zoeken.Ga naar eindnoot35. Spinoza had ook kritiek op Descartes, wat Huygens bij de ontmoetingen in 1664 waarschijnlijk niet duidelijk was, want hij kende alleen Spinoza's weergave van de wijsgerige beginselen van Descartes. Daar kwam nog metafysica bij ook, waar Christiaan Huygens allergisch voor was. Theologische discussies vermeed hij. Formeel hield hij zich aan het Protestantisme van zijn familie, voor zichzelf had hij een geniale, scheppende god geschapen, zonder te beseffen dat dat een god naar zijn beeld was. En die was zo groot, zei hij, dat een mens hem toch niet begrijpen kon.Ga naar eindnoot36. Volgens zijn biograaf Vollgraf had Huygens tegen Spinoza en Descartes hetzelfde bezwaar: hun abstract redeneren. Hierin schuilt het grootste verschil tussen de twee lenzenmakers in Voorburg, en dat ging dieper dan verschil in afkomst en karakter. Christiaan Huygens geloofde alleen wat hij zag, of zonder abstracties kon berekenen en bewijzen; Spinoza geloofde wat hij zag, als hij het theoretisch kon onderbouwen. Het kan zijn, dat zij zelf zich van deze tegenstelling maar vaag bewust waren, want hun doel scheen hetzelfde: de schepping begrijpen. Daarom heetten ze alle twee filosoof. Een twintigste-eeuwer verbaast zich, als hij die benaming voor Huygens hoort gebruiken, maar het was een algemene gewoonte een wetenschappelijk onderzoeker aldus aan te duiden. In de briefwisseling van de familie Huygens heet bijvoorbeeld Leeuwenhoek, de ontdekker van de microben, ‘nostre philosophe bourgeois.’Ga naar eindnoot37.
Reusachtige, kokerloze sterrekijker, zoals die in de tuin van Hofwijck stond opgesteld. Reeds in 1555 ontdekte Christiaan met dit instrument een onbekende maan van Saturnus (Titan). Huygens legde zijn ontdekking vast in een anagram, thans in het Univ. Museum te Utrecht bewaard.
Dat ‘nostre’ wilde zeggen: Hij hoort bij ons, wat wonderlijk, hij is geleerd, al is hij maar een kleine burger. De Huygensen waren hoge ambtenaren, Christiaan was in Den Haag bekend als ‘jonker Christiaan,’ maar al was Huygens de dichter Heer van Zuylichem en broer Constantijn Heer van Zeelhem, van echte oude adel waren ze niet en dus extra standgevoelig. Zo schrijft Christiaan over Spinoza als ‘nostre Juif’ en ‘nostre Israelite’, terwijl hij tegelijk vol waardering naar diens uitstekende lenzen informeert.’Ga naar eindnoot22. Minder neerbuigend is de betiteling ‘Ie Juif de Voorburg.’ De Haagse beau monde verlustigde zich in het geven van bijnamen. Christiaan kon met groot plezier de schertsnaam van een neef of zelfs van zijn geliefde zwager herhalen.Ga naar eindnoot39. ‘De Jood van Voorburg’ klinkt als een blijspeltitel en er bestaat inderdaad een stuk De Jood van Malta van Marlowe. Gezien de bibliotheek van zijn vader, zijn eigen Londense reizen en veel Engelse invloed aan het hof in Den Haag, kan Christiaan Huygens deze titel, en misschien het stuk zelf, gekend hebben. Marlowe's stuk is wel antisemitisch. Helemaal zonder antisemitisch vooroordeel was Christiaan Huygens niet,Ga naar eindnoot40. al was iedereen die zich wijdde aan wiskunde, natuurkunde, astronomie, muziek of schilderkunst, bij hem welkom. De ban had Spinoza in een eigenaardige positie gebracht. Voor de joden, en waarschijnlijk voor zijn eigen gevoel, was hij geen jood meer. Voor de buitenwereld wel. Oldenburg stuude Spinoza's boven geciteerde brief door aan Moray en karakteriseerde de schrijver als ‘an odd philosopher, that lives in Holland, but no Hollander.’Ga naar eindnoot41. Spinoza zelf noemde de Hollanders zijn landgenoten. Zagen de broers Huygens hem als een landgenoot? Waarschijnlijk sprak hij Nederlands met een accent. Maar ze konden zich alle drie vlot in het latijn uitdrukken en dan begrepen ze alle toespelingen op latijnse schrijvers, waar hun brieven en werken vol mee staan. Ten slotte hadden ze ook veel gemeen. Niet alleen de lenzenkunst, niet alleen de aandacht voor nieuwe vondsten van andere ‘filosofen’. Ze hadden alle drie een afkeer van oorlog. Christiaan Huygens en Spinoza vonden beiden dat vrolijkheid bij het leven hoordeGa naar eindnoot42.; en ‘nostre Juif’ werkte nauw samen met de Amsterdammer Johannes HuddeGa naar eindnoot43., die al vroeg in Huygens' briefwisseling voorkomt.
