| |
| |
| |
Siegfried Mrotzek
Wolkers vertalen
Geen betweterige verhandeling over zijn letterkundig werk. Geen resultaten van afstandelijke waarneming van de schrijver/schilder/beeldhouwer, van de mens Jan Wolkers. Geen theoretisch gezeur over de methodiek bij het vertalen van zijn literaire werken. Als vertaler van Jan Wolkers schrijf ik als vertaler van Jan Wolkers. Hoe, wanneer, waar en waarom ik zijn Duitse vertaler ben geworden. Altijd vanuit mijn standpunt bekeken - want van daaruit, alleen van daaruit kan ik de persoon en het werk van Jan Wolkers bezien; vanuit mezelf houd ik me met hem bezig, met hem en zijn werk. Dat hoort bij mijn beroep, dat kan Jan Wolkers van mij verlangen.
Mijn bijdrage zal zo subjectief zijn, zoals dat alleen bij de weergave van persoonlijke ervaringen mogelijk is. En binnen deze subjectiviteit wil ik tegenover mijzelf - en alleen tegenover mijzelf - zo objectief mogelijk blijven.
Stichting ter bevordering van de vertaling van Nederlands letterkundig werk... ergens in het begin van 1970 bij de prachtige Stichting met deze afschuwelijke naam... Ik ben er weer eens, klaag bij de goede, goedhartige Joost de Wit in alle tonen mijn nood, geen werk, opdrachten, alsjeblieft, iets omvangrijks, als dat mogelijk is. Tamelijk opschepperig van mij, klein schepsel, ik weet het, maar bescheidenheid heeft tot nog toe niets opgeleverd, dus, denk ik, moet je het, in alle bescheidenheid, eens groter aanpakken.
Daar staat iemand bij de boekenkast, bekijkt mij taxerend door een bril zonder rand. Joost stelt ons aan elkaar voor. Ik ken de naam. Gerenommeerde Duitse vertaler. Die heeft, ook dat weet ik, een roman van jan Wolkers vertaald. Goed vertaald. Zo ver zou ik ook willen zijn, denk ik. Nog altijd de onderzoekende en geïrriteerde oogopslag. ‘Jan Wolkers’, hoor ik mezelf zeggen - en ik weet bij god niet wat mij bezielt om in alle bescheidenheid mijn hoofd in de open bek van de niet gedresseerde leeuw te steken - ‘daar is toch pas een nieuw boek van verschenen. Vind ik geweldig. Wordt het al door iemand vertaald?’ Joost de Wit grinnikt en de persoon met de monsterende blik door de randloze bril slikt even, trekt zijn mondhoeken omhoog tot dicht bij zijn oren. Misschien is dat als grijns bedoeld. ‘Die roman is helemaal niet zo geweldig’, zegt hij koel en bijna docerend.
Joost de Wit, rug tegen de deurkozijn, zichtbaar geamuseerd, doet een voorstel. Kort en bondig. Maar niets groots. Maar in ieder geval Wolkers. De eerste drie hoofdstukken mag ik vertalen. Dan zullen wij wel zien. Hapt een Duitse uitgeverij toe, dan is dat uitstekend, mag ik de hele roman vertalen. En de persoon met zijn irriterende, verglaasde ogen geeft zijn gereserveerdheid op. Heeft er niets op tegen. Belooft me een literairkritische discussie over de roman. Om hemels wil! Mij als onbeladene, in Duitsland nauwelijks op school geweest (ten slotte was het oorlog in die tijd), Nederlands alleen in de fabriek, in de kroegen rondom het Leidseplein en in de Jordaan geleerd... te grazen zal hij mij willen nemen, mij met uitdrukkingen om de oren slaan die ik misschien als het optellen van zijn lichamelijke gebreken interpreteer (als hij daarmee is behept) en hem mijn medelijden uitspreek... en dan zal wel blijken dat het uitdrukkingen en begrippen uit de grammatica en de semantiek zijn, of hoe deze geheime wetenschappen ook mogen heten, waarvan ik net zoveel verstand heb als de beste zwarte jazzmusici van muziekwetenschap en van noten lezen. (En wat voor indrukwekkende muziek hebben zij gemaakt!) In ieder geval - god zij gedankt! - heb ik een opdracht - en een voorschot-en geen tijd. Misschien later. Tot ziens.
Het eenvoudige dat zo ingewikkeld is. Het gemakkelijke dat zo moeilijk kan zijn. Tijdens het lezen was ik op geen moeilijkheden gestuit. Maar vertalen... Het taalgebruik... zo eenvoudig, dat iedereen het boek lezen kan. En juist daar ligt de moeilijkheid. Daadwerkelijke beperking tot datgene wat ‘Jan met de pet’ begrijpt, maar desondanks niet eentonig, houterig of - nog erger - taalkundig bescheiden. Dat is de kunst. Geen zwerftochten door ‘taalkundig hogere regionen’. Op het tapijt blijven, dat je aan het knopen bent. En wat is dat tapijt verdraaid goed geknoopt! Om je de haren uit het hoofd te trekken. Maar er is geen haar in de soep, alleen wat er in hoort, natuurlijke ingrediënten, geen conserven, geen diepvriesspul. Ontdooi, Mrotzek, dit karwei roept om een mof die kan denken en (her)schrijven als Jan Wolkers. Wilde je niet iets groots hebben? Kleinmoedig zal je het niet kunnen klaren.
De volgende avond, in Café De Prins, heeft Herman IJzebaert een paar kruimels ‘moed’ in zijn zak. Moed voor alles: revolutie, kunst, cultuur, culturele revolutie, kater, revolutiekater, kunstkater, culturele revolutiekater Hasj. Dank u, niet voor mij. Zware shag en pils: To be or not to be Jan Wolkers' ghostwriter in het Duits, that is the question. En wat de Beatles betreft... vriend, ik ben niet van plan met de yellow submarine te duiken, ik heb het druk met het vertalen van Turks Fruit. ‘Overigens, Turkse papaver...’ zegt Herman. Ik laat Herman en de Turkse papaver staan, ga naar het Oxhoofd en probeer me te gedragen zoals Jan Wolkers zich zou gedragen - verbeeld ik me - wanneer hij ooit in deze gelegenheid zou opduiken. Het succes is kolossaal. Joke heeft het figuur van Charles Laughton, het gezicht van Alfred Hitchcock en de hardnekkigheid van Maigret. Wat kan ik er aan doen, dat haar man chauffeur is bij een internationaal transportbedrijf en twee weken wegblijft. Ik ben geen zwaargewicht-transporteur. Op mij wacht Turks Fruit, snoepje.
En dan lukt het. In het begin moeizaam. Zin na zin wordt in elkaar gezet, beklopt en vastgehaakt aan de vorige, terwijl een haakje aan het eind wordt getakeld voor de volgende zin. Het lukt, het loopt, ik ben - verbeeld ik me - in het hoofd van Jan Wolkers binnengedrongen, heb me daar genesteld. En dan wil geen enkele uitgeverij in de Bondsrepubliek het boek uitgeven. Tot onverwachts een grote uitgeverij - met vooraanstaande schrijvers uit de hele wereld in haar fonds - het toch wil uitgeven. Maar dan niet door Mrotzek vertaald! Uitermate onfatsoenlijk! De uitgever beschikt al over een andere vertaling. Van een Nederlandse journalist die in Duitsland werkt. Bibliofiel, in een oplage van 200 krankzinnig dure exemplaren wil de uitgeverij deze roman in West-Duitsland aanbieden. Hij is bang, bang voor de officier van jusitie. Pornografie. Met een kleine, dure oplage zal niemand zich bemoeien. Na een jaar kan het boek dan tegen een normale prijs in een normale oplage worden uitgegeven. Omdat... is de justitie met haar vingers van de eerste oplage afgebleven, kan ook de tweede druk niet in beslag genomen worden.
Joost de Wit vertelt me, dat Jan Wolkers woedend is. Het leeghoofd - waarmee de journalist bedoeld wordt - moet met zijn onbekwame vingers van zijn meesterwerk afblijven.
Dat wordt dus niets.
In 1972 vraagt Dieter Wellershoff me - hij is schrijver en lector bij de Keulse uitgeverij Kiepenheuer & Witsch - of ik Jan Wolkers ken. Hun produktieman, een Nederlander, heeft hen op Turks Fruit attent gemaakt. Natuurlijk kan ik hem helpen Wolkers bij K&W, daar is hij in goed gezelschap: Böll, Wallraff e.a. Niet slecht. En dan - of de duivel er mee speelt - rollen er bij K&W twee vertalingen van de eerste drie hoofdstukken in de bus. De andere vertaling is van een reeds gerenommeerde vertaler. Geen kans, Mrotzek, laat alle hoop maar varen. Het had zo mooi kunnen zijn. En dat wordt het ook. Neven DuMont, eigenaar van de uitgeverij, wil het boek uitgeven. In mijn vertaling. Maar zo ver is het nog niet. Wolkers wil me namelijk niet als zijn vertaler. Mrotzek? Wie is dat? Nooit van gehoord! Neven DuMont reageert bewonderenswaardig, rijdt naar Amsterdam en overtuigt Wolkers ervan, dat ik de meest geschikte vertaler voor zijn boek ben. Verbaast me niets, heb
| |
| |
niet voor niets in het hoofd van Jan Wolkers ingebroken.
Dus aan het werk. Problemen, problemen, problemen.
Ondertussen woon ik weer in de Bondsrepubliek, in Dortmund. Vergeleken met Amsterdam... nee, liever met blote billen in het koude water springen. In het begin wordt het vuur me na aan de schenen gelegd. Een afgrijselijk noodlot. Overdag tekstdichter van odes over dakgoten, raamkozijnen en afwateringspompen, 's avonds en 's nachts aan het bureau Jan Wolkers imiteren. Er bestaat een opmerkelijk verschil tussen het taalgebruik in een reclamefolder voor pompen en hoe Jan Wolkers opschept over zijn Olga. Niets mag door elkaar worden gegooid. Dat zou een ramp zijn. Niet voor te stellen, staat er in Turks Fruit: ‘Het rustige monotone ruisen, het ritmische stampen, het constante op- en neergaan van de zuiger bij het wegzuigen van het slib zal ook uw geestdrift wekken en u tot onze klant maken.’ En in de folder over afwateringspompen zou men het volgende kunnen lezen: ‘... naar beneden ritmisch te bewegen op het geile steunen dat door dikke lippen zucht, of een larf probeert je reet binnen te kruipen of je meisje springt ineens op net voor de laatste stoot. Hoe de ballen tegen haar billen veren bij iedere stoot.’
Dat is het verschil tussen literatuur en reclametekst.
Als de vertaling dan eindelijk klaar is - ik ben pas tevreden met de vierde versie - rijd ik naar Amsterdam. Ik heb een afspraak met Jan Wolkers gemaakt om enkele onduidelijkheden recht te zetten en om passages die op verschillende manieren vertaald kunnen worden met hem door te nemen.
Joost de Wit waarschuwt me. Als Wolkers ervan overtuigd is, dat je eerlijk en goed werk hebt geleverd, dan kun je alles van hem krijgen, een goede ziel... maar wee je gebeente, als je er met de pet naar hebt gegooid, dan lijkt het of hij gek wordt; dan...’
Gek? Ik was gek, Joost. Ik heb mijn eigen IK opzij moeten zetten, buiten mijn hoofd moeten denken. Ik heb het verhaal niet geschreven op de manier zoals ik het verteld zou hebben, maar op de manier van Jan Wolkers, alsof hij toevallig zelf een Duitser zou zijn geweest. Je eigen IK opzij schuiven, meer of minder schizofreen werken, dat is het vertalen altijd. Alleen wij, de vertalers, weten onze ziekte achter de schrijfmachine te celebreren en krijgen er zelfs een honorarium voor; andere mensen met een soortgelijk syndroom worden in gesloten afdelingen van inrichtingen opgenomen en moeten het voor niets doen. Oogsten hooguit spot en medelijden. Dus... van alle vormen van schizofrenie wordt het vertalen - maatschappelijk gesproken - het minste gediscrimineerd.
De werkelijkheid is altijd anders dan men zich heeft voorgesteld. De bestseller-schrijver, de succesvolle schilder en beeldhouwer woont in een rijtjeshuis uit de jaren dertig. Hij zou zich een prachtige villa kunnen veroorloven met allerlei tierelantijnen.
Onvriendelijk is hij niet. Hij bewaart de nodige afstand, echter niet teveel. Hij doet ook niet uit de hoogte. Of hij achter een glazen wand staat. Je kunt hem zien, hij verbergt zich niet. Karina komt erbij. Koffie, gebak, en uitstekende cigarillos. De wand bestaat niet uit glas. Meer uit heel dun, helder ijs. Het smelt al. Hoe doet Karina dat? Ze beweegt en gedraagt zich parallel aan Jan, maar toch op haar geheel eigen wijze. Het is niet het waggelen van een dom gansje dat gelovig naar haar gent opkijkt. Maar toch, zij zorgt ervoor dat het ijs smelt. Verstandig. Zeer rustig. Zelfverzekerd. Toont humor. En Jan ook. Dat had ik kunnen weten. Zo'n boek... zonder - wat mij betreft grimmige - humor en zelfspot kan men een dergelijk boek niet schrijven. Jan vertelt. Vind ik prima, ik wilde immers meer over hem aan de weet komen. Hij vertelt over zijn kunst. Wat hij maakt, valt bij me in de smaak, En alletwee zijn we jazzfans. Hij vertelt over Voske, zijn poes, die bij hem op de schoot is gesprongen. Hij vertelt over zijn verzameling kunst uit Oceanië. Hij bezit fantastische exemplaren. Deze verzameling is geen luxe of franje, ze hoort bij zijn leven. Ongelofelijk hoe geloofwaardig hij een brug weet te slaan tussen deze ‘primitieve’ kunst van de natuurvolken en zijn eigen symmetrische, beeldende werk. Fascinerend. Ik raak er steeds meer van overtuigd, dat ik in mijn vertaling de juiste en originele Wolkerstoon heb weten te treffen.
Dat is - later - ook de mening van de kritiek. En Jan Wolkers belt op. Vrienden, die Duits kennen, hebben hem verteld dat de vertaling goed was. Hij heeft plezier beleefd aan sommige Duitse termen. Het woord ‘reet’ heb ik een of twee keer vertaald door ‘Kackspalte’. Dat vindt hij prachtig. Mooi vies. En hij vindt het ook uitstekend dat er in de Duitse taal zoveel verschillende woorden voor ‘pik’ en ‘lul’ zijn en dat ik er een groot aantal van heb gebruikt.
Jaja, zo'n kleinigheid kan (in de literatuur) een groot schrijver groot genoegen doen.
Op een uitzondering in een boulevardblad na zijn alle kritieken lovend. De nadruk wordt gelegd op het ‘oorspronkelijke’ taalgebruik en de dynamische stijl van vertellen. ‘Maar deze seksueel-protserige toon is slechts een masker. Wolkers' held zwetst en schept op om niet te hoeven huilen. Achter de vele Leporello-verhaaltjes en het opscheppen over de duizendenvier borsten verbergt zich een diepe, eerlijke droefheid.’ (Jochen Schmidt in de Frankfurter Allgemeine Zeitung)
En toen ik in een andere krant las dat de vertaling‘een taalkundig kunstwerk van persoonlijke aard’ was, had ik twee weken de meest vooruitgestoken borst in de Bondsrepubliek. Prompt daarna werd de lucht eruit gehaald, want K&W wilde voorlopig geen nieuwe roman van Wolkers meer uitgeven. En zeer zeker Terug naar Oegstgeest niet, die ik hen in de Engelse vertaling ter goedkeuring had voorgelegd. Het boek was volgens de schrandere deskundigen van de Bondsrepublikeinse lezersbehoeften te verstild. De eerste druk van Turks Fruit, 5000 exemplaren, is snel uitverkocht en een tweede wordt niet opgelegd. In de plaats daarvan komt er een licentie-uitgave bij een boekenclub, die ook helemaal verkocht wordt. Twee jaar na verschijning bij K&W verschijnt in april 1977 bij rororo Taschenbuch Verlag het pocketboek in een oplage van 20.000 exemplaren.
Op een avond, het is al na tienen, word ik door een oudere dame gebeld. Ze woont in Gelsenkirchen en ze renteniert, vertelt ze me, daarom belt ze zo laat op, omdat dat goedkoper is. Of ze me stoort? Van u is het boek Türkische Früchte, is het niet? Nou, eh, niet direct, werp ik tegen, ik heb het alleen maar vertaald. Het komt er op neer dat zij als rentenierster van boven de zeventig zich sinds lang geen gebonden boeken meer kan veroorloven. Daarom heeft ze Turks Fruit als pocketboek gekocht. Na het lezen van de eerste bladzijden had ze gedacht dat het pornografie was. En zij, als oude dame, wat moest ze ermee...? Ze had toch maar verder gelezen omdat het boek indertijd bij K&W was verschenen die geven toch geen rotzooi uit. En nu wilde ze bedanken. Ze vindt het een heel mooi en teder boek. Nee, helemaal niet ruw. De man moet veel van zijn vrouw gehouden hebben. Hij is heel zeker een goed en vriendelijk mens. Ik bedank haar voor het opbellen, leg de hoorn gevleid op de haak. Wolkers vertalen is moeilijk, maar nog moeilijker is het om in de Bondsrepubliek een geschikte uitgeverij voor hem te vinden. Dat gaat ongeveer zo...:
In de ogen van de uitgever lees je: Uit Nederland? Kaas, jazeker, kent iedereen, ook tulpen en molens, ook Heintje, waar mijn vrouw zo gek op is, Lou van Burg ook, maar die is oud en dik geworden en daarvoor hebben we nu Rudi Carrell, die man heeft een humor, maar... dat die Nederlanders nu ook al kunnen lezen en schrijven... en dat die mensen met hun strottehoofdziekte - eh pardon, taal - nu ook al literatuur willen schrijven... hebben ze er wel kaas van gegeten?
Neven DuMont ziet alle kleuren van de regenboog en verslikt zich bijna, als ik hem vertel dat de roman De Kus van Jan Wolkers is uitgekomen in een eerste druk van 90.000 exemplaren en dat al na twee weken een tweede druk werd uitgebracht. Ik zie dat hij in gedachten rekent: 90.000 exemplaren in Nederland... in verhouding tot het aantal inwoners is dat bij ons - kuchen, slikken, narekenen, dat kan toch niet kloppen - dat zou dus bij ons een aantal van 400.000 exemplaren zijn! En onlangs pas hebben ze het sensationele succes van Günter Grass gevierd. Binnen enkele maanden waren er van De Bot 150.000 exemplaren verkocht. U hoort van me, zegt hij bij het afscheid. Ik hoor van hem: NIETS. En ik zit thuis en vertaal Terug naar Oegstgeest dat Gerhard Zwerenz - succesvol Duits schrijver van o.a. Die Ehe der Maria Braun, verfilmd door R.W. Fassbinder - later een ‘verbazend goede roman’ zal noemen.
Je went aan alles. Dwangmatig ook daaraan dat je tijdens het vertalen de schrijver vervloekt, die zo nauwkeurig en gedetailleerd schrijft. Dat ik me nu juist op deze Wolkers, deze detailfetisjist, moest storten, deze onbarmhartige vervaardiger van
| |
| |
mozaïekvloeren, deze wreedaardige ciseleerder. Dat kan alleen maar een aanval van grootheidswaanzin geweest zijn. Wat haat ik dit boek! Geniepigheid! Geschreven geniepigheid is het. Je leest het zo gemakkelijk, maar tijdens het vertalen kom je telkens vast te zitten. Bij bijna iedere zin, bij bijna iedere alinea ben je er vast van overtuigd, dat je dit niet in het Duits kunt vertalen. Of het is te stijf, of het is te vlot en dus te ver van het origineel verwijderd. Zinsconstructies... 's Nachts droom je over zinsconstructies, als bruggen over snelstromende stortbeken. Iedereen bereikt de overkant. Dan ben je zelf aan de beurt. Je weet dat de brug het niet zal houden. Toch volg je de lokroep van de man die je is voorgegaan. In volle omvang staat hij daar, met zijn krullenkop en honende blik. Dat is toch... ja, dat is hij, de constructeur, de vleesgeworden boosaardigheid; toch de stap wagen en erover... En dan stort de brug in, hangt de grootheidswaanzinnige avonturier aan de balklaag, een daverende spotlach in de oren. Hij spartelt en spartelt en... spartelt zich vrij. Steekt dan solide stenen bruggen - waaronder vrolijk kabbelende beekjes - over en wandelt door een vredig landschap. Tot hij - dromerig - met het in gedachten verzonken hoofd tegen een steile bergmuur knalt. Met het hoofd door de muur. Onmogelijk. Natuursteen, weliswaar verweerd, maar zonder Scheurtje. Daar kom je niet doorheen. Dus erover.
Badend in het zweet wakker worden. En dan de eerste aanwijzingen, dat het vervloekte boek zich een beetje toegankelijker wil gedragen. Het koketteert al een beetje. Doorzetten. Volhouden. Strelen. Naar binnen dringen, zoals in een geliefde. De liefde wordt beantwoord. Wat houd ik van je, jij goed boek, mijn boek. Maar nee, mijn nieuwe geliefde is niet slaafs. Ze doet opschepperig over haar persoonlijkheid en is dikwijls nukkig. Doet er niet toe, plagerige buien worden haar vergeven.
Zoals de namen van kleine, plagerige visjes. Nou, die ga ik dan maar even voor haar uitzoeken. Abodefdufvisje. Nog eens: Abodefdufvisje. Bestaat niet! Maar het staat er. Staat in geen woordenboek. In de Engelse vertaling staat ‘chiclets’. Ook dat woord is in geen Engels-Duits woordenboek te vinden. Ik bel naar vijf vrienden in Amsterdam. Abodefdufvisje? Nooit van gehoord, zeggen ze allemaal. Maar gelezen hebben ze het boek wel. In de Bondsrepubliek bestaat er voor vertalers een register, dat Collega in het nauw heet. Dat ben ik nu, in het nauw gedreven. In het register vind ik er een, Nederlandse taal, gespecialiseerd in plant- en dierenkunde. Abodefdufvisje, zeg ik tegen hem, ik heb hier een tekst, waarin staat dat een jongen een aquarium heeft met abodefdufvisjes erin. Dat heb ik niet kunnen verstaan zegt mijn - zoals ik hoop - redder in de nood. Abo... wat? Ik herhaal het. Hij verstaat het weer niet, klaagt mompelend over zijn afgelegen dorp, het bouwterrein naast zijn huis, een storing in de verbinding. Nee collega, zeg ik, het is geen storing in de verbinding, ik heb wel degelijk abodefdufvisje gezegd. Het lijkt net of ik hem hoor knarsetanden. Dus toch maar Jan Wolkers opbellen. Tja, een andere naam voor dit visje kent hij ook niet. Hij heeft zelf zo'n visje gehad. Het is een klein bont gekleurd ding, zegt hij. Kleine, bont gekleurde dingen zijn er veel, antwoord ik. Hoe kom je aan die naam? In de jaren dertig zaten er plaatjes van vissen bij de chocoladerepen van Verkade. Onder de afbeelding van mijn vis stond: abodefdufvisje. Ik kan het woord niet meer horen. Er blijven nog twee mogelijkheden over: naar Verkade schrijven en vragen of zij dit plaatje in hun archief hebben. Als dat zo is aan hen vragen om er een op te sturen en het dan aan een Duitse specialist laten zien. Misschien weet hij dan hoe dat beest in het Duits heet. Of, en dat doe ik, de vertaalster van ‘chiclets’, Greet
Kilburn, opbellen, die nu toch van haar vakantie terug moet zijn. Zij vertelt me, dat het een Amerikaans woord is. Hoe deze diertjes in het Duits heten weet ze niet. Dan naar de bibliotheek. Amerikaanse diernamen, Latijnse diernamen. Vervolgens een Latijns-Duits woordenboek. ‘Buntbarsche’, heel eenvoudige kleine Buntbarsche zijn het! Ik had nooit kunnen denken dat deze onschuldige, aardige visjes onder zo'n gemeen pseudoniem een chocoladefabriek waren binnengeslopen. En in de literatuur. Buntbarsche dus. En Jan is van mening dat het een mooi woord is. Maar ook voor dit mooie woord krijg ik slechts een honorarium van 11 cent.
Dat Jan Wolkers met bijbelcitaten om zich heen gooit is bekend. Wat de calvinisten de Nederlanders hebben aangedaan is ook bekend. Maar heeft iemand zich ooit zorgen gemaakt, wat ze een arme vertaler kunnen aandoen, die een boek moet vertalen van een schrijver die als jongen hun tucht en discipline aan den lijve ondervonden heeft? Meestal weet ik me wel te redden, ik heb twee bijbels, een oudere en een nieuwe uitgave, en drie gezangboeken die ik goed kan hanteren. Een liedtekst kan ik echter niet vinden:
In 't stille graf zingt niemand 's Heren lof.
Het zielloos lijf, gedompeld in het stof,
kan hem geen glorie geven,
maar onze tong zingt tot in eeuwigheid
des Heren lof, zijn roem en majesteit.
Looft God, de bron van 't leven!
Dat lied is nergens te vinden. Het telefoonboek. Ik bel een protestantse geestelijke op, klaag mijn nood en leg hem de inhoud van het lied uit. Hij kent het niet. Maar hij is heel tegemoetkomend. Hij zal het eens nakijken. Morgen moet ik hem
| |
| |
nog eens bellen. Niets, niets heeft hij kunnen vinden. Wilfried wacht al lang op een telefoontje van me. Wilfried is predikant in Hessen. Ik bel hem na 22.00 uur. Dat is goedkoper en zo vroeg gaan jonge geestelijken tegenwoordig niet meer naar bed. Hoogstens naar de discotheek. Nee, dit lied kent hij niet. Ook hij zal het grondig voor mij uitzoeken. Na drie dagen heeft hij niets gevonden. Een laatste mogelijkheid: het telefoonnummer draaien van ISOS-telefonische hulpdienst. Zij verbinden me door met een dame, een deskundige inzake het geestelijke lied. Misschien druk ik me onduidelijk uit, wanneer ik haar de inhoud van het lied probeer uit te leggen. Nee, dit lied komt in geen enkele gezangboek van haar voor en voor de aankoop van nieuwe gezangboeken is zij niet bevoegd, maar... Ik leg haar dus uit: Ik ben geen vertegenwoordiger van gezangboeken, maar een vertaler die bezig is met een vertaling uit het Nederlands en omdat... Enfin, ik vertel nog een keer het hele verhaal. De vrouw doet aandoenlijk haar best, maar kan me niet helpen. Er blijft niets anders over, dan het lied zo goed mogelijk te vertalen, als het ware te herschrijven. Als niemand van al die geestelijk geschoolde mensen het lied kent zal er ook geen lezer achterkomen dat dit liedje in het Duits helemaal niet bestaat. En bovendien: niet voor niets ben ik ooit eens - zij het met korte artikelen - begonnen met vertalingen voor de christenheid. Er staat dus nu:
Im stillen Grab singt niemand des Herren Lob.
Der seelenlose Leib, zerfallen schon zu Staub,
Kann ihn nicht mehr lobpreisen.
Doch unsere Zunge singt bis in die Ewigkeit
des Herren Lob, Allmacht und Majestat.
Lobet Gott, den Quell des Lebens.
Eindelijk is de vertaling klaar. Op een middag heb ik met Jan alle onduidelijkheden opgelost. Er is slechts een onduidelijkheid gebleven: Welke uitgeverij in de Bondsrepubliek zal het boek uitgeven? Zoals de ijscoman Blanchard bij de ingang van de Leidse Hout zijn ijsjes aanbiedt, zoals Mr. Reagan tientallen jaren later de Europeanen zijn raketten aanbiedt, zo bied ik de Duitse uitgevers Zurück nach Oegstgeest aan. Wervend. Opdringerig. Brutaal: Groot episch werk. U slaat een figuur, wanneer u dit boek niet uitgeeft. Ze slaan allemaal een figuur, onze heren bestsellerfabrikanten.
Ik kom bij de literaire uitgeverij Braun terecht; de grootste onder de kleinen, zoals Die Zeit eens schreef. Die wil het boek uitgeven. Jan is sceptisch. Hij kent de uitgeverij niet en wil de mensen ontmoeten om zich een beeld te vormen. Met de lector en de directeur van de uitgeverij rijd ik naar Amsterdam. Het contract dat ze Jan aanbieden is goed. Met alle auteursrechten wordt voldoende rekening gehouden. Jan is vriendelijk voor zijn gasten. Net zo vriendelijk als mijn moeder vroeger voor mij was, wanneer ik weer gespijbeld had of na een zwerftocht met vuile schoenen de huiskamer binnenliep. Maar hij zet zijn handtekening onder het contract. Hij weet wat voor moeite het me heeft gekost. Vergeefse moeite.
Een paar weken na de publikatie van het boek wordt duidelijk dat de uitgeverij niet op drijfzand was gebouwd. Dat was voor hen waarschijnlijk nog te duur geweest. Lucht, een luchtkasteel... een erbarmelijke, zij het fraai beschilderde, luchthut hebben ze ons voorgespiegeld. Ze hebben hun zaken zo fraai verpakt, dat diverse auteurs er zijn ingetrapt. En deze idioot, Mrotzek, heeft Jan Wolkers erin laten trappen!
Joost de Wit schudt zorgelijk het hoofd. Jan heeft een rothumeur en voelt zich belazerd... Ongeveer zo: In de woestijn wordt iemand overgehaald om een blikje cola voor twee cent te kopen. vervolgens constateert hij, dat het blikje dichtgelast is en dat een collega van de verkoper voor een tientje het blikje wil openen. Begrijp je? Koop maar een helm met nekbescherming, raad Joost me aan. Jan slaatje met een knuppel de schedel in en draait je de nek om. Dat doet Jan niet. Het bier en de hapjes zijn ook niet vergiftigd. Zijn kwaadheid stort hij over de uitgeverij uit. Hij laat mij er buiten. Ten slotte heb ik hem niet in de luren gelegd om er zelf rijker van te worden, en uiteindelijk heeft hij zelf ook niet naar de soliditeit van de uitgeverij geïnformeerd.
Het boek wordt een flop. Er worden slechts een paar honderd exemplaren van verkocht. (Terloops merk ik op, dat dit in Duitsland voor bekende Nederlandse auteurs heel gewoon is!) Er komen geen reacties op het boek, het verdwijnt, zoals ook de uitgeverij die spoedig daarna over de kop gaat.
Zoals het in de Bondsrepubliek met goede boeken de gewoonte is, verschijnt twee jaar na de gebonden uitgave een pocketeditie. Weer bij rororo. En nu gebeurt er iets volstrekt ongewoons. Er wordt aandacht aan het boek besteed en er verschijnen recensies. Zeer lyrisch schrijft Friedhelm Kröll in de Deutsche Volkszeitung: ‘Door middel van het fantaserend ordenen der herinnering ontwikkelt deze autobiografie zich tot een roman, tot het verhaal van een zeer individuele ontwikkelingsgang, waarin hedendaagse invloeden altijd weer helder uitgewerkt worden. In zoverre gaat het om meer dan een autobiografisch portret of een kokette, literaire zelfonthulling... Indringend worden opzienbarende gebeurtenissen geschilderd als de crisis van de wereldeconomie en later de bezetting van Nederland door Duitse troepen, die tot diep in de vezels van het dagelijkse bestaan naar binnen dringen. Kenmerkend is de humor die Wolkers in zijn beschrijvingen legt, waardoor meer inzicht ontstaat... Hij schuwt de kracht van zijn fantasie niet; en juist hierdoor wordt de oorspronkelijkheid van het verleden dat hij beschrijft sterker... Bijna ingehouden wordt het schaduwbeeldachtig profiel van de oudere broer geschetst. Eerder heeft de lezer terloops vernomen, dat Jan alle foto's waarop zijn broer staat afgebeeld, bij wijze van revanche in een kinderlijke reflex-handeling heeft verbrand, omdat zijn broer zijn ontluikende artistieke talent heeft gekwetst... In een bijna sprookjesachtig, teder fragment aan het slot van het boek wordt merkbaar, dat deze kinderlijke verbranding van de foto's van zijn broer als het ware vertellend weer wordt goedgemaakt. Terug naar Oegstgeest is niet alleen de lezenswaardige autobiografie van Jan Wolkers, maar ook de restauratie van een literair-beeldende herinnering aanzijn broer; het ingehouden portret van een mens, waarvoor geldt, wat Brecht schreef in Lob der illegalen Arbeit:
‘Tretet vor/Für einen Augenblick/Unbekannte, verdeckten Gesichts, undempfangt/Unsern Dank!’ Deze dank heeft Jan Wolkers met Terug naar Oegstgeest geschreven.’
Tja, het is in dit land zeldzaam, dat de lezers van zijn boeken een loflied voor hem zingen, terwijl in de uitgeverijen, waar goede oren te luisteren zouden moeten liggen, iedereen doof blijkt te zijn. Hoe kan het anders verklaard worden, dat het opnieuw niet gemakkelijk was een uitgever voor hem te vinden? (Terloops merk ik op, dat dit voor alle Nederlandse auteurs in de Bondsrepubliek geldt.)
Nadat Lamuv Verlag uit Bornheim bij Keulen haar fonds verbreed heeft en nu ook belletrie gaat uitgeven, heeft Wolkers hier eindelijk een uitgever - René Böll, zoon van de Nobelprijswinnaar Heinrich Böll - gevonden, die in zijn gehele oeuvre geïnteresseerd is. Voorjaar 1985 verschijnt bij Lamuv Verlag de roman De perzik van onsterfelijkheid, waarover Heinrich Böll me vertelde, dat hij enthousiast was geworden door het ongewoon krachtige taalgebruik en de compositorische kwaliteit van de auteur.
Zo'n oordeel geeft moed.
Zoals ook de verkoopcijfers van de twee laatste boeken van Jan Wolkers die in de Bondsrepubliek verschenen zijn: Van Turks Fruit - daar zal zeker het succes van de film aan hebben bijgedragen - is de oplagen van Kiepenheuer & Witsch en die van een boekenclub geheel uitverkocht. Bij rororo werd het pocketboek enkele malen herdrukt en in totaal werden er 41.000 exemplaren van het boek verkocht. Turks Fruit heeft in de Bondsrepubliek dus ongeveer 55.000 kopers gevonden! Wanneer een Duitse schrijver een dergelijke oplage zou halen, dan zouden de Duitse uitgevers met elkaar vechten, urenlang met ‘Wein, Weib und Gesang’ in de rij voor zijn huisdeur staan om hem te contracteren. Over Terug naar Oegstgeest, dat als gebonden boek - de oorzaken zijn bekend - een flop werd, is men bij rororo ook tevreden. Van het pocketboek werden tot nu toe ongeveer 10.000 exemplaren verkocht.
Gerhard Zwerenz - in zijn programma Bliek in die Zeit (SWF), 1.2.1981 - formuleerde het als volgt:
De Nederlandse literatuur is beter dan haar faam en onze onbekendheid met haar is schandalig. Hoe moe, doods, aanmatigend en dom zijn we eigenlijk om ons te veroorloven van de grote Nederlandse vertelkunst geen nota te nemen. Wij dwergen... Nemen we als voorbeeld een oorspronkelijk genie: Jan Wolkers... Wat verbaasd, nee
| |
| |
ergert, is onze houding van onschuldige onwetendheid tegenover een literair gigant. De man schrijft als god, zou ik willen uitroepen en inderdaad getuigt zijn werk van een poëtisch realisme, dat hooguit nog bij enkele Amerikaanse schrijvers aanwezig is. Dit overschuimende mengsel van zinnelijkheid, autobiografie, mensenliefde, teleurstelling, liefdevolle detaillering en plotseling alle conventies opzeggende provocatie. Dit is groots proza, maar wij permitteren het ons om zoiets te negeren... Een ruige, knorrige man als Wolkers echter, deze fijngevoelige onbehouwen kerel, is als modern romancier ronduit een wonderlijke, oude sprookjesfiguur. Men ziet aan zijn barse, afwijzende, prikkelend boosaardige gezicht, hoeveel moeite het hem kost om zijn goedheid en vertelkracht te verstoppen. Verkooptactiek? Iemand als Wolkers heeft dat niet nodig. Als verteller is zijn visie op de wereld, waar hij van houdt, toch zeer scherp.
Bedankt, Gerhard Zwerenz. Je hebt gelijk, Gerhard Zwerenz. Je haalt me de woorden uit de mond. Ik sluit me volledig bij jouw mening aan! Als men mij persoonlijk zou vragen om er iets aan toe te voegen, dan zou ik nog wel iets weten, maar... Waarom niet? vraag ik me af. Ja, waarom stel ik geen vragen aan mezelf en antwoord ik meteen? Waarom geen interviewtje spelen?
Hoe is Jan Wolkers? Is hij niet tamelijk grillig? Wat je zo over hem hoort en leest....
Grillig? Jan Wolkers? Nee, beslist niet. Ik zou eerder zeggen, dat hij zeer direct is. Als je dat grillig wilt noemen. Gewoon is hij niet. Nee, het is geen doorsnee-mens.
Dus moeilijk onder te brengen?
Helemaal niet. Nu ja, misschien toch. Laten we hem bij de categorie mensen onderbrengen, die niet onder te brengen zijn. Maar dat pleit voor hem, vind ik.
Voor hem?
Beslist. Eigenlijk weet je bij hem heel precies waar je aan toe bent. Je moet hem alleen eerst leren kennen. Ik zei al, dat hij zeer direct is. En daarmee stoot hij wel eens mensen voor het hoofd.
Dat is bekend.
Maar dat is toch niet zijn schuld! Hij houdt er nu eenmaal niet van om te denken ‘sodomieter op’ en ondertussen vriendelijk met je te praten. Als hij je niet mag, smijt hij je zonder pardon de deur uit. Daar kun je gerust van uitgaan. Mag hij je echter, dan kun je nauwelijks iemand vinden die zo gastvrij en aangenaam in de omgang is als Jan Wolkers.
Aangenaam in de omgang?
Nou en of!
Hij wekt een hele andere indruk.
Wekt... wekt... wekt. Hij is gevoelig, heel erg gevoelig en kwetsbaar, daar ben ik zeker van. Hij houdt liever afstand tot de mensen, dan dat hij zich laat trappen; dat is hem al te vaak gebeurd. Maar wat hij ook doet, hij doet het zonder valse voorwendselen.
Men zegt van hem dat hij arrogant en eigengereid is.
Dat is een mop, een hele slechte mop! Wat men zijn arrogantie noemt, dat is... Ze hebben hem zo dikwijls gebruikt. Laat ik het zo zeggen: Als hij merkt, dat iemand hem wil belazeren, al is het maar om vijf gulden, dan wordt hij woedend en haalt hij de vijf gulden. En wees niet verrast als hij daarna naar iemand anders toegaat om tien gulden te schenken. Hij wil niet dat men zich aan hem hecht. Eenvoudig daarom, omdat hij zichzelf niet als ‘een man in bonis’ beschouwt. Als hij zou willen, dan zou hij... dan had hij zich al lang in de zogenaamde betere kringen kunnen vestigen. Dat heeft hij echter niet gedaan. Het interesseert hem namelijk helemaal niet, wat voor een beroep of wat voor een bankrekening iemand heeft. En eigengereid? Hij weet nu eenmaal wat hij waard is. En beneden de toegepaste waarde gaat niets voor hem en niets met hem, liever zou hij iets weggeven. En daarvoor zoekt hij zijn mensen zelf uit. Maar hij speelt niet de rijke, liefdadige oom, die men de voeten moet kussen en hij let er ook niet op of de media daarbij aanwezig zijn.
Dat klinkt allemaal prima, maar behandelt hij de mensen toch niet af en toe uit de hoogte?
Niet uit de hoogte, eerder... Toen we bij hem thuis wilden filmen voor het programma ‘Reise in die unbekannte Nähe’ (Literaturszene Niederlande) - door WDR III uitgezonden op 6 oktober 1983, hvdw - belde ik hem op een zondagmiddag op, of we maandag, de volgende dag, konden komen. De datum werd vastgelegd, maar het tijdstip nog niet. Doe een voorstel, zei hij. Om een uur of tien, half elf, opperde ik. Kortaf antwoordde Jan: Onmogelijk, ik heb een tweeling en de ochtenden houd ik voor hen vrij. Twaalf uur, afgesproken?
Onze cameraman dacht ook, dat Jan ons even liet stuiteren. Maar dat klopt niet. Ik ken Jan toch. En hij kent mij, dacht, ik, maar niet de mensen met wie ik samenwerk. Vooral mediamensen hebben hem meer dan een keer te grazen genomen. Misschien houdt hij ons daarom op afstand. Die maandagochtend hingen we wat in ons hotel op Texel rond. Het hotel had hij overigens voor ons gereserveerd. Om klokslag twaalf uur waren we bij hem. Tegen één uur gingen we pas zijn huis binnen. Jan is een gevoelsmens en na enkele minuten had hij al in de gaten, dat we een goed team vormden. Dus gaf hij ons eerst uitleg over zijn collectie zeldzame planten en daarna leidde hij ons rond in zijn grote tuin. Met onze cameraman kon hij het meteen goed vinden. Die twee... Jan spreekt nu eenmaal geen Duits en de cameraman geen Nederlands. Met handen en voeten, brokstukken Duits, Nederlands en Engels spraken ze met elkaar. Echt plezierig om te zien. Vérvolgens liet hij ons het huis zien. Trap op, trap af. Alleen een kamer, die van de tweeling Rob en Ton, heeft hij ons niet laten zien, omdat ze nog sliepen. En zoals altijd was Karina vriendelijk en gastvrij. Er heerste een fantastische sfeer. Het leek wel of we er op bezoek waren, en niet om te werken.
Was dat alleen maar bij Jan Wolkers zo?
Nee! Daar mag geen misverstand over bestaan. Zo was het overal: bij Mensje van Keulen en Harry Mulisch en Hans van de Waarsenburg zijn we buitengewoon gastvrij en vriendelijk ontvangen. Dat moet worden gezegd.
Maar terug naar Jan Wolkers
Ja. We hebben zeer ontspannen met Jan gewerkt. Verschillende keren hebben Jan en Karina tegen me gezegd, dat ik met uitstekende mensen samenwerkte. We hebben veel plezier gehad en gelachen. De meeste onderwerpen waarover we gesproken hebben, hadden niets met de film te maken. Cider, grote hoeveelheden goed gekoelde en droge cider hebben we gedronken. Evenals goede whisky en koffie. Karina was een bijzondere gastvrouw, die voor alles en iedereen zorgde. En toen werden Rob en Ton ons getoond. ‘Tonen’ is het verkeerde woord. We hebben met ze gespeeld en gestoeid. Die twee jongens zijn de trots van Jan. Waarom ook niet?
Het was dus prettig om met hem samen te werken?
Nou en of! 's Avonds hebben we op het strand gefilmd. Jan en Karina kwamen met vrienden. De vriend, zei Jan, was schilder. Een collega van Jan, dacht ik, een beeldend kunstenaar. Maar dat was niet zo. Hij was huisschilder. Jan had hem leren kennen toen hij hun huis schilderde. Zo waren ze bevriend geraakt. Typisch Jan.
Typisch?
Beslist. Jan bekommert zich niet om rangen of standen. Hoewel er een strandtent was, waar ze drankjes verkochten, had Jan een koeltas meegenomen met ‘onze’ cider en ‘onze’ whisky. Ook weer typisch Jan Wolkers. En voor de volgende dag, het ijs was toen ai lang gebroken, nodigde hij ons om tien uur 's morgens uit, zodat wij buitenshuis konden filmen.
Dus had hij een dag eerder de tweeling in zekere zin toch tactisch gebruikt?
Ik zie dat anders. De tweede dag heeft hij de tweeling even voor ons opzij gezet.
Klinkt dat niet wat overdreven? Het lijkt wel een liefdesverklaring.
Een liefdesverklaring? Onzin. Laat ik het kort zo zeggen: Jan Wolkers veroorlooft zich de vrijheid om Jan Wolkers te zijn. Wie dat accepteert, accepteert hij. Punt! Uit!
Siegfried Mrotzek
(Vertaling: Hans van de Waarsenburg)
|
|