dat is gedurende een drietal jaren negen kralen halskettingen. (catalogusnummer 110)
De Limburgse kunstenaar Vic Savelkoul verkocht ‘HOMMAGE A JAN HANLO’
Evenals bij de Wereldtentoonstelling kreeg Hanlo ook het woord op de Algemene tentoonstelling. Hij liet een bandje horen waar merelgeluiden op stonden. Hij floot de melodie voor en legde het publiek uit hoe 't met de verwantschap met Beethoven zat. Ten lange leste was iedereen het er over eens dat de merel inderdaad ‘met menselijke stem’ zingt.
Elders heeft Hanlo ook wel interessante opmerkingen over Barbarber gemaakt, o.a. bij het artikel dat Frits Haans in Achterwaartse blik op een uniek solist publiceerde. Onderaan de laatste bladzijde merkt Hanlo op:
Ik leer een heleboel van Barbarber. Niet dat ik die richting volledig omarm. Ik sta er zelfs - voor mij zelf - nogal koel tegenover, maar ik waardeer hun wel. Ik ben zeker niet een 100% Barbarberman, maar dat bewonder ik juist wel in K. Schippers (hij is ‘de’ Barbarberman) die die richting zo consequent vervolgt. Wat mij in B.B.B. sympathiek en typerend aandoet is het feit dat ze het niet in het bizarre zoeken. Ze zijn ook niet snobistisch. Alleen een tikkeltje snobistisch misschien, om niet te zeer kwetsbaar te zijn, maar in de grond zijn ze niet snobistisch, waardoor ze zich duidelijk aftekenen tegen de hedendaagse tendenzen.
Tenslotte de opmerking die Hanlo enkele jaren eerder gemaakt had in een interview dat Bernlef en Schippers hem afnamen: (zie Wat zij bedoelen)
Door Barbarber heb ik de kans gekregen ook kleine dingetjes te publiceren. Een schuchter stemmetje van de humor zou je zeggen waar toch wel wat in zit. Dat ik de kans heb gekregen dat te ontwikkelen, om zodoende wat vrijer te ademen, is voor mij erg belangrijk geweest. Barbarber was voor mij een blad dat met nieuwe gezichtspunten kwam.
Men leest uit bijna ieder stukje van Hanlo uit Barbarber de behoefte zijn denkbeelden over een onderwerp steeds van de grond af aan op te bouwen. Dit steeds maar weer ontbotten van ideeën om er zelf nieuwe structuur in aan te brengen maakt Jan Hanlo tot een naar het dadaïsme toe neigende auteur. Let wel, bij Hanlo was echter geen plaats voor cultureel nihilisme. Dit alles geldt voor zowel zijn proza als zijn poëzie.
Er zijn een aantal min of meer regelmatig terugkomende thema's. Ik noem er enkele: hetgeen door Kronkel in Het parool ooit een ‘lucide soort gezeur’ werd genoemd én, Hanlo's opvattingen over kunst. Het lucide soort gezeur uit zich bijvoorbeeld in de veelvuldige aandacht voor de paradox. De paradox heeft iets afbrekends in de filosofie. Hanlo noemde de meest populaire ‘paradoxbedenker’ Zeno dan ook ‘de dadaïst onder de filosofen’. Hanlo's paradoxen hebben vaak iets weg van de simpele kinderraadsels. De grens tussen zwaarwichtige paradoxen en simpele kinderraadsels is vaak moeilijk te trekken. Zo schreef hij in hetzestiende nummer van Barbarber ‘verstandelijk gezichtsbedrog’:
Neem b.v. de afstand tussen de havens 100 km. Laat het schip een snelheid hebben van 50 km per uur. Laat er nu een stroom tussen de havens zijn met een snelheid van 10 km per uur. Dan zal de heenreis, met de stroom mee zullen we zeggen, met een snelheid van 60 km/u worden afgelegd en dus 1 u en 40 min. duren. De terugvaart, met een snelheid van 40 km/u, zal dan in 2 1/2 u afgelegd worden. Totaal heen en terug: 4 u 10 min. Bij een snellere stroming van het water wordt de duur van de heen- en terugvaart nog veel groter. Stel eens dat de stroom een snelheid van bijna 50 km/u heeft. Dan moet het schip over de terugreis bijna een eeuwigheid doen, wat maar bitter weinig gecompenseerd wordt door de (bijna) verdubbeling van de snelheid op de heenreis. Bij een stroomsnelheid van 50 km of meer bereikt het schip de thuishaven nooit!
In ‘een ander probleempje’ vraagt Hanlo zich af of een erwt zo groot als een voetbal nog wel een erwt genoemd kan worden. Het uiteindelijke antwoord op deze vraag luidt dan wel ‘neen’ maar hij blijft toch zitten met de erwten zo groot als een knikker of een erwt ter grootte van een fietsbel. De echt simpele raadsels zijn ook wel leuk, zo weet hij een manier om elf kinderen te verdelen over tien bedden maar dan zo dat ieder kind toch een eigen bed krijgt.
Twee probleempjes die ik echt ‘Barbarber’ vind omdat ze op een dadaïstische wijze wetenschap en cultuurop hun wankele voetstukkend doen trillen, zijn de volgende vraagstellingen. Het eerste is de ‘spiegel-puzzle’ uit het achtenzestigste nummer:
Als u in een spiegel kijkt is uw linkerhand rechts geworden en uw rechterhand links. Maar uw bovenkant blijft boven en uw onderkant onder. Hoe kan dat?
Een ‘echte’ natuurkundige zou al vlug tot de conclusie komen dat het aan de horizontale as van onze ogen ligt die ons de indruk geeft dat een spiegel ons doet spiegelen zoals ie dat doet. Hanlo die het dichten (en schrijven in het algemeen) als ‘vacantie van de filosofie’ beschouwde, vond het probleem interessant omdat ons verstand ons verzet tegen deze oplossing. ‘Op straffe van voortaan ongelukkig te zijn’ had hij zich de taak gesteld deze zaak op te lossen. De oplossing houdt het midden tussen een natuurkundige speurtocht naar het onbekende en een valstrik waarin de lezer gelokt wordt.
Dat je hoofd onder is bij een horizontale spiegel, en dat - bij een vertikale spiegel - het beeld ‘je aankijkt’, berust op de terugkaatsende macht van een spiegel, maar dat in beide gevallen je linkerarm een rechterarm is geworden, berust op foutive inleving in het spiegelbeeld als zou je ‘en bloc’ zijn omgekeerd. Je bent stukje voor stukje omgekeerd. Je bent het niet meer.
Bernlef en Schippers refereerden in hun herdenkingsartikel (VN 21-6-1969) naar aanleiding van Hanlo's dood aan de intelligente werkwijze van Hanlo, gekenmerkt door het wetenschappelijke: ‘intense aandacht voor de kleinste bijzonderheden, maar zonder de beperking van nuttigheid.’ Hiermee kwam hij dan precies overeen met de ‘vader van Barbarber’, Marcel Duchamp naar wie hij het volgende aforisme schreef:
Een klok is een ding dat de tijd aangeeft. Maar als hij niet de tijd aangeeft dan is het toch een klok. (Barbarber 43)
De hier aan de orde gestelde probleempjes belichten natuurlijk maar een deel van Hanlo's stukjes in Barbarber. Er zijn ook vele tekstjes die ons willen verstrooien, amuseren of die het ‘schone’ willen overbrengen, bovenal is het proza speels met een vleugje melancholie. Voor wie bijzonder is geïnteresseerd in de ‘technische’ kant van Hanlo's Barbarberoeuvre verwijs ik ook naar het Tiradenummer (20 (1976) 214) waarin ‘Aan Henk... (die zo gooit als hij wil)’ is herdrukt. Hanlo vraagt zich in dit stukje, dat oorspronkelijk in Barbarber 18 stond, af hoeveel kans je hebt om ‘zes’ te gooien als de vorige tien worpen ook al ‘zes’ waren. K. Schippers publiceerde in dit zelfde Tiradenummer de zes brieven die Hanlo over het hem kwellende dobbelprobleem aan de Amsterdammer (die zijn naam tot initialen gereduceerd wenste te zien) W.A.
Jan Hanlo heeft zich verscheidene malen afgevraagd of al zijn probleempjes nou echt zo interessant waren of dat ze voor hem zo intrigerend waren omdat hij weinig verstand van een en ander had. Zo blijkt dat het niet-utilaire denken van Jan Hanlo geen pose was. Hij wilde het vicieuze denken vermijden maar werd er steeds maar weer mee geconfronteerd. Al in 1954 vertelde Jan Hanlo in een gesprek met Adriaan Morriën (zie Mijn benul):
De paradox is de gecamoufleerde nederlaag en daarom wil ik die liever vermijden.
Het is niet mijn bedoeling hier Jan Hanlo's opvattingen over kunst in extenso aan de orde te stellen. Maar met een voorbeeld uit Barbarber wil ik Hanlo's opvatting over de zo vaak gevoerde vorm-inhouddiscussie aan de opvatting van Paul van Ostaijen koppelen. In de literatuur over Hanlo wordt vaak over verwantschap met Van Ostaijen geschreven. In het negenentwintigste nummer schreef Hanlo in zijn ‘truism’ over de problematiek van de vorm-inhoud:
De vorm is niet een pantser, nee, de vorm is de inhoud in zijn concrete waarneembaarheid en uitleverbaarheid.
Dit idee vond ik terug in het ongeveer veertig jaar eerder geschreven ‘Voorwoord’ voor een nimmer verschenen tijdschrift Sienjaal (zie: J.J. Oversteegen, Vorm of Vent, p. 15) van Paul van Ostaijen.
In de realiteit zijn vorm en inhoud in het kunstwerk niet te