Instrument om lenzen te slijpen, ontworpen door Chr. Huygens. Spinoza kende deze machinerie, maar vond de resultaten ervan niet optimaal; zelf had hij een andere, niet exact bekende methode om zuiverder micro- en telescooplenzen te vervaardigen.
Het is mogelijk dat Spinoza en Huygens elkaar niet door de Royal Society, maar door Hudde hebben leren kennen. Deze Amsterdammer was een van die wetenschappers die wèl een positie in de maatschappij hadden. Hij was geboren in regentenkringen en is zelf vele malen burgemeester en schepen geweest, wat op den duur zijn wetenschappelijk werk niet ten goede kwam. Toch zag Christiaan Huygens hem in 1668 nog als een mogelijke concurrent, toen hij broer Constantijn nieuwe fabricagegeheimen toevertrouwde: ‘II n'est pas necessaire de vous recommander le secret, et quand mesme l'invention ne reussiroit pas je ne voudrois pas que vous en dissiez rien a l'Israelite, a fin que par luy, Hudden ou d'autres ne penetrassent dans cette speculation qui a encore d'autres utilitez.’Ga naar eindnoot44. Ik maak hieruit op, dat hij voor concurrentie of oneerlijkheid van Spinoza niet bevreesd was, voor concurrentie van zijn | |
[pagina 8]
| |
gelijke in stand wel. Hij gebruikt hier ook de aanduiding ‘Israeliet,’ die door bevooroordeelde niet-joden als een beleefdheid, een uiterlijke vorm van achting wordt bedoeld, terwijl joden die als een camouflage-term kennen en er niet op gesteld zijn. In deze brief staat ook ‘le sieur Spinoza’ in plaats van een van de schertsnamen.Ga naar eindnoot22. De verhouding tussen Huygens en Hudde was niet echt vriendschappelijk. In 1671 hebben ze samen, in opdracht van de regering, een onderzoek naar de verzanding van de grote rivieren gedaan.Ga naar eindnoot45. Vele jaren eerder hadden ze al gecorrespondeerd over kansrekening.Ga naar eindnoot46. Dat waren lange, beleefde brieven, met omzichtige grapjes, als ze kritiek op elkaar berekeningen hadden. Er zijn veel hartelike brieven in de uitgebreide correspondentie van Huygens, niet alleen van de familie, maar ook van zo uiteenlopende figuren als de kanunnik Sluse in Gent, de dichter Chapelain in Frankrijk (twee die hem altijd moed inspraken, als hem onrecht was gedaan), van Moray, voorzitter van de Royal Society in Londen; en in later jaren van Leibniz en Fatio.Ga naar eindnoot47. Maar bij Hudde proef je een op z'n hoede zijnde hoofsheid. Daarmee vergeleken maken de ontmoetingen tussen Huygens en Spinoza in Voorburg een spontane indruk, Huygens was bereid Spinoza boeken te lenen en liet hem zelfs zijn dioptrie zien.Ga naar eindnoot48. Kwam dat door de vrolijke, ontspannen sfeer van Hofwijck, het geliefd vakantieoord? Christiaan Huygens thuis toont een ander gezicht dan Christiaan Huygens in de wereld. Zijn vreugde, boosheid, ongeduld, hoop en vrees uitte hij tegenover zijn broers. Soms maakte hij in de minuut van een brief aan een collega een vurige opmerking die hij bij het overschrijven in het net wegliet.Ga naar eindnoot49. Bij al zijn rationalisme was hij een emotioneel man. Op Hofwijck hoefde hij dat niette verbergen, Spinoza kan hem in de ongedwongenheid van thuis hebben waargenomen. In elk geval had de filosoof van Voorburg volledig gelijk, toen hij in oktober 1665 aan Oldenburg schreef: ‘...ik geloof dat hij op het ogenblik aan niets zozeer denkt als aan zijn Franse reis; hij maakt zich namelijk op in Frankrijk te gaan wonen, zodra zijn vader terug is.’Ga naar eindnoot50. Dit schreef hij een jaar na de Voorburgse gesprekken; uit de rest van deze brief blijkt, dat Spinoza nog altijd contact met Huygens had en op verzoek van Oldenburg naar de vorderingen van zijn werk informeerde. Christiaan zat inderdaad in spanning of de uitnodiging uit Frankrijk herhaald zou worden (in juni 1665 kwam het eerste verzoek) en of hij het aanbod aan mocht nemen. Hij had er wel oren naar: ‘... il me semble que ce n'est pas un parti a refuser, pourveu qu'on me donne bon entretien et que je vive avec toute liberté