Bzzlletin. Jaargang 12
(1983-1984)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Em. Kummer
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
IDat zijn de woorden van Foucault en het is tegen de achtergrond van deze uitspraak dat ik u een ideologisch leesprotokol voorstel met als toetsingsmateriaal Ter Braaks Hampton Court. Er zijn voor mij twee extreme leesmodellen: een traditioneel en een anarchistisch model. Traditioneel: een werk kan ik als lezer als een afgerond objekt beschouwen met een eenduidige betekenis, die klaar ligt voor direkte konsumptie. Als die betekenis niet aanwezig is, dan werken we hard om haar zo volledig mogelijk naar boven te halen. Dat is vooral weggelegd voor diegenen die meer tijd aan het lezen willen of moeten besteden: de marginale figuren zoals kinderen, ouden van dagen en docenten, schrijft Barthes. We proberen dan in naam van verschillende autoriteiten de koherentie van een tekst duidelijk te maken. Ik denk bij autoriteiten aan auteursintentie, tekstintentie, dieptepsychologie, existentiële projektie etc. Je kunt zelfs binnen dit systeem een aantal naast elkaar liggende interpretaties produceren, die elkaar niet bijten, maar dit pluralisme veronderstelt de eenheid van elke afzonderlijke duiding. Anarchistisch: de tekst vormt een ruimte voor alle mogelijke betekenissen die ik in mijn leesaktiviteit produceer. Niet de eenheid is dan mijn doel, maar het fragmentarische, niet de koherentie, maar de tegenstellingen, niet de kausale banden, maar de associatie. De eerste lektuur is gericht op het zoeken van een kern. De lezer treedt op als een subjekt dat zijn eenheid verworven heeft, steeds op zoek naar evenwicht, stabiliteit. Het vertrouwde beeld ligt in de eenduidigheid; er zal orde en regelmaat in de chaos aangebracht moeten worden. De tweede lektuur trekt zich nergens wat van aan, beproeft alle methodes, is erop uit zoveel mogelijk een debat met de tekst aan te geven en de machtsaanspraak van elke eenheidsbetekenis te ondermijnen. Het subjekt stelt zijn eigen eenheid op de proef. Toch gaat de ene lektuur niet zonder de andere, de traditionele niet zonder de anarchistische. Juist de botsing tussen beide leeswijzen zal uitmaken welke teksten zich lenen voor een zuiver anarchistische (of ideologische) lektuur. Ik heb een ideologisch lektuurprotokol voorgesteld en de vraag is nu dus: wat versta ik onder ideologie? Om de ingewikkelde kwestie iets schematischer te maken ken ik aan ideologie een drietal funkties toe. Ideologie heeft een vitale funktie: ze is noodzakelijk voor elke maatschappijvorming. Elke gemeenschap heeft, om te kunnen overleven, een minimum aan konsensus nodig, een reeks voorstellingen, mythen, begrippen, handelingen en rituelen die gedeelde normen en waarden van een kollektiviteit uitdrukken. Ideologie heeft een praktische en sociale funktie. Ze doet dienst als leidend schema voor het handelen van de mens vanuit het standpunt van groepen, klassen en subklassen. Met dit punt komen we van het abstrakte begrip terecht bij de konkrete realisatie: in een maatschappelijk geheel vinden we verschillende ideologieën die een bepaalde relatie ten opzichte van de algemene konsensus bezitten. Ik meen dat we het als volgt moeten zien: aan het vormen van de ideologie doen allerlei ideologische apparaten mee, zoals het gezin, de school, het leger, etc. Het gaat erom dat de mens zijn sociale positie aanvaardt zonder gewelddadige pressie. Het meest konform de algemene konsensus is dat de mens zijn plaats in de samenleving als iets evidents aanvaardt, alsof alles vanzelf spreekt. Maar dat is, gezien de pluralistische maatschappij, zoals we die nu kennen, ingewikkeld. Er ontstaan tegenstellingen, en de kernvraag wordt dan: bestaat er een heersende klasse die de bron van de konsensus is of hebben we met wisselende belangengroepen te maken in een postmoderne managersmaatschappij? Ik voor mij geloof nog steeds aan de heersende klasse-theorie, maar dat doet