| |
| |
| |
Peter Morel
De verhalen en verhaalfragmenten van Wilfred Smit
Een inleiding, bloemlezing en inventaris
Inleiding
Wilfred Smit publiceerde niet alleen gedichten, er verschenen ook zeven korte verhalen van hem, vier in de Almanak van het Leidsche Studentencorps (1954-1957) en drie in Cartons voor letterkunde (1961-1962). Gebundeld zijn deze verhalen evenwel nooit. Ze zijn nu als ‘verspreid proza’ opgenomen in de uitgave van het Verzameld werk (Athenaeum-Polak en Van Gennep 1983).
Dat met deze stof een verhalenbundel te realiseren zou zijn geweest is trouwens wat aan de optimistische kant. Was de titel die Wilfred Smit destijds aan zijn interviewer L. Ross toevertrouwde van zijn komend jaar (= 1965) te publiceren novellenbundel (zie Vrij Nederland van 22 februari 1964) dan een loze kreet, een pure wensdroom? Ik denk niet helemaal. In de literaire nalatenschap van Wilfred Smit namelijk bevindt zich een map met niet minder dan zo'n zesentwintig prozafragmenten, vijftien in typoscripten elf in manuscript. Afgezien vaneen ‘bespreking’ van zijn eigen debuut Een harp op wielen onder de titel ‘Een zak op wielen’ en het begin van een libretto ‘De vijfentwintigste revolutie’ zijn alle fragmenten aanzetten tot verhalen. Er zit zoveel curieus materiaal onder, dat voor een deel ook niet in kwaliteit verschilt van het eerder wél gepubliceerde proza, dat een bloemlezing eruit mij zinvol en informatief leek. Men kan er het beeld van de schrijver Wilfred Smit mee vervolledigen.
Het is natuurlijk al typerend genoeg, dat zoveel en zulke goede beginregels zo betrekkelijk weinig voltooids hebben opgeleverd. Wie Wilfred Smit bovendien eenzelfde fragment telkens een klein beetje anders ziet starten - er zijn speciaal van het begin van sommige fragmenten vier of vijf versies - krijgt een beeld van een schrijver die het zichzelf niet gemakkelijk maakt en kan zich voorstellen hoe een verhaal als ‘Constantin t’, dat een als het ware tot enkele bladzijden gecondenseerde roman van Couperus is, tot stand is gekomen.
Het proza van Wilfred Smit kan gezien worden als complementair aan zijn gedichten, het vormt er één geheel mee, maar heeft toch een eigen karakter, is ook niet echt ‘dichterlijk’ proza, al is het misschien wel typisch proza van een dichter, het is tegelijk ‘anders en eender’. Eender is de woordkeus met een voorkeur voor een zekere precieusheid (‘zich verlieven’, ‘raisoneren’) met letterlijk dezelfde opvallende ‘terminologie’ (‘Lys de France’, ‘allegramente’), met dezelfde formuleringen (‘de gestreepte sjaal als een cauchemar om mijn hoofd’ komt zowel in het verhaal ‘Essay’ als in het gedicht ‘De boodschapper’ voor), met zelfs citaten uit de eigen gedichten (‘onze honden zijn familie van elkaar’ in het verhaal ‘Constantijnt’ is een citaat uit het gedicht ‘Verveling’). Eender is ook de eigen, heel intieme sfeer.
Anders zijn de soms expliciete uitweidingen, die in proza nu eenmaal eerder aan de orde kunnen komen dan in poëzie. Zo kan het begin van het door mij gebloemleesde fragment ‘Ik werd die ochtend wakker met een tempeest van zonlicht in de kamer’ gezien worden als een expliciete belichting van Wilfred Smits poëtische uitgangspunten, die op weer een andere manier worden verwoord in Smits brief van 30 juni 1953 aan Vestdijk. (Zie de briefwisseling Smit-Vestdijk elders in dit nummer)
Van de andere fragmenten heb ik ‘De drie Ellies’ gekozen omdat het een van de weinige gedeelten in het werk van Wilfred Smit is, waarbij zijn jeugd in Nederlands-Indië een rol speelt.
Het fragment ‘Barst’ sluit in zijn tegelijk omhullende en onthullende directheid duidelijk aan bij bepaalde regels in de poëzie, terwijl ‘Twijfels’ een onverwacht, science-fiction-achtig aspect biedt van het werk van Wilfred Smit. Het getuigt, evenals trouwens ‘Het geluid dat vissen maken’ van een in Nederlands proza zelden voorkomende, enigszins studentikoze maar toch heel authentiek aandoende humor.
Alle fragmenten waren nog ‘in portefeuille’ en worden hier weergegeven zoals ze werden aangetroffen: er is niets verbeterd of veranderd, ook niet in de interpunctie. Zinnen die (nog) niet altijd even goed lopen horen eveneens bij het nog min of meer schetsmatige stadium van deze verhalen en fragmenten.
Als aanvullende informatie tenslotte is aan de bloemlezing een complete inventaris toegevoegd van Smits ongepubliceerde proza, meest verhaalfragmenten voor zover wij daarvan typoscripten bezitten.
| |
Bloemlezing
De Drie Ellies
Ze hadden nooit met elkaar op een rij gestaan, om bijvoorbeeld elkaars rokken te vergelijken of schoenen, dat kon ook niet. De tijd en de omstandigheden waren tegen. Een zou er dan geen schoenen hebben aangehad, de jongste, de andere twee zouden elkaar hebben aangekeken even en zich hebben omgekeerd.
Het kon haar niets schelen, ze had een broertje donker en watervlug dat Jimmy heette, en samen liepen ze het grote veld in, geheimzinnig met veel scherp gras, alang alang, met vreemde scherpe stukken steen, wit en kalkig, het zal allemaal wel afkomstig zijn geweest van een neergehaald huis, de bijgebouwen en een grote malangse tuin waar al deze geheimzinnigheid zich op had vastgezet, manshoog, maar er groeide ook ketela en er waren stukjes maïsveld, het paarsrodesnorhaar van de maïs al, tegen dat ze rijp was, op hoge lange stelen. Het zoontje van de nieuwe chef begreep niet precies wat de spelletjes inhielden, ze verdwenen en speelden dan heel lang, hij was overgeplaatst uit Soerabaja - maar ze gaven hem de kans niet bij hen te komen - van ver riepen ze dat hij ze maar achterna moest komen - en dat wilde hij ook wel, hij deed het, maar hij voelde zich niet helemaal op z'n gemak. En ze bleef geheimzinnig doen, ook toen hij ze lateral heel goed kende. Hij vond haar erg leuk, ook haar moeder, een Padangse, die altijd heel geheimzinnige verhalen wist te doen. Maar deze Elly had het erger dan haar moeder - en op haar geheimzinnigst was zij - hij was er toen allang aan gewend met meisjes te spelen - toen ze op een middag, ze was op een andere katholieke school, met een doorzichtige witte kanten jurk thuis was op een uur dat ze anders op school was. Er was een vriendinnetje van haar gestorven aan de malaria tropica, vreemd mooi woord, en ze had een klassefoto bij zich van deze meisjesklas, die hield ze voor zich uit, en met haar blote voeten rende ze in de donkere modderige gang tussen de twee huizen, haar vader had een kleiner huis op het detachementsterrein, naast het hunne. Hij rende haar achterna - ze had hem niet willen zeggen welk meisje dood was. Hij dreigde haar. Zij zat in de val, want er was ook nog een hekje, dat net niet meer open kon. Deze is het zei ze, en ze wees hem op de grote glanzende foto: een breed naar de ogen toe, niet zo donker
gezichtje, indisch licht blond haar, een kleine neus die niets eigenwijs en niets onopvallends had; haar ogen keken de foto uit, ja bliksemden. Kreng, zei hij, dat ben je zelf, en zo was het.
Ze was een jaar ouder dan hij, en na acht maanden waren ze verliefd, want toen was het woord pas uitgevonden; het kleine broertje kwam er niet meer aan te pas, hij gooide de zoon van
| |
| |
z'n pap's chef nog een gat in het hoofd, het hielp allemaal niets, en deze werd omdat de steen afkomstig was achter bij de paardestallