Jacques Kruithof
Het vervalsen van de werkelijkheid
In BZZLLETIN 117 stond onder de titel Het uitdunnen van de werkelijkheid het verslag van een gesprek dat Graa Boomsma heeft gevoerd met de schrijver J. Bernlef. Daarin kondigt de auteur aan dat hij over een recensie die ik eens aan een minder geslaagde roman van hem heb gewijd, een kort verhaal wil schrijven. Zoiets is natuurlijk heel aardig, maar de manier waarop Bernlef mijn kritiek samenvat, doet vrezen dat het ofwel geen goed verhaal zal worden, ofwel niet over mijn bespreking zal gaan.
Precies als sommige van zijn boeken begint zijn commentaar veelbelovend, en eindigt het twijfelachtig. Hij zegt: ‘de kritiek van Jacques Kruithof op Onder ijsbergen is de meest geniale die ik onder ogen kreeg. Hij stond in Vrij Nederland. Die recensie heb ik bewaard omdat ik er nog eens een kort verhaal over wil schrijven. Zijn redenatie was fantastisch. Hij zei: Onder ijsbergen roept de titel Onder professoren op, Hermans heeft ook eens een boek, Nooit meer slapen, over het hoge Noorden geschreven, de Emmaüsgangers uit De maker komen weer voor in Onder ijsbergen.
Conclusie: Bernlef heeft met Onder ijsbergen een vervalsing, of pastiche, gemaakt van Nooit meer slapen. Dat vind ik nu echt knap verzonnen.
Stapelgek ben je als je zo'n conclusie kunt produceren’.
Als een van mijn studenten met een dergelijk uittreksel aan komt dragen, spreek ik hem ernstig toe over de juistheid van zijn studiekeuze, of over de mogelijkheid om bijlessen te volgen in excerperen. De ‘redenatie’ die Bernlef hier in een kreupel syllogisme onderbrengt, en de ‘conclusie’ die hij daaruit trekt, zijn geheel en al door hemzelf bedacht, zodat we met een vervalsing, of voor mijn part een pastiche van mijn artikel te maken hebben. In een verhaal is mij dat best, maar een interview is geen fictie, en wordt geacht in een fatsoenlijke verhouding tot de werkelijkheid te staan.
Om te beginnen ben ik niet stapelgek genoeg om de ‘valse’ Emmaüsgangers van Vermeer te verwarren met de echte van Rembrandt. Evenmin ben ik dermate van slag dat ik twee boeken met elkaar in verband breng omdat het ene in Noorwegen en het andere op Groenland speelt. Ik heb gewezen op de ‘hermansiaanse snit’ van Onder ijsbergen: de queeste, de vader-zoon-relatie, het taalprobleem, de onmogelijke opdracht, en daar heb ik mijn verbazing over uitgesproken. Vervolgens heb ik uitgelegd dat er in deze roman een paar dingen niet kloppen, en dat ik daar ook verwonderd over was, want Bernlef heeft de reputatie van zorgvuldig te zijn.
Blijkbaar moet ik daaraan gaan twijfelen. Het komt wel vaker voor dat een schrijver niet of slecht leest wat je over zijn werk te berde brengt. Dan zeggen ze iets wat kant noch wal raakt, zoals indertijd A. Koolhaas en onlangs Van der Heijden (voorheen Canaponi), om me tot eigen ervaringen te beperken. Maar deze heren waren woedend, en dan wil ik wel eens wat door de vingers zien.
Voor Bernlef geldt dat excuus niet, twee jaar na dato, en bij een boekbespreking die hem weliswaar op de vingers tikt, maar zonder venijn. Als hij per se een verhaal over mijn kritiek wil schrijven, laat het dan gaan over een schrijver die, zoals ik in Vrij Nederland heb uitgelegd, brieven op verkeerde tijdstippen laat schrijven en bestellen, en daarmee zijn eigen intrigue grondig bederft, of over een schrijver die heel goed Willem Frederik Hermans na kan doen maar dat niet weten wil, of over een dichter in de trant van Gerrit Kouwenaar, die dat niet in de gaten heeft.
Zo'n verhaal zou heel goed De maker kunnen heten, of Onder valsemunters, en uiteraard nog beter: Het uitdunnen van de literatuur.