sans estre assujesti a rein, comme l'on me le promet... Rectius hoc en splendidius multo est, equus ut me portet alat Rex, que de veillier icy, dans le paîs sans rien faire.’Ga naar eindnoot51. Maar deze man van zevenendertig jaar mocht geen besluit nemen zonder toestemming van zijn vader en die was nog steeds op reis. De oude heer was minder enthousiast, hij vond dat Christiaan zich eerst van de voorwaarden, vooral de financiële, moest vergewissen. Zo ging het maandenlang: Parijs vroeg of Christiaan kwam en de Huygensen aarzelden. Toen de pater familias eindelijk thuiskwam en de onderneming toestond, bleven de reisorders uit Parijs weg. De hele aanloop duurde een jaar. Bij alle eerbewijzen die Christiaan Huygens uit Frankrijk ontving, stond, van Hevelius in Dantzig tot Oldenburg in Londen, het hele wetenschappelijke wereldje langs het lijntje: gaat ie of gaat ie niet.Ga naar eindnoot52. Hij ging. In mei 1666. In juni werd hij, met hoofdpijn van spanning, voorgesteld aan Lodewijk XIV.Ga naar eindnoot53. In Voorburgen Den Haag werden de gesprekken met Spinoza voortgezet door ‘Broer Zeelhem’, Constantijn Huygens de jonge. Tussen september 1667 en mei 1668 wordt Spinoza in de briefwisseling tussen de broers herhaaldelijk genoemd. Soms gaf Christiaan de raad Spinoza's uitstekende wijze van slijpen over te nemen, soms meende hij iets veel beters te hebben gevonden.Ga naar eindnoot22. In de zomer van 1668 trouwde Constantijn de jonge. Hij bleef wel lenzen slijpen, maar veel van zijn aandacht ging naar zijn eigen werk. Hij was tekenaar en kunstkenner. Hij werkte aan een compilatie van leven en werk van Italiaanse kunstenaars en hielp ook anderen, die zich met dergelijke studies bezighielden.Ga naar eindnoot54. In de brieven van de broers, voor zover bewaard, komt de naam Spinoza niet meer voor. Toch hadden ze hem niet uit het oog verloren. In 1670 en 1671 was Christiaan voor herstel van gezondheid lange tijd in Holland, het is bijna zeker dat hij Spinoza, die toen in Den Haag woonde, weer ontmoet heeft. Zie de brief van de arts G.H. Schuller aan Spinoza van november 1675. Hij deelt daarin mee dat ‘onze Tschirnhaus’ goed in Parijs is aangekomen en vertelt verder, op verzoek van Tschirnhaus zelf: ‘dat hij [T] daar de heer Huygens heeft getroffen, zoals wij hem tevoren hadden aangeraden. Daarom ook heeft hij zich in alle opzichten zo goed bij hem aangepast, dat hij door Huygens hoog gewaardeerd wordt. Hij heeft er melding van gemaakt dat Mijnheer (=Spinoza) hem de omgang met hem, Huygens, had aanbevolen en dat Mijnheer een zeer hoge dunk heeft van diens persoon. Huygens was hiermee zeer ingenomen en antwoordde dat hij uw persoon niet minder hoog acht; hij had nu kort geleden het Godgeleerd-Staatkundig vertoog van u gekregen. Dit wordt daar door zeer velen gewaardeerd, en men doet ijverig navraag of er van dezelfde auteur soms nog meer geschriften verschenen zijn. Hierop heeft de heer Tschirnhaus geantwoord dat hem er geen bekend zijn behalve de Bewijzen bij het eerste en tweede deel van de Principia van Descartes. Maar behalve het reeds genoemde heeft hij niets over Mijnheer meegedeeld, hetgeen naar hij hoopt, u ook naar de zin zal zijn.’Ga naar eindnoot55. Zo stonden ze daar tegenover elkaar te buigen en voorzichtig te zijn. Dat had zijn nut. Tschirnhaus, die ook door Oldenburg en Papin bij Huygens was aanbevolen, werd door Huygens' bemiddeling aangesteld als wiskundeleraar voor de zoon van Colbert.Ga naar eindnoot56. Christiaan Huygens hielp graag iemand voort, een kleermaker zo goed als een geleerde of een dorpsschout.Ga naar eindnoot56. Spinoza antwoordde Schuller: ‘In zijn gesprekken met de heer Huygens over mij heeft hij zich, althans naar mijn mening, heel verstandig gedragen...’Ga naar eindnoot57. Dat was in november 1675. Verder vinden we Huygens genoemd in Spinoza's postuum verschenen ‘Stelkonstige reeckening van den Regenboog’, maar die woorden uit de inleiding kunnen ook van de editeur zijn.
Constantijn Huygens jr. Zelfportret.
Foto: Rijks Museum Stichting. Christiaan Huygens noemt Spinoza nog in 1682, maar zonder | |
[pagina 9]
| |
enthousiasme. L'abbé Gallois had hem om een exemplaar van de Tractatus Theologico-politicus gevraagd en Christiaan stuurde het hem met de opmerking: ‘Je souhaiterois qu'il eust quelque chose de plus considerable ou je fusse capable de vous faire plaisir.’Ga naar eindnoot58. Op een vraag van Leibniz over Spinoza's definitie van God ging hij niet in. Toch had hij wei de Opera Pothuma in zijn bibliotheek. Niet de Tractatus, die hij van Spinoza zelf had gekregen. Misschien heeft hij dit exemplaar weggegeven aan Gallois.Ga naar eindnoot59. In Spinoza's veel bescheidener boekenbezit zat alleen Huygens' kansrekening, een vroeg werk, dat hij mogelijk van Hudde heeft gekregen, die zich voor dat onderwerp interesseerde. Gaf Huygens aan Spinoza geen present-exemplaren? Waarschijnlijk niet, van sommige boeken die hij uitdeelde bestaat het lijstje met namen der begunstigden en daar is Spinoza nooit bij. Misschien zou hij een gedrukte dioptrie hebben gekregen, maar de publikatie daarvan stelde Christiaan steeds uit, omdat hij voortdurend nieuwe vondsten deed en er steeds nieuwe brekingstheorieën kwamen.Ga naar eindnoot60. Spinoza bezat ook geen slingerklok, wat lastig was met proeven,Ga naar eindnoot61. maar het goedkoopste exemplaar kostte f48,-, een luxe voor een man die van f200,- à f300,- per jaar wilde leven.
Een sneldicht voor Spinoza? Het is mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat dit sneldicht van Constantijn Huygens, gedateerd 21 februari 1677, samenhangt met de dood van Spinoza op die dag. Constantijn de jonge en Christiaan waren beiden in Den Haag, Christiaan was bezig werk van Leeuwenhoek te vertalen en had net een brief van hem gekregen.Ga naar eindnoot2. Praten over Leeuwenhoek betekende praten over microscopen, dus ook over Spinoza. Als Huygens over de dood dicht, is het bijna altijd naar aanleiding van een sterfgeval. Zo zien we dat Christiaan Huygens en Spinoza elkaar redelijk goed hebben gekend en tamelijk slecht begrepen. De oorzaak daarvan lag niet alleen in verschillen van afkomst en karakter, maar vooral in de anders gerichte wetenschappelijke aandacht. Het eerste contact was, vooral van Huygens' kant, onbevangen. Tien jaar later, toen ze beiden veel wantrouwen, kritiek, valse beschuldigingen, in Huygens' geval ook afgunst en diefstal, hadden ondervonden, deden ze omzichtig beleefd, en zeiden tegen intimi wat ze werkelijk dachten. Alleen als het over lenzen ging, hadden ze veel respect voor elkaars werk, ook al geloofde Spinoza niet, dat het ooit mogelijk zou zijn grote lenzen machinaal te slijpen. Inderdaad had Christiaan in zijn gewone uitvindersenthousiamse daarover te vroeg gejuicht. In 1662 schreef hij aan zijn jongere broer Lodewijk, dat straks zijn knecht prachtige lenzen zou slijpen, alleen maar door de machine te draaien.Ga naar eindnoot62. Eerst in 1683 lukte het Christiaan en broer Constantijn bruikbare machines te bouwen, waar overigens alleen zij tweeën mee overweg konden, en dan Constantijn het best. Die sleep zeer grote glazen in een paar uur. Maar hij bezat ook een waarschijnlijk niet voor de machine bedoelde schotel van Spinoza-Ga naar eindnoot63. Hoe kwam hij daaraan? Gekregen of uit de nalatenschap gekocht? Het betekent in elk geval dat hij Spinoza tot het eind is blijven zien. Constantijn de jonge was een heel andere man dan Christiaan. Stil in gezelschap, terwijl Christiaan graag praatte. Constantijn keek naar mensen en noteerde wat ze kenmerkte, Christiaan zag voorwerpen en afmetingen. Na een bezoek aan het krankzinnigengesticht Bedlam in Londen, zette Christiaan in zijn dagboek hoe het gebouw eruit zag, broer Constantijn schreef op wat de ongelukkige tentoongestelde gekken deden.Ga naar eindnoot64. In 1672 was deze zachtmoedige erudiet secretaris van stadhouder Willem III geworden. Een eervol ambt, maar vaak frustrerend voor hem, zoals blijkt uit zijn dagboeken. Aan het hof en op veldtochten tussen hovelingen en officieren vond hij weinigen met belangstelling voor beeldende kunst, atronomie, dioptrie of filosofie. Een enkele keer kwam hij iemand tegen, van wie hij noteerde dat hij intelligent scheen, goed gezelschap om mee te praten.Ga naar eindnoot65. Ik durf te veronderstellen dat Constantijn de jonge met zijn aandacht voor mensen beter dan Christiaan zag wat Spinoza waard was. Het kan zijn invloed zijn, dat Christiaan op het laatst Spinoza gewoon bij zijn naam aanduidde en met de welwillend bedoelde term Israëliet. Constantijn, de uiterlijk zeer bedaarde oudste broer, corrigeerde de heftige jongere soms. Hij beslechtte een ruzie tussen Christiaan en Lodewijk en maande ze alletwee dat ze een handwerker niet op betaling moesten laten wachten. Toen Christiaan doodziek was en geen dominees aan zijn bed wilde zien, probeerde hij tactvol hem door gesprekken met vrienden aan zijn zieleheil te herinneren.Ga naar eindnoot66. Bijna bij alles wat Christiaan zocht, kreeg hij, de vertrouweling, te horen: ‘nu heb ik het!’ Dat kon van alles zijn: het geheim van de zwaarte(kracht), stormvaste uurwerken, slijpmachines. Indirect corrigeerde Constantijn dat eens: ‘d'ordinaire on croit d'avoir fait quand on n'a fait qu'a moitjé.’Ga naar eindnoot67. Hij heeft ook vaker met Spinoza gepraat dan Christiaan, die na 1666 lange tijd in Frankrijk zat. In elk geval heeft hij zijn exemplaar van de Tractatus niet weggegeven. Het staat in de catalogus van zijn bibliotheek tussen de verboden boeken, evenals de Opera Posthuma. En dan is er nog iets. Hij heeft omstreeks 1685 voor Christiaan hun gezamenlijk werk ‘Memorien aengaende het slijpen van glasen tot verrekijckers’ overgeschreven. Daar zette hij op 31 maart 1687 iets bij: ‘Heb een glas van 42 voet [brandpuntsafstand, E.K.] aen de eene zijde in de schotel van Spinoza geslepen claer en helder in 1½ uur.’Ga naar eindnoot63. Het was een bijzonder geslaagd slijpsel, vooral omdat hij het glas niet één keer had opgetild, zodat er geen krasje in zat. Het was een beetje eigenaardige datum om te gaan slijpen, want een paar dagen tevoren was zijn vader gestorven. Waarom deed hij dat toen en waarom schreef hij het op? Om Christiaan te tonen hoe goed de schotel van Spinoza was? Of was het een dag voor herinneringen? Dacht hij aan die nazomer van lang geleden, toen er pest was in de steden en zij met hun drieën in de dorpse rust - kippen scharrelend tussen de huizen, geklik van sikkels in het veld - verheugd van gedachten wisselden over alles wat mogelijk zou zijn, als je maar doorging met werken, kijken, combineren en helder denken. ‘Drie wijzen in Voorburg.’ Spinoza met zijn diep besef van het eeuwig zijnde; Christiaan Huygens met zijn ongeduldig vertrouwen in een prachtige technische toekomst: Constantijn Huygens de jonge met zijn aandacht voor mensen en voor landschap, telkens zo geboeid dat hij een tekening of dagboekkrabbel maakte om later weer op te roepen wat hij voor zich had gezien.Ga naar eindnoot38. |
|