Bzzlletin. Jaargang 13
(1984-1985)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Anneke Juffer
| |
[pagina 64]
| |
nen zich niets voorstellen dat niet in samenhang met hun natuurlijke omgeving en hun eigen lichaam is. Alles wordt beschouwd als een lichamelijke produktiviteit. Ga naar eindnoot3. Ook het spreken, zingen en maken van liederen en verhalen is een fysieke ervaring. Niet voor niets betekent in de taal van de Oostgroenlanders het woord ‘anerca’ niet alleen ‘poëzie, lied’, maar ook ‘ademhaling’ en ‘ziel’. De makers van mythen zijn (nog) niet vervreemd van hun materiaal: de taal. Zij hebben met de taal een lichamelijk kontakt, een lichamelijkheid die Ten Berge terugvindt in hun mythen en poëzie en die hem zó boeit dat hij zich heeft verdiept in het bestaan van deze natuurvolken. De konsekwenties hiervan voor zijn eigen schrijversschap brengt hij onder woorden in het essay De rustige zenuwlijder. Hierin pleit hij voor een direkt, lichamelijk kontakt met de materie, voor een volledige overgave aan de taal. Hoewel hij die taal slechts gebrekkig beheerst en zij hem steeds weer problemen oplevert. Hij wordt daardoor juist fanatieker. Dit gevecht met de taal beschrijft hij als een fysieke worsteling. Ook op andere plaatsen in De beren van Churchill zijn opmerkingen te lezen over het schrijversschap. In ‘Stippen op de hoed’ bijvoorbeeld, haalt hij met instemming Abraham Terts aan wanneer deze de dichter vergelijkt met een sjamaan. Zoals de sjamaan tijdens zijn act een metamorfose ondergaat (wanneer hij in trance is), zo maakt de dichter tijdens zijn act (woordenspel) gebruik van de metafoor. Ten Berge verzet zich tegen de abstrakties, de klichés in onze taal, omdat ze geen direkte relatie met de werkelijkheid onderhouden en evenmin een nieuw licht werpen op het dagelijks leven. Hij wil in zijn werk de taal juist bevrijden van alle rationalisaties en haar weer betekenisvol maken. Hij tracht zijn ervaringen en emoties zo direkt mogelijk te verwoorden, hetgeen niet betekent dat hij bekentenisliteratuur schrijft. Integendeel. Hij zet zich juist af tegen dit ‘oorverdovend kabaal’. ‘Ik kan niets beginnen met de niet aflatende stroom reportages vanuit overspelige bedden en boerenschuren, met al die dolgedraaide vrijages van de schrijver met zichzelf. Ze leveren geen enkel gezichtspunt meer op dat in die vorm nog niet gestalte kreeg.’ In een interview met Remco HeiteGa naar eindnoot4. licht hij toe wat hij bedoelt met het verwoorden van emoties. ‘Om een gedicht te maken moet je emoties kunnen hanteren. Verplaatsen bijvoorbeeld naar gebeurtenissen die niet direkt met jou te maken hebben, in het verleden, in het heden, waar dan ook, waardoor je ze als het ware via een ander of via iets anders gaat vertalen. Dan ben je er niet zo regelrecht meer bij betrokken, terwijl het wel degelijk een transformatie van jouw emotie kan zijn. En het hangt natuurlijk van die transformatie af of die emotie een zuivere emotie blijft, of hij niet door sentimenten wordt aangevreten of aangetast binnen de vorm die je hanteert. Sentiment is eigenlijk een corruptie van de emotie zou je kunnen zeggen, een produkt van de civilisatie.’ Het gaat Ten Berge vooral om de manier waarop die emoties worden vorm gegeven. Of het naar de poëtische vorm ook nog een emotie is. ‘Het staat en valt natuurlijk altijd met de vorm, in laatste instantie.’ Dit is één van de redenen waarom in zijn werk vaak figuren optreden die op het eerste gezicht niets met Ten Berge zelf te maken hebben, maar van wie later blijkt dat ze transformaties zijn van de schrijver. Hij verbergt zich achter zijn verhaalfiguren. De schrijver zelf verdwijnt uit het werk. ‘Het gedicht een zo leeg/mogelijk beeld van de maker’, zoals Ten Berge schrijft in het gedicht ‘Maker en Model’. In De beren van Churchill zegt hij over de novelle ‘Notities van Nemo’ die aan het slot van het boek is toegevoegd: ‘Het verhaal over Niemand dat ik je eerder stuurde, bevat reeds alles wat ik over mezelf heb te zeggen, al slaan de feiten natuurlijk weer nergens op. Maar wat doet het er toe of men vandaag Stefan heet en morgen Jan? Wat doen de feiten er toe als er fiktie bestaat?’ | |
De mythe van de verslindende vrouwIn het proza van Ten Berge vervult de vrouw binnen de centrale thematiek een opmerkelijke rol. Het is niet alleen zo dat Ten Berge in zijn thematiek en zijn manier van schrijven beïnvloed wordt door de Eskimokultuur, ook in zijn vrouwbeeld vinden we de sporen terug van de archaïese mythen. Om dit vrouwbeeld goed te kunnen plaatsen is het noodzakelijk dat ik eerst iets vertel over de rol die vrouwen spelen in de mythe. Wat betreft de arbeid is er een strikte tweedeling: mannen jagen op vissen en rendieren, vrouwen zoeken bessen, kruiden en bewerken de huiden tot bruikbaar materiaal. Afgaand op deze arbeidsdeling is men misschien al te makkelijk geneigd te denken dat de vrouw een ondergeschikte rol speelt in het leven van natuurvolken. De sjamaan echter, een belangrijk figuur in hun kultuur, die in de meeste mythen een man is, schijnt van oorsprong een vrouw te zijn.Ga naar eindnoot5. ‘“De vrouw is van nature een sjamaan’, zei een bewoner van Noord-Oost Siberië tegen Bogoras (=Russiese antropoloog). De sjamanin speelde zelfs een vooraanstaande rol in heel Siberië en haar initiatieperiode was ook veel korter dan die van de man. Het is op verschillende gronden aannemelijk dat de vrouwelijke sjamanen er veel eerder waren dan de mannelijke, die immers niet zo iets wonderlijks als een levend wezen konden voortbrengen.’ (De dood is de jager) Ook de kleding en het uiterlijk van de sjamaan lijkt te wijzen op de vrouwelijke herkomst: ‘op het schort van de jakoetiese sjamaan zijn twee metalen cirkels genaaid die de borsten symboliseren; de sjamaan draagt zijn haar als een vrouw aan weerskanten van het hoofd en maakt vlechten, behalve tijdens de seance.’ De Mexicanen zijn van oorsprong een matriarchaal volk. De godin Coatlicue van de Azteken is zowel heerseres over leven als over dood. Een soort ‘belle dame sans merci’. (Poëzie van de Azteken) Bij de Eskimo's wordt de zee, voor hen één van de belangrijkste bronnen van voedsel, voorgesteld als een vrouw. Afgaand op deze vrouwbeelden zou je kunnen zeggen dat de vrouw in de kultuur van de natuurvolken veel macht heeft, want ze beschikt over leven en dood. Nu is het niet mijn bedoeling om in dit artikel een genuanceerd beeld te geven van de rol die vrouwen spelen in het alledaagse leven van natuurvolken. Het is de vraag of de mythen daar een goede bron voor vormen. Het gaat mij vooral om die verschijning van de vrouw die we zo vaak in de mythen van alle volken uit het hoge noorden tegenkomen: de verslindende vrouw. In De dood is de jager staat een verhaal van de Bella Bella Indianen over de verslindende vrouw. Een jongen probeert zijn drie broers te bevrijden uit de handen van een reuzin, een merkwaardige vrouw die kan groeien en krimpen naar eigen wens en (letterlijk) niet stuk te krijgen is. De mannen weten aan de reuzin te ontkomen met behulp van magiese attributen als een kam, een sparretak, haarolie en een slijpsteen. Elke keer als de reuzin hen op de hielen zit werpt de jongen één van de attributen, bijvoorbeeld de slijpsteen, voor haar voeten. De steen verandert ogenblikkelijk in een groot obstakel, een rots, zodat zij weer een voorsprong op de reuzin kunnen opbouwen. Zo weten de vier veilig thuis te komen. In de verhalen van Siberiërs en Eskimo's over de verslindende vrouw is het verslinden seksueel geladen. De vrouw verslindt de man met haar vagina (vagina dentata). Zoals al eerder opgemerkt is het eten (of gegeten worden) een halszaak voor natuurvolken. Op de overeenkomst tussen paren en eten is door Lévi-Strauss gewezen. De vagina dentata kan gezien worden als een omkering van de gebruikelijke ‘eetgewoonten’. Normaal zijn het de mannen die eten en de vrouwen die gegeten worden. Behalve dat de rollen nu omgekeerd worden, wordt het eten van boven naar beneden verplaatst. Het eten gebeurt niet met de mond, maar met de vagina. In één van de Eskimoverhalen uit De raaf in de walvis wordt een oude vrijgezel smoorverliefd op een jong en beeldschoon meisje. Elke keer als ze naar hem lacht verliest hij het bewustzijn. Ze gaan met elkaar naar bed. De vrijgezel vindt haar zo mooi ‘dat hij er bijna in bleef’. Dit laatste gebeurt ten slotte letterlijk. De man wordt door de vagina van de vrouw verslonden. ‘En op het moment dat hij haar daadwerkelijk omhelsde, verloor hij nogmaals het bewustzijn. Eerst was het alsof hij tot zijn knieën in haar vagina wegzonk, dan tot zijn middel, dan tot zijn oksels. Zijn rechterarm zakte weg, waarna hij tot zijn kin in haar spleet verzonk. Hij slaakte tenslotte een kreet, daarna was hij helemaal in haar verdwenen.’ De volgende dag kan niemand de oude vrijgezel vinden. Wanneer het beeldschone meisje opstaat en naar buiten gaat om te wateren, ‘pist ze de benen van Nukarpiartekak uit’. Dat Ten Berge zeer goed op de hoogte is van het beeld van de verslindende vrouw blijkt wel uit het onderzoek dat hij zelf hiernaar heeft verricht.Ga naar eindnoot6. In dit onderzoek legt hij verband tussen het vrouwbeeld in de archaïese mythen en dat bij enkele | |
[pagina 65]
| |
hedendaagse tekenaars en negentiende-eeuwse dichters en schrijvers. Hoewel hun beschrijvingen zich niet beperken tot een rechtstreekse anekdote over een vrouw die een man seksueel verminkt en zelfs ontmant, komt het er wel op neer. In tekeningen van bijvoorbeeld Boris Vallejo en Frank Frazetta zijn de vrouwen zowel oogverblindend mooi als angstaanjagend agressief. Ze worden afgebeeld met attributen die het seksuele gevaar van de vrouw symboliseren. Hun lichamen zijn bedekt met metalen versieringen en ze gaan vergezeld van reptielen of roofdieren, attributen die we ook terugvinden in de zangen over Azteekse godinnen. Ten Berge beschrijft een aantal beelden van Vallejo en Frazetta. ‘Op een aantal schilderingen en kleurplaten (van Vallejo) draagt de vrouw een smalle gordel met een sinister, maskerachtig kopje dat haar schaamstreek bedekt. Er is een bijna naakte vrouw met ronde ijzeren plaatjes op de borsten, staande naast een gevleugelde tijger met open bek en vervaarlijke slagtanden.’ Over De vrouw met de zeis van Frazetta schrijft hij: ‘De kijker staat oog in oog met een aanvallende vrouw met woest haar, wapperende mantel, een rode zeis boven haar hoofd heffend, een dunnen lange adder in haar andere hand en een tweede reptiel aan haar voeten.’ Hoewel het volgens Ten Berge hier om een kitscherige vorm van kunst gaat, ‘is het opvallend hoezeer de beschreven afbeeldingen aansluiten op de laatromantische literaire schilderingen van genadeloze of fatale vrouwen met sexueel verslindende neigingen in de 19e eeuw’. Een belangrijk verschil tussen deze moderne (beeld)verhalen en de archaïese mythen ligt in de houding die de man aanneemt tegenover de verslindende vrouw. In de moderne versies beleven de mannen hun seksuele vernedering en vernietiging met wellust. In de archaïese mythen daarentegen zijn de mannen allesbehalve passief. Aangezien bij een natuurvolk de seksualiteit vooral gericht is op het in stand houden van de soort, is de vagina dentata een probleem van de voortplanting en van het allergrootste belang om opgelost te worden. Ook nu gaat het weer om ‘eten of gegeten worden’. In een verhaal van een Zeetsjoektsjen (Siberiese vertellingen) lost de man het netelige probleem van de vagina dentata op met een steen, een magies hulpmiddel dat in de archaïese mythen steeds terugkeert als hét middel om de verslindende vrouw te overwinnen. Een man is na een hele dag jagen zo ver van huis afgedwaald dat hij niet meer diezelfde dag nog naar huis kan terugkeren. Door de sporen van ee slee te volgen ontdekt hij een ondergronds huis, waarin een vrouw zeehondevlees aan het koken is. De vrouw heeft een merkwaardig uiterlijk. Aan de ene kant vindt de man haar aantrekkelijk, aan de andere kant vertrouwt hij haar niet helemaal. ‘Ze had slechts één oog dat in haar voorhoofd geplaatst was, terwijl haar mond zeer groot was en helemaal scheef stond. Ze had een struise gestalte en stevige borsten.’ De vrouw wil met hem slapen, maar de man voelt er niet zo veel voor. ‘Hij luisterde aandachtig, omdat hij meende iets te horen. Er klonk iets in haar lichaam dat op knarsetanden van een hond leek.’ Hij weet de vrouw in slaap te krijgen en zoekt vervolgens uit waar dat geknarsetand vandaan komt. ‘Hij keek tussen haar benen en ontdekte daar twee rijen tanden, net als in een wolfsmond.’ Dan bedenkt hij een list om de vrouw te ‘temmen’. Hij gaat naar buiten en komt terug met twee stenen ‘die precies de omvang van het mannelijk lid hadden’. Wanneer de vrouw 's ochtends wakker wordt en weer met hem wil neuken, stemt hij toe. ‘Hij deed een van de stenen tussen zijn benen en stootte hem in haar lichaamsspleet. De steen en de tanden kletterden op elkaar. De laatste maalden zich stuk op de steen. Hij trok hem eruit en zag dat bijna alle tanden zich er in vastgebeten hadden. Toen gebruikte hij de andere steen, die even later het maagdenvlies met de tandwortels mee terugbracht. Vanaf dat ogenblik was haar vagina gelijk aan die van iedere vrouw.’ De overwinning op de vagina dentata brengt zowel de man als de vrouw geluk. | |
Het ‘leeg’ rakenHet vrouwbeeld in het werk van Ten Berge vertoont veel overeenkomsten met het hierboven beschreven beeld van de verslindende vrouw uit de archaïese mythen. Dit wil niet zeggen dat het er knarsetandt van de getande vagina's. De vrouw is lang niet altijd rechtstreeks aanwezig in de centrale thematiek van het ‘leeg’ raken. Een door Ten Berge veelvuldig gebruikte metafoor voor de vrouw is de natuur. Geïnspireerd door de Eskimokultuur koestert hij een romanties verlangen om de in onze kultuur verloren gegane eenheid met de natuur te herstellen. Zijn (bijna altijd mannelijke personages) onderhouden vaak een nauwe band met het hen omringende landschap. Ze zijn er òf op reis (‘De autostrade’ in Het meisje met de korte vlechten) òf voor geologies onderzoek aanwezig (Matglas) òf om observaties te verrichten (‘De honden’ in Het meisje met de korte vlechten). In Notities van Nemo is de hoofdpersoon zo nauw verbonden met het landschap, dat hij er zelfs in verdwijnt. Hij verliest zijn eigen identiteiten wordt Niemand (Nemo). ‘Je verdwijnt in een toestand van schemering. Je wordt niemand die nergens meer blijft. En daar is je plaats.’ Het landschap wordt vaak als een vrouw beschreven en omgekeerd. In ‘Personages’, een gedichtenreeks die handelt over de ondergang van Tenochtitlán (=Mexicostad), schrijft Ten Berge: ‘In regen verwekt op de bergen/en gebaard/is de berg als een vrouw beklommen/door hem die zijn schild als een masker draagt.’ En in Poolsneeuw: ‘het gebergte als een tang opent haar dijen’. In Matglas wordt beschreven hoe de tepels van een vrouw vanwege de kou ‘omhoog rijzen’. In De autostrade verstenen de mensen letterlijk. Ook in de verhalen van Indianen wordt de aarde beschreven als een vrouw. In de poëzie van Azteken vertegenwoordigt de aarde het vrouwelijk beginsel in tegenstelling tot de zon die het mannelijk beginsel representeert. Het verlangen (en de angst) om op te gaan in de natuur symboliseert het verlangen naar (en de angst voor) de vrouw, hetgeen het beste geïllustreerd wordt in Notities van Nemo. Nemo, een man die reeds in verregaande staat van ontbinding verkeert, probeert op eigen krachten de omgeving van de ziekenbarak, waarin hij verpleegd wordt, te onderzoeken. Het landschap is typies Ten Bergiaans: verlaten, kaal, onherbergzaam, rotsachtig en koud. Op een van zijn vele verkenningstochten ontdekt Nemo in een kloof van het dal, waarin de ziekenbarak ligt, een gletsjer. Deze blijkt de bron te zijn van vele beekjes, waarvan het water ‘helder en ongemeen zuiver was en ijzig koud aanvoelde’. In het water ziet hij vissen heen en weer schieten over de bodem: ‘Ik wist dat dit de zalm was die terugzwom naar zijn oorsprong. Om er te paren en daarna te sterven.’ De bron, de oorsprong van de beekjes, is voor de zalm de plek om nieuw leven voort te brengen en om dood te gaan. Het één is nauw verbonden met het ander. Hoe deze dubbele betekenis van de bron verbonden moet worden met het vrouwbeeld zal aan het eind van het verhaal duidelijk worden. In de kloof vloeit het water tot één brede stroom van ‘opspattend melkschuim’ (dichtbij haar oorsprong is het water niet zo helder meer, immers melkschuim is wit en niet doorzichtig, de symboliese betekenis hiervan zal straks blijken). Dan ontdekt Nemo de gletsjer: ‘De onvoorziene doorgang had gehavende wanden die een konglomeraat van gesteenten te zien gaven: puin, graniet, gneis en basalt. (...) Nog niet verbrijzelde pieken staken op onregelmatige afstanden omhoog uit de onmerkbaar voortschuivende massa, die een misleidende vreedzaamheid uitstraalde.’ Dit beeld van de gletsjer en de kloof lijkt op het beeld van de vagina dentata. De kloof, ‘de onvoorziene doorgang’, symboliseert de vagina. ‘De nog niet verbrijzelde pieken’ van het ijs verwijzen naar de tanden. Nemo, die evenals andere personages van Ten Berge op zoek is naar de oorsprong, komt terecht bij de vrouw. In verband met het bovengenoemde beeld van de gletsjer als het beeld van de verslindende vrouw is het verklaarbaar dat Nemo zich zowel aangetrokken voelt tot de gletsjer als dat hij (doods)angst koestert. Deze tweeslachtigheid is inherent aan de verslindende vrouw. ‘Er moest een geheim zijn. Een ijsgeheim. Maar wat hield dat in? Hoe transparanter het werd des te raadselachtiger deed het zich voor. Het was doorschijnend en ondoorzichtig tegelijk. Het maakte gebruik van krachten die wel gekend maar niet beheerst werden. En wat eens te meer onverklaarbaar leek was de verrukking die de aanblik van het brijzelend landijs in mij wist op te wekken.’ De houding van Nemo tegenover de gletsjer is karakteristiek voor de benadering van de vrouw in het werk van Ten Berge. Enerzijds wil de man haar graag leren kennen, haar naderen. Maar op het moment dat hij dichtbij is, blijkt ze onbereikbaar. ‘Ik besefte twee dingen: het ijsschild was onbereikbaar dichtbij en wie het | |
[pagina 66]
| |
gezien had was onherroepelijk veranderd.’ Nu wordt ook duidelijk waarom het water eerst zo helder was en later, dichtbij de bron/gletsjer, melkachtig en ondoorzichtig. In het door Ten Berge vaak gebruikte woord ‘matglas’ wordt deze dualiteit kernachtig verwoord. (Doods)angst en (doods)verlangen, het zijn allebei twee aspekten van één en dezelfde zaak, hoe tegenstrijdig het ook mag klinken. Ten Berge verlangt naar éénwording met de natuur/de vrouw, wat betekent ‘zelfonteigening’, ‘leeg’ raken (trefwoorden in zijn werk), om opnieuw geboren te worden. De uiterste staat van éénwording, van zelfonteigening, is de dood. Iets van jezelf prijs geven in het kontakt met de ander is een beetje doodgaan. Maar in dit kontakt kun je ook jezelf helemaal prijsgeven en je uiteindelijk verliezen in de ander. Nemo kan daarom zowel verrukt zijn over de aanblik van het brijzelend landijs als dat hij de vreedzaamheid misleidend vindt. Achter de aanblik van het ijs/de vrouw schuilt de dood. In de masturbatiescene van Nemo bij de bron wordt het (fysieke en pijnlijke) proces van ‘leeg’ raken aanschouwelijk verbeeld. Hij trekt zich af in de nabijheid van de bron/gletsjer. Hij neukt als het ware de gletsjer. ‘En ik zat diep in de schoot van het oerstroomdal weggedoken.’ Door deze daad tracht hij werkelijk en helemaal één te worden met de natuur. Hij geeft zich in en door deze daad volledig prijs.‘Ik dacht: dit is zichzelf geweld aandoen. Ik dacht: dit is de ware onteigening, nietig en naakt op de aarde te liggen, de durf te hebben om volledig belachelijk te zijn. Jezelf prijsgeven aan slijk en mos en water. (...) Ik dacht: ik moet vol zijn van de aarde om zo tot de leegte te geraken.’ Hier wordt het ‘vol’ worden van de aarde, hetgeen verwijst naar het ‘vol’ worden van de vrouw, verbonden met de centrale thematiek bij Ten Berge: het ‘leeg’ raken. Nemo raakt letterlijk leeg wanneer hij klaar komt, waarbij tevens een beetje doodgaat, want met zijn zaad komt er ook bloed naar buiten. ‘Het was alsof ik inwendig leegbloedde en van keel tot kont een rauwe wond was.’ Het ‘vol’ worden van de vrouw en het ‘leeg’ raken van zichzelf is een noodzakelijke voorwaarde om opnieuw geboren te worden. Hoewel aan het eind van het verhaal de suggestie gewekt wordt dat Nemo zelfmoord pleegt, kan het sterven ook gezien worden als een reis naar een nieuwe wereld, weg van deze onbewoonbaar geworden wereld. ‘Dan - in de tweede, de derde, de honderdste nacht - rijd ik weg van mijn uitgewoond lichaam, weg van een wereld die inbewoonbaar was, rijd ik langs rotsbarrikade en landingsbaan naar de oever van de fjord. Tierrafirme verlatend (...) wachtend op de reiziger die in pelzen gehuld en met leeftocht omringd door de nevelslierten van de nacht naar een dag zonder einde zal drijven-’ Nu is het ook verklaarbaar waarom Nemo op zoek gaat naar de bron en waarom hij zich juist in de nabijheid daarvan aftrekt. De bron, de plek waar de zalm paart en doodgaat, symboliseert (nieuw) leven en dood. Deze dubbele betekenis verwijst naar de dubbele betekenis van de vrouw bij Ten Berge. Een betekenis die ontleend is aan de verslindende vrouw. | |
Vrouw, leven en doodIn het proces van ‘leeg’ raken kan de man bij Ten Berge niet om de vrouw heen. In De autostrade wordt dit proces van ‘leeg’ raken beschreven als een reis uit het gebergte naar het plaatsje Feldgrau dat gelegen is in een dal. De reis is een afdaling naar de oorsprong. ‘Als een bezetene had hij gereden om zo snel hij kon de banden met het achterland te verbreken. Het was alsof hij zichzelf van hoogten had verdreven waar de kans op hervinden van zijn oorsprong het meest nabij was geweest.’ Om zijn oorsprong echter te kunnen vinden moet hij eerst ‘genadeloos tuimelen in kloven en diepten die men zichzelf had bereid’. Hij moet om zichzelf terug te vinden eerst ‘tot op het bot ontkleed en leeggeschud’ worden. De reis, de afdaling in het landschap, kan gelezen worden als een seksuele afdaling, als een poging de vrouw binnen te dringen. De weg wordt steeds smaller, het onkruid (=natuur, de vrouw) voert een strijd met de stenen van het wegdek (=kultuur), totdat ‘de ruimte een eindweegs naar beneden’ openbreekt. Dan bevindt hij zich in de nabijheid van de rivier waaraan het plaatsje F. ligt. Maar het uitzicht op de rivier wordt hem ontnomen door mistflarden. Bovendien houdt de motor van zijn auto ermee op. Zo dichtbij de oorsprong/de vrouw en toch zo ver weg. Onderweg wordt de hoofd persoon gekonfronteerd met een vrouw die de dood symboliseert. In een wegrestaurant ontmoet hij een vrouw die hij Sneeuwwitje noemt. Door deze naam wordt de vrouw onmiddellijk met koude en dood (als uiterste verkilling) geassocieerd. De vernietigende kracht die zij bezit wordt ook in haar uiterlijk verbeeld: ‘Met geschonden veren stond zij voor hem, hoog en wankel op haar slanke rechte benen, een roofvogel die zich tevergeefs tegen de dunne wanden van haar glazen huis had gestort.’ Het is het beeld van een roofvogel, een typies beeld van de verslindende vrouw, dat hier beschreven wordt. In overeenstemming met dit beeld is ook de sfeer in het restaurant: het is er kil en verlaten. In de vitrines van de toonbank liggen vleessoorten uitgestald die niet echt van vlees zijn gemaakt, maar van hout. Zoals ook de gebeurtenissen en de mensen in het restaurant niet echt lijken te zijn. De vrouw neemt de man mee in een wilde dans, waaruit zij hem niet meer wil loslaten. Hij wordt bijna door haar knellende omhelzing vernietigd. Hij haat deze vrouw, die ‘hem wilde beheksen om hem daarna van stem en taal te beroven’. Anderzijds heeft hij haar ook lief. Het is weer diezelfde tweeslachtigheid die zo kenmerkend is voor de mannelijke personages bij Ten Berge. ‘De vrouw die er was en niet was, die breekbaar en hard, zachtaardig en wreed was, die bang werd en hem angst aanjoeg, die hij vernietigde en door wie hij in omhelzingen vernietigd werd; die haar oneindig zachte en warme adem in hem bracht en hem meedogenloos leeg zoog tot zij hem als nutteloos omhulsel, als een gerafeld, omkruld vlies op haar stotende adem van zich af blies.’ Een tweeslachtigheid die veroorzaakt wordt door de vrouw zelf, die zowel leven (ze brengt haar adem in hem) als dood (ze zuigt hem leeg) betekent. De onwerkelijkheid van de gebeurtenissen worden nog eens benadrukt als zij plotseling onvindbaar is. De mensen in de keuken van het restaurant verstenen langzamerhand. ‘Als enige bewoog hij in het wassenbeeldentableau.’ Wanneer hij zijn hand op de buik van een vrouw legt voelt hij de klamme kou (van de dood) door hem heen trekken. Sneeuwwitje laat een spoor van vernietiging achter zich. In het verhaal ‘Het meisje met de korte vlechten’ (uit de gelijknamige bundel) wordt het ‘leeg’ raken verbeeld als een reis terug in de tijd. Straszek, een intellektueel, reist naar Warschau. Niet zonder bepaalde reden, want hij is op zoek naar de oorsprong, de oorsprong van zijn angst. De angst wordt gesymboliseerd in zijn fysieke en geestelijke konstipatie (hij heeft ijs onder zjn hersenpan zitten). De reis moet hem in alle opzichten weer aktiveren; hij moet bevrijd (leeg) raken van zijn konstipatie, dat wil zeggen van zijn angst. Ook nu weer voert de reis de man via de vrouw naar de dood en tegelijk naar een nieuw leven. Straszeks gevoelens en ervaringen bewegen zich, als een kreeft, achterwaarts, terug in de tijd. Vandaar zijn angst voor zigeunervrouwen die hem de toekomst willen voorspellen. Met de toekomst heeft hij niets op. Daarentegen voelt hij zich prima bij Marysia, het meisje met de korte vlechten (de sjamaan draagt ook vlechten, de overeenkomst in uiterlijk lijkt mij niet toevallig gezien de funktie die Marysia in het verhaal vervult). Zij vormt voor Straszek de schakel met het verleden, de oorsprong van zijn angst: de Tweede Wereldoorlog. In Warschau heeft hij Marysia toevallig leren kennen op een terrasje. Ze zijn vreemden voor elkaar. Langzaam dringt het tot Straszek door dat hij haar ergens van kent. De herkenning, waartoe Marysia de katalysator is, wordt pas volledig als het ijs onder zijn hersenpan (de angst voor het verleden) ontdooid is. Dan breekt het verleden volledig door: ‘Toen ik de omtrekken van haar gezicht naast mij zag en wij sprakeloos in het warm overspelig bed dicht opeen lagen, verkleinden zich plotseling haar neus en mond en kromp zij ineen tot het meisje dat zij geweest was, dat ik gekend had en mij met grote ogen aanstaarde toen het onder mij lag en ik haar met mijn lichaam beschermde, terwijl om ons heen de stad in brand werd geschoten.’ Marysia voert hem terug naar het verleden, naar dood en verderf, maar ook naar een nieuw leven, bevrijd van angst. Straszek voelt zich na deze gebeurtenissen weer bijna helemaal normaal. Met Marysia daarentegen gaat het niet zo goed. De rollen worden nu omgekeerd. Straszeks bevrijding gaat ten koste van de vrouw. Hoe voor Ten Berge de vrouw leven en dood in zich verenigt, wordt misschien het meest duidelijk uit het volgende, afschu- | |
[pagina 67]
| |
welijke beeld uit het verhaal ‘De honden.’ Een natuurverschijnsel wordt beschreven met het beeld vaneen vrouw die de dood baart. ‘Zingend ontzet keek ik omhoog; ik zag de donkergrijze landkaart van de hemel en het groeiende zwarte vrouwelichaam dat in pijnen gekromd in de ruimte hing. Het doorschijnende blauwe vlies om de streek werd doorbroken. Er waren rokende fabrieken aan de kim, een stad in vlammen, een stoet van kreupelen die brandend als een fakkel door de heuvels schokte.’ (kursivering van mij A.J.) Hierna regent het korrels, die zwarte bessen blijken te zijn en voedsel (leven) voor de hoofdpersoon oplevert.
In Matglas vinden drie vrouwen de dood. Alle drie hebben ze gemeen dat de hoofdpersoon Stefan zich hieraan schuldig voelt of het zelfs is. De eerste vrouw die doodgaat is Mila, een journaliste die meereist met een ekspeditie naar de Zuidpool, waarvan Stefan ook deel uitmaakt. Samen met Marston, van beroep fotograaf, en Stefan wordt zij tijdens een wandeling overvallen door een sneeuwstorm. Zij moet alleen terugkeren, want Marston en Stefan besluiten een andere route terug te nemen. Op weg naar de barak stort ze in een ijsravijn. Later wordt ze dood door Stefan aangetroffen. Hij voelt zich schuldig aan haar dood. De tweede vrouw vindt de dood tijdens een (denkbeeldige?) autotocht met de hoofdpersoon door een verlaten, winters landschap (deze twee vrouwen gaan niet zonder reden dood in een koud landschap; kou en de kleur wit verwijzen naar de dood, naar de vernietigende kracht van de vrouwelijke seksualiteit). Het weer wordt bar en boos, in de auto wordt het steeds kouder. De auto gaat langzaam rijden, de vrouw wordt steed houteriger in haar bewegingen. Wanneer de auto uiteindelijk stopt, is de vrouw (schijn)dood. ‘Haar neus en lippen, het voorhoofd (...) waren die van een geverfde houten pop, onaangetast sedert de middeleeuwen en tot masker van schoonheid verbleekt.’ De man vindt de dood mooi, hij wordt erdoor aangetrokken. ‘Het was een open, van alles bevrijd kijken’, zegt hij van Mila's dode gezicht. Door de aanblik van de tweede vrouw wordt hij zo aangetrokken dat hij haar verkracht en in stukken snijdt. Na de verkrachting ligt hij ‘leeg en stil’ op de ‘witte geliefde’. De vrouw heeft hem met haar seksuele aantrekkingskracht uitgeblust en ‘leeg’gezogen. Bijna had hij zich helemaal in de vrouw verloren, maar uiteindelijk heeft hij háár vernietigd om zelf in leven te blijven. Het proces van ‘leeg’ raken is duidelijk niet van gevaar ontbloot. In Matglas blijft de man niet passief onder dit gevaar. Het is voor hem, evenals voor de man in de archaïese mythe, een kwestie van leven en dood, van eten of gegeten worden. Of zoals de hoofdpersoon uit het verhaal ‘De honden’ zegt: ‘Wie mee eet is geen vijand’. Zolang hij met de voor hem gevaarlijke honden mee eet van de zwarte bessen zullen ze hem niet opeten. De derde vrouw die doodgaat, onder voor Stefan verdachte omstandigheden, is Olga. Vlak voor haar dood heeft hij nog kaart met haar gespeeld. Het kaartspel, een spel op leven en dood, is een terugkerend motief in het werk van Ten Berge (zie met name de dichtbundel Va-Banque). Olga doet Stefan denken aan de hartenvrouw uit het kaartspel. Daar lijkt ze sprekend op. De hartenvrouw noemt hij een ‘eerlijke, toegewijde en gevoelsvolle minnares’. Maar achter de overheersende harteigenschappen merkt hij ook de lichte aksenten van de schoppenvrouw op. De schoppenvrouw kenmerkt zich in tegenstelling tot de hartenvrouw door haar ‘furieuze valsheid of sluw intrigantendom’. Olga blijkt, zoals veel vrouwelijke personages bij Ten Berge, het prototype van de verslindende vrouw te zijn: mooi van buiten, maar levensgevaarlijk. Geen wonder dat Stefan bang is om kaart met haar te spelen, want de inzet is leven of dood. Olga wordt niet alleen met de dood geassocieerd, maar ook met seksualiteit wanneer zij Stefan namelijk doet denken aan de mythe van de vuurdril. In deze mythe vraagt een man aan een vrouw of ze weet hoe ze met de vuurdril vuur kan maken. Omdat ze het niet weet, vertelt hij het haar. ‘Boor net zolang totdat je een hoop van dit fijne stof hebt verzameld. Neem er iets van en eet het op. Nadat de vrouw dit gedaan had, werd ze zwanger. Ze baarde een kind dat Zoon van de Vuurdril genoemd werd.’ Zo wordt in de persoon van Olga dood en seksualiteit met elkaar verbonden. In de mythe zit een tweetal motieven die Ten Berge ook gebruikt in zijn werk, namelijk eten-paren en het binnendringen van de aarde als seksuele daad. Het kaartspel loopt voor Stefan danig uit de hand. Op het eind trekt hij schoppenaas, ondubbelzinnig het teken van een alles vernietigende vrouwelijke seksualiteit: ‘de bekervormige steel die geplant stond in de holte van de brede heupen met een spits toelopende schoot. Onmiskenbaar het teken van de dood’. Het enige dat hij nog kan doen om het (doods)gevaar af te wenden is Olga vernietigen, verkrachten. De overeenkomst tussen deze dood en de dood van de tweede vrouw verwijst naar een aspekt van de angst voor de vrouw die tot nu toe nog niet belicht is: de angst om sprakeloos te worden. Stafan vindt Olga ‘met in haar hals (...) de sporen van een ruw verwijderd kettinkje zichtbaar’. De tweede vrouw droeg ook een kettinkje dat de man ruw afrukte en diepe wonden in haar hals achterliet. Deze vormen van moord vertonen veel overeenkomsten met de veenmoorden uit De witte sjamaan.Ga naar eindnoot7. De reden van de mannelijke personages van Ten Berge om het op de hals van hun slachtoffer te hebben gemunt (de plek waar het spraakorgaan zetelt), is hun angst om van stem en taal te worden beroofd. We zien die angst in de konfrontatie tussen Sneeuwwitje en de hoofdpersoon in De autostrade. En wanneer hij arriveert bij de rivier/de vrouw wordt hij overweldigd door sprakeloosheid. ‘De soldaat maakte een gebaar alsof hij nog iets wilde zeggen, maar hij scheen te begrijpen dat het spreken hier door de sprakeloosheid van de reiziger was afgetroefd en opgeheven.’ In Het meisje met de korte vlechten ligt Straszek sprakeloos in de armen van Marysia als het verleden in hem doorbreekt. Nemo is op een bepaald moment zover achteruit gegaan dat hij niet meer kan spreken. ‘Mijn tong ligt als een vlezig dood ding in de mond. Een gewaarwording die mij zogezegd sprakeloos achterlaat.’ Om de dood die er onherroepelijk aankomt nog even uit te stellen besluit hij over te gaan tot ‘schrijvend waarnemen’. Terwijl hij zelf ‘gegeten’ wordt, ‘vreet’ hij aan de woorden, in een poging uit de verschrikking te breken. Na de masturbatiescène bij de gletsjer raakt hij steeds vaker de greep op de woorden kwijt. De woorden worden steeds abstrakter en verliezen hun ‘mondigheid’. Nemo is doodsbenauwd dat zijn keel zal dichtgroeien. ‘Ik kan niet meer slikken, in- en uitgangen worden vergrendeld.’ (Bij de Eskimo's spelen de in- en uitgangen juist zo'n belangrijke rol in hun lichamelijke produktiviteit, ook in het spreken, want Elik heeft het in Notities van Nemo over ‘de welbespraakte anus’.) Zoals voor de mannelijke personages bij Ten Berge de vrouw een kwestie van leven en dood is, zo is de literatuur voor de schrijver een ‘hals’zaak. Hij is (achter zijn personages) verdwenen uit zijn werk. Als subjekt is hij afwezig, dood. En om met de woorden van Nemo te besluiten: ‘het gaat er maar om of ik mezelf en die ander bij elkaar weet te houden’. vervolg op pagina 76 |
|