hier niet ter zake. Van belang is dat we konstateren dat er een konsensus bestaat die door de verschillende groeperingen gerechtvaardigd wordt, óf bestreden. Of anders gezegd: van belang is de relatie die de mensen tot de heersende ideologie hebben, een relatie die voortkomt uit de varianten van ideologisering binnen allerlei instanties. Ik denk als voorbeeld aan de konfessionele groeperingen binnen de Nederlandse konsensus, met hun eigen scholen, hun kerken, en hun vakverenigingen. Ideologie heeft ten derde de funktie van herkennen en miskennen: ze geeft de mens de gelegenheid zijn situatie en aktiviteit uit te beelden. We hebben te maken met een aantal processen dat de mens fundamenteel vormt. De ideologie is al aanwezig voordat de mens op de wereld komt, ze bevat al die voorstellingen die het kind reeds bij zijn prilste gedragstraining ingegoten krijgt, samen met zijn taalverwerving. Niet voor niets is het ideologiseringsproces vergeleken met het psychoanalytisch mechanisme dat verklaart hoe een ongedifferentieerd kind (individu) door identifikatieprocessen en taalverwerving zijn plaats in de maatschappij krijgt, tot subjekt wordt. Op die wijze is de ideologie vergelijkbaar met onderbewuste structuren die de mens opgelegd krijgt. Doel is het individu klaar te stomen voor de verschillende rollen die het binnen de maatschappij gaat vervullen. Dat hele proces van ideologisering vergéét hij. Eenmaal subjekt denkt de mens dat hij al zijn voorstellingen en opvattingen zelf produceert, en hij voelt zich daardoor het centrum van zijn ideeën. Dat is een illusie. De zaak wordt omgekeerd: niet het subjekt staat centraal, maar de ideologie. Deze illusie is echter noodzakelijk, want de mens als subjekt moet met de anderen kunnen meedraaien zonder zich steeds af te vragen of het wel juist is wat hij voelt of zegt, en hoe hij aan zijn houding is gekomen. Ideologie doet zich op die manier voor als pseudo-kennis, een praktische en sociale interpretatie van de werkelijkheid, een pseudo-kennis die zich graag als ‘echte’ kennis voordoet, om allerlei tegenstrijdigheden te kunnen camoufleren. Willen we de illusie van de ideologie onderkennen, dan behoren we een buiten-ideologische kennis te bezitten die de ideologische zekerheid aan de kaak kan stellen. Voor sommigen is dat de wetenschap, maar dan beginnen grote moeilijkheden, want in welke mate geeft de wetenschappelijke kennis ons kriteria om de ideologische pseudo-kennis af te wijzen of te ontkrachten? Dit voert me nu te ver, maar toch meen ik dat we zonder een uitspraak te doen in deze diskussie, de ideologie in zijn verschillende funkties kunnen volgen. We beschouwen ideologie als een proces, als een produktie-aktiviteit. Ik stel mezelf hier de vraag wanneer het funktioneren van de ideologie blootgelegd wordt. En nu terug naar het ideologisch lektuur-model. Hoe deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
opvattingen over ideologie in mijn anarcho-traditionele lektuurprotokol in te voegen? Laat ik het voorlopig op de volgende vrij vage aanduiding houden: ik zal bij mijn onderzoek naar betekenisproduktie van een tekst tegelijkertijd gaan opletten of er sprake is van het tot stand komen van ideologie, met als konstituerende leidraad haar bovengenoemde funkties. Ik zal die toepassen op Hampton Court. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
IIAndreas Laan, een jonge student in de rechten, krijgt plotseling in Engeland tijdens een uitstapje naar het kasteel Hampton Court last van psycho-somatische aanvallen (hierna zal ik telkens spreken over het HC-syndroom, HC-geheim etc). Sandwiches, een ruisende fontein, groen gras, roepen gevoelens van vervreemding bij hem op. Hij gaat terug naar zijn ouderlijk huis om tot zichzelf te komen. Dat helpt niets en hij gaat naar de stad om het uit te maken met zijn verloofde, in de hoop schoon schip te maken, wat evenmin helpt. Integendeel, zijn geestelijke en lichamelijke ontreddering nemen toe. Bij een vriend ontmoet hij een cynische beursman, Van Haaften, die hem over zijn diepe depressie heen helpt en aan zijn onlustgevoelens vorm geeft. Hij wijdt hem in in zijn imbecielentheorie, waarvan de kern is dat iedereen zijn positie in de wereld probeert te rechtvaardigen met mooie praatjes en niet durft te bekennen dat hij alleen in zijn eigen belang spreekt en leeft. Edele ethische motieven bestaan niet, alles is eigenbelang; alleen Van Haaften en in zekere mate Andreas durven er eerlijk voor uit te komen. Langzamerhand begint er bij Andreas een kentering op te treden en verwijdert hij zich van zijn leermeester en vriend, omdat hij in de gaten krijgt dat deze niet konsekwent zijn eigen leer aanhangt. Als Andreas Van Haaften op de kamer van Eline, zijn ex-verloofde, betrapt, terwijl hij bezig is haar allerlei liefdespraatjes op te hangen en daardoor zijn eigen theorie te verloochenen, voelt hij zich helemaal bevrijd. Hij wandelt naar een park toe en daar, onder een volle maan, beseft hij plotseling wat het HC-syndroom voor hem geweest is. Ik heb niets meer dan op die warme dag, toen de fontein ruiste, toen ik in paniekstemming terugging, om weer gewoon te worden; ik had toen een ijzeren tafeltje, met twee sandwiches en een groen grasveld, nu heb ik een oud kereltje, en een maannacht, een wonderlijke maannacht. Maar er is iets verschoven. Ik heb geen verlangen meer om gewoon te worden. De mensen zullen niets meer aan mij merken, zo gewoon zal mijn ongewoonheid zijn. Allerlei dingen zal ik ondernemen... Weer met een vrouw ergens een huis binnengaan en zeggen: ‘Zo, woon jij hier?’... Met verzekeringsagenten spreken over de voordelen van een polis... Dit is de nacht van Hampton Court, immers nu zie ik het helder. Ik ging op de vlucht voor het allereenvoudigste, want het is moeilijk het zomaar aan te nemen, als een doorzichtig aquarium, het is gemakkelijk het hier of daar te zoeken.Ga naar eind2. Naar aanleiding van deze slotpassage zal ik op een aantal problemen ingaan, nl.:
De oorzaak van de HC-malaise blijft voor Andreas in de loop van het verhaal verborgen. Het is een geheim waarvan hij de oplossing pas aan het einde leert kennen. Zoals gezegd heeft hij er tot 1 september behoorlijk last van, daarna hoor je hem er niet meer over spreken tot in december als hij van Hampton Court droomt. Maar dan treedt er een totale ommekeer op en wordt het een bron van gelukzaligheid. Toch blijft het steeds onduidelijk wat het precies voor hem betekent en betekend heeft. In de slotscène, als de onthulling van het geheim plaatsvindt, wordt het HC-gebeuren gereduceerd tot een ‘kleine zwakheid’ en is hij tot de slotsom gekomen dat hij ongewoon zal blijven, maar zonder dat de anderen het zullen merken. Wat is die ongewoonheid? Belangrijke sleutel om het geheim te doorgronden. De ongewoonheid-tot-1 september kunnen we het beste omschrijven als een identiteitskrisis, hij ervaart de hem vertrouwde wereld als iets vreemds. Het ik-gevoel wordt van alle kanten bedreigd, hij twijfelt aan de juistheid van zijn zintuiglijke waarneming en van zijn denken. Hij vraagt zich zelfs af of hij niet gek is, hij hoort stemmen, ziet een derde en meent dat Van Haaften die Derde is. Na 1 september komt Van Haaften met zijn imbecielentheorie op de proppen waarmee Andreas een antwoord kan geven op al zijn gevoelens van angst, schuld en minderwaardigheid. Met andere woorden, we krijgen te maken met een ander soort ongewoonheid, een intellektuele rechtvaardiging van de voorafgaande gevoelens, die Andreas overvallen hebben. Maar dat standpunt wordt door Andreas verworpen. Hampton Court, dat hij associeert met het gezicht van Eline en als verrukking ondergaat, verdwijnt. Dit onderzoek helpt ons niet erg ver bij de oplossing van het geheim. Een andere poging tot het ontraadselen van het geheim is mogelijk als we letten op de volgende passages in de hierboven aangehaalde tekst. Andreas konstateert dat hij weer zo'n beetje op zijn uitgangspunt terug is: HC en het park, ieder met zijn eigen attributen; dat is alles wat overblijft na al zijn belevenissen. Toch is er een verschil: er is iets verschoven, hij wil niet meer gewoon worden. Maar er is ook iets anders verschoven, er is nu sprake van de Nacht van Hampton Court. Twee beelden zijn in elkaar samengevloeid alsof het op die manier een andere betekenis produceert. Dit beeld kan opgevat worden als een synthese van de twee belangrijkste breuken in het leven van Andreas, Hampton Court en De nacht, een synthese van een uiterst straf doorgevoerde dialektische ontwikkeling. Een ontwikkeling die dan meteen een andere lijn aan de orde stelt, namelijk de formele struktuur van de roman (zie voor het volgende ook Bijlage A. en B.). Hampton Court is een roman die heel strikt georganiseerd is, verdeeld in tien hoofdstukken met als caesuur het vijfde, ‘De generaal’ geheten en symmetrisch ingeklemd tussen het eerste hoofdstuk ‘Signalen’ (de beginbreuk) en het laatste ‘Hampton Court’ (de laatste breuk): het gaat over 1 september, de dag waarop de grote omwenteling in het leven van Andreas plaatsvindt, zijn nieuwe leven begint: namelijk de omgang met Van Haaften. De andere hoofdstukken geven de verschillende fasen van Andreas' ontwikkeling aan. Beschouwen we deze ontwikkeling in het perspektief van de gewoonheid en ongewoonheid dan krijgen de drie breuken de volgende betekenis. HC is een radikale omkering waarin Andreas vervreemd raakt: de ongewoonheid dwingt hem tot het zoeken naar de gewoonheid. Maar dit HC-syndroom is al in zijn jeugd opgetreden, het heeft alleen deze gelegenheid, de reis naar Engeland, afgewacht om de volledige omslag teweeg te brengen. Er is in Andreas een immanente kracht die wacht op een van buiten komende impuls om een totale ommekeer te veroorzaken. De tweede verandering, die van 1 september, wordt eveneens voorbereid vanuit Andreas zelf. Het is de lijn van de innerlijke stem, evoluerend tot de Derde, waaruit ten slotte Van Haaften tevoorschijn komt. Die ontmoeting met de beursman is weer een impuls van buitenaf. De laatste breuk, De nacht, is ook weer het gevolg van een immanente kracht en externe oorzaken. Het beeld van de regent, als Andreas Van Haaften ziet, de heilslegertoon en andere symptomen leiden tot een breuk met zijn vriend, en de ontmoeting met zijn ouders, de broer van Van Haaften en vooral de scène op de kamer van Eline, zijn doorslaggevende faktoren tot radikale verandering. Ik leg hierop de nadruk omdat de beweging van deze ontwikkeling er één is van een typisch Hegeliaanse dialektiek! De omwentelingen worden van binnenuit veroorzaakt. Nu gaat deze strukturele organisatie gelijk op met de geestelijke ontwikkeling van Andreas. Ik zal de gang van het bewustzijn van hem in het kader van de breuken en verschuivingen weergeven. Vóór HC, in de eerste fase, kunnen we over een spontaan bewustzijn spreken, dat een komplete en onmiddellijke eenheid met de gegeven realiteit vormt, en de aan Andreas opgedragen rollen zonder meer aksepteert. In de tweede fase, die van de krisis, van de bruuske vervreemding, wordt het bewustzijn zich plotseling bewust van zijn anders-zijn en beschouwt de spontaan uitgevoerde rollen | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
binnen de vertrouwde konteksten als een ziekte, als een zwakheid. Er treedt ik-splitsing op, een ander Ik komt op de proppen dat zich als een anderszijn manifesteert, in de vorm van een stem, van de Derde en tenslotte in Van Haaften. Het bewustzijn treedt buiten zichzelf, aanschouwt zichzelf door een ander bewustzijn (Van Haaften). Vreemd aan de wereld, wordt het bewustzijn vreemd aan zichzelf. De derde fase is die van het volledig anders-zijn en die van de theoretisering van de vervreemding. Het andere Ik staat nu los, is autonoom. Vrij van de sociale en kulturele instituties raakt men echter nooit, ze zijn noodzakelijk voor de handhaving van het Ik. Dat is het probleem dat gesteld en uitgewerkt wordt en in vele variaties aan ons voorgesteld wordt. Ik denk hierbij aan het lezen van het advertentieblaadje van de middenstand, aan het kind in hem dat wil brabbelen, aan het spoorzoekertje-spelen als hij Maffie in haar warenhuis wil bespieden. Maar ik denk vooral aan het moment dat hij zichzelf in de spiegel bekijkt als hij in smoking klaarstaat om naar het theater te gaan: ‘Nu paradeerde daar één van zijn liefste schijngestalten’. En eveneens als hij reflekteert op zijn tentamen-échèc en de manier waarop de goegemeente over hem zal spreken. Voor velen is zijn gestalte al gevormd, sociaal gezien heeft hij zijn ‘type’ aangetrokken en is hij opgenomen in de kaste van de toekomstige regenten. Voor hen is hij: De man die gescharreld had en daardoor zijn tentamen gemist, maar die nu geleidelijk aan omhoog zou stijgen met zijn bijeengescharrelde mensenkennis, zo hoog dat niemand meer zou durven denken aan die kleine vergissingen (...) Dat was voortaan zijn uniform, tot hij meester in de rechten zou zijn.Ga naar eind3. Schijngestalte, uniform: zijn persoonlijkheid bestaat uit verwisselbare voorstellingen, uit fragmenten die hij naar believen kan gebruiken als hij in de wereld van de noodzaak een verplicht nummertje moet uitvoeren. De leegte die zo een voorname rol in zijn diepe depressie speelt, wordt nu een belangrijk bestanddeel van zijn persoonlijkheid. We kunnen haar voorstellen als een leeg centrum waaromheen allerlei ikken graviteren, een holle ruimte die een konstante subjektvorming mogelijk maakt, het proces waarin ideologisering onophoudelijk plaatsvindt. Herkenning en miskenning. Hierop volgt de laatste fase, die van de Nacht van Hampton Court, die van de verzoening zoals dat hoort bij een goed uitgevoerde dialektiek. Na zijn omzwerving keert het vervreemd bewustzijn terug naar huis en weet zich nu voorgoed versplinterd. Er bestaat geen koherente maatschappelijke kontekst waarin een ongedeeld Ik zich realiseert. Er bestaan slechts konteksten waarin het Ik in verschillende vormen moet optreden volgens een onveranderlijk mechanisme. Deze kennis bevrijdt het bewustzijn van al zijn remmingen doordat het inzicht krijgt in zijn gefragmenteerdheid. Maar van een echte verzoening is geen sprake, een verzoening als Hegel zich via de dialektiek had voorgesteld. Dat heeft Dina van Berlaer-Hellemans goed ingezien in haar studie over HC. Voor haar vindt hier een denkspel met begrippen plaats, hetgeen niet de bedoeling kan zijn, want die verzoening moet niet alleen gedacht worden, maar ook konkreet beleefd.Ga naar eind4. Maar wat zij niet ziet, is dat er naast de betekenis, weergegeven door de strakke schematische uitwerking van de narratieve elementen, een heel andere lijn loopt door de tekst: die van het toeval, van de fantasie en van het magische. Op verschillende plaatsen in de roman wordt de lezer gewezen op de onvoorspelbaarheid van de gebeurtenissen, wat inhoudt dat handelingen en relaties tussen personages gekenmerkt worden door toeval en vaagheid. Van objektieve kausale verklaringen is dan geen sprake. 1 september bijvoorbeeld wordt als belangrijke datum gekozen omdat Andreas het in zijn belang vindt, later weet hij niet eens meer waarom! Sterker nog, er zijn motieven waarop duidelijk sprake is van relaties die berusten op associaties, fantasie of pseudo-magie. Het optreden van de Derde, de manier waarop Andreas Van Haaften ontmoet, en zich even met hem identificeert, zijn voorbeelden. Naast de zich lineairchronologisch ontwikkelende discours (schoksgewijs weliswaar, maar toch systematisch), een door allerlei regelmatig optredende parallelle gebeurtenissen en objekten haast wetmatig aandoend verhaal, loopt een recit, gebaseerd op toeval, magie en subversieve teksten. Zo moeten we ook het slot zien: de kern, het inzicht van Andreas in zijn ongewone gewoonheid, wordt omkranst door fantasie en onverschilligheid voor l'esprit de sérieux: het oude mannetje, de maan, het kinderversje en de tijd die in deze apotheose stilstaat. Vertaal ik het probleem van gewoon/ongewoon in termen van orde en chaos, dan zien we het volgende. Orde en chaos, het volwassene en het jeugdige, de ernstige taal en de fantasie, het ongedeelde Ik en het verbrokkelde Ik, de enkelvoudige betekenis en de los aan elkaar hangende fragmenten die als zodanig het ideologiseringsproces uitbeelden! Zo ziet een eerste, min of meer traditionele lektuur van HC eruit, een tekst die onder andere handelt over de versplintering van het bewustzijn en het ideologiseringsproces. In een tweede lektuur zouden we de tekst in een groot aantal fragmenten moeten verdelen, en elk fragment als een ideologie-producerend stuk moeten beschouwen waarbij helemaal vrij is of het geheel erbij betrokken kan worden of niet. Want om Ter Braaks begrippen te gebruiken: achter de tekst huizen meerdere venten, iedere vent met zijn eigen relatie ten opzichte van de ideologie! | |||||||||||||||||||||||||||||||||
IIIAls voorbeeld van een dergelijke tekstbehandeling neem ik het begin van het verhaal wanneer Andreas Laan in volle identiteitskrisis allerlei buitengewone onaangename gedachten ver van zich af probeert te houden. Hij reist in de trein terug uit Engeland en fantaseert het volgende: als zijn trein voorbij een signaal gereden is, heeft de baanwachter vergeten het sein op onveilig te stellen zodat een andere trein, een D-trein, op het baanvak passeert en op die van hem inrijdt. Alle seinen worden dan door de baanwachter op onveilig gezet, maar het is te laat voor de tweede trein die er al voorbij is. Het wordt een kwestie van tellen om te weten wanneer het ongeluk zal plaatsvinden. Want zelfs als de eerste trein op een ander onveilig gezet sein zou reageren, dan veroorzaakt het stoppen van die trein onherroepelijk een telescopage. Ik laat de curieuze manier waarop deze dagdroom begint voor wat ze is, en merk alleen op dat het geheel een sterk logische vorm heeft en dat de hele redenering een grote waarschijnlijkheidsgraad bezit. De dagdromer maakt die realiteitsaanspraak nog groter door de direkte rede te gebruiken, de personages toe te spreken, en ook door als alwetende verteller allerlei andere informatie te geven.
In het droom-verhaal zijn de volgende dingen van belang:
Als deze droomfantasieën onderbroken worden, realiseert hij zich dat dit allemaal verzonnen is: zonder een vleug van werkelijke angst, terwijl hij zelfs heel zeker wist dat zijn praemissen totaal onjuist waren; er waren geen treinen, die van kopjes koffie afhingen (...) Dit alles scheen zich in een andere laag van zijn hersens af te spelen, buiten waarschijnlijkheid, echtheid en al zulke dingen om, maar daarom niet minder beklemmend en spannend; het zou een droom kunnen zijn als het niet zo nuchter en logisch was.Ga naar eind5. Op het eerste gezicht is deze droom een afweerreaktie tegen onbegrepen angstgevoelens. Een regressieve houding waardoor hij onopgeloste problemen, realiteitsverlies probeert te kompenseren door een andere realiteit die niet minder gevaarlijk aandoet, maar wel door hem begrijpelijk gemaakt is. En zelfs zoals hij dat zelf konstateert: ‘nuchter en logisch’. Maar dat het geheel niets met zijn werkelijke problemen te maken heeft, lijkt me onjuist. Integendeel, het verhaal kan heel goed als symbool dienen voor de situatie waarin Andreas Laan verkeert. Het veilig spoorwegnet waarop Andreas rijdt, blijkt dooreen kop koffie of een andere banale handeling als het nastaren van een trein, plotseling niet meer te funktioneren. Precies als zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
heel vertrouwelijke wereld eensklaps inelkaar gevallen is door enkele sandwiches, watergeruis, etc. De men-wereld als baanvak, de burgergemeenschap als spoorwegnet. Een vergelijking die best opgaat. Een veilige wereld, prima gereglementeerd, waaraan de volledig in slaap gesuste mensen zich volkomen overgeven, behalve één die doorheeft hoe fragiel de grenzen tussen veilig en onveilig zijn. Ja, en ook behalve de schuldige baanwachter natuurlijk, maar die is een schepping van Andreas. En die baanwachter wordt dan ook een goed ‘geregelementeerd’ schuldgevoel opgelegd:
Schuld en boete in de westerse wereld van Andreas, belichaamd in een eenvoudige baanwachter van de Nederlandse Spoorwegen. Schuld en boete zoals die beleden worden door het individu dat door de mangel is gegaan van de Ideologische instituten van onze maatschappij. Maar de wereld in deze dagdroom van Andreas staat op zijn kop, want in het vogelvrije baanvak waarop de beide treinen voortgaan, rusten beide machinisten op de lauweren van hun plichtsgevoelens die dodelijk zullen zijn voor de mensen die aan hun verantwoordelijkheid zijn toevertrouwd. De een doet zijn plicht ‘omdat hij voor zich uit kijkt’; de andere houdt ook vast aan het aangeleerde schema: voor zich uitkijken. En al ziet hij een trein voor zich uit, hij vertrouwt op het veilige sein dat hij gepasseerd is. Dat had hij niet moeten doen. ‘Het voor zich uitkijken’ is de sociale training die een ieder van ons meekrijgt, voor zich uitkijken namelijk als goed geïnstrueerde burgers. Ik kijk recht voor me uit, ik, een vrije en franke bourgeois van een blanke en liberale maatschappij, en volg mijn plicht die ik vrijelijk op me neem. Zoniet, waartoe dan schulgevoelens? En zo verwijst de tekst naar een andere tekst, een sociaalhistorische tekst waarin de relatie met de heersende ideologie gegrift staat: je zult je plicht naar behoren uitvoeren, je bent verantwoordelijk voor de normen die wij, de ideologie, je hebben bijgebracht. Vandaar dat je denkt als een vrij mens je eigen beslissingen te nemen. Het is echter een dagdroom en over dagdromen kunnen we een aantal dingen opzoeken; er bestaat een wereld van dagdromen: ‘Gelukkige mensen fantaseren niet, dat doen alleen onbevredigde mensen’, zegt Freud in Der Dichter und das Phantasieren. Het fantaseren zou dan terug te brengen zijn tot ‘fundamentele seksuele of agressieve neigingen die afgeweerd moeten worden door er uitdrukking aan te geven in maatschappelijk aanvaarde vormen’.Ga naar eind6. Waar voert ons dit spoor naar toe, welke richting kan ik vanuit de droompassage inslaan om aan die agressie een bepaalde tekstuele vorm te geven? De beide treinen racen achter elkaar aan met uitzicht op een ‘prachtig spoorwegongeluk’. Wat weegt het gedrag van een kleinburgerlijke spoorwegbeambte tegen zoiets geweldigs op? Snelheid... race... explosie! Alleen met de stokers die in de weer zijn voor de helse vuurhaarden van grote schepen, alleen met de zware gedaanten die de gloeiende ingewanden van locomotieven oppoken, voortgejaagd in een waanzinnige rit (...) Er bestaat nog slechts schoonheid in de strijd. Een kunstwerk dat geen agressief karakter heeft kan nooit een meesterwerk zijn. Poëzie moet opgevat worden als een heftige aanval op de onbekende machten, om ze zo te dwingen zich aan de mensen te onderwerpen.Ga naar eind7. Zo bezingt Marinetti het futurisme, verheerlijkt hij in één adem: het vliegtuig, de auto, de oorlog, het vernietigen van musea, bibliotheken, akademies, welke dan ook. Een nieuwe relatie met de heersende ideologie springt op, die van het fascisme, jong en dynamisch; ze wil afrekenen met het oude Europa ingklemd als een zieke man tussen twee giganten, Rusland en Amerika. Een nieuwe relatie met de heersende ideologie die ten slotte een oude blijkt te zijn: die van ‘orde en wet’, gesausd met een terrorisme waarbij dat van de in hun voegen krakende demokratieën verbleekt. Maar de hele gedroomde reis van Andreas' leven mondt uit in de dood van de reizigers in de trein, waaronder een keurige burgerman in een onberispelijk blauw pak die tegenover hem zit. Heer in donkerblauw pak als het ware gekraakt tussen de wanden, zodat zijn armbandhorloge op de plaats van zijn hoofd gevonden werd.Ga naar eind8. Zo wordt de overgang tussen leven en dood, verpakt in een krantenbericht konsumptie-klaar gemaakt. Een horloge daar waar zich een hoofd behoort te bevinden. ‘Het surrealisme berust op het geloof in de hogere realiteit van bepaalde associatievormen die tot zijn komst zijn verwaarloosd, in de almacht van de droom, in het belangeloze vrije spel van het denken’, schreef Breton.Ga naar eind9. Surrealisme: de verbeelding aan de macht, de waanzin hoog in het vaandel, het strand onder de klinkers! Breton met zijn bende, het trotskisme en mei '68. De draden van de ideologie gaan soms over vreemde routes. Er is echter nog een andere tekst te ontdekken, één die direkt aansluit op de ideologische instituten. Trein A vertrekt uit punt X op uur H met een snelheid van Y kilometers per uur; trein B vertrekt enkele minuten later uit hetzelfde punt maar met een snelheid van Q kilometers per uur. Op welk moment zullen ze op elkaar inrijden? Een parodie op een opgave voor leerlingen van de hoogste klas van de lagere school, de eliteklas van die jongens en meisjes die gedrild worden voor het toelatingsexamen voor de middelbare school. Ontleden, diktees en redeneersommen zijn een heel belangrijk onderdeel van de stof. Leren redeneren via sommen. Het is een van de belangrijkste sociale selekties, misschien wel de belangrijkste. Het kaf wordt gescheiden van het koren. De voorlopige schifting vindt plaats binnen het systeem. Degenen die geschikt bevonden worden voor de konsumptie van de humaniora, krijgen hun vorming. De rest van de leerlingen vloeit af naar andere opleidingen waar hun ideologisering eveneens geschiedt. Ze zullen op een andere manier leren redeneren. Met deze tekst raken we aan de tekst der teksten: die van de onderwijsinstituten, de sociale rollen zoals ze verdeeld worden. Maar die fantasiebeelden waarvan Andreas zich afvraagt of ze zich niet in een ‘andere laag van zijn hersenen’ afspelen, of ze niet tot een ‘droom’ gerekend kunnen worden, ‘als ze niet zo nuchter en logisch’ zouden zijn, zijn beelden van de illusie, van de ideologie. Althans zo funktioneren ze. Ze ontspruiten aan zijn fantasie en tegelijkertijd weer niet, zo waarschijnlijk zijn ze. Hijzelf is er echter de auctor van, toch schijnen ze ergens vanuit zijn hoofd op te stijgen. Het is een werkelijkheid die fiktie is, hij kan ze nog niet goed plaatsen. Zoals we onszelf ook nooit precies in de sociale kontekst kunnen plaatsen omdat we geen algemeen overzicht hebben van alle maatschappelijke gegevens die nodig zijn voor een werkelijke kennis en we aangewezen zijn op de droombeelden die ons opgelegd zijn: de ideologie. Het is alsof Ter Braak de werking van de ideologie doorheeft en zijn teksten een vingerwijzing zijn naar hun ontstaan. Op deze manier stel ik me een anarchistische analyse voor, uitgaande van een passage uit een roman. De hele tekst beschouw ik volgens het recept van Deleuze als een open systeem, als een kaart bestaande uit allerlei lijnen en stromen die tot elkaar komen en weer uit elkaar gaan. Niet als een kopie die de tekst reduceert tot een struktuur, waaraan maar één verklaring tegelijkertijd opgehangen kan worden. Wat voor een makro-tekst mogelijk is, geldt helemaal voor een mikro-tekst die veel overzichtelijker is en waar millimeter-werk beter op toegepast kan worden. In die mikrotekst als ruimte voor onderzoek, vinden we de sporen die ons in en buiten de tekst zullen leiden, net zo ver als we willen. En die ons tegelijkertijd de verschillen zullen aangeven. Het is juist door die verschillen dat de betekenissen en de ideologiewerking zich openbaren. Als we een passage als de droomtekst als een knooppunt zien van allerlei soorten teksten die de meest uiteenlopende relaties en een steeds wisselend mozaïek van betekenissen opleveren, raken we misschien iets kwijt van onze gekonstipeerde eenheidsdwang. En dat kan alleen maar gunstig zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage A. De hoofdstukindeling
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage B. Chronologische indeling
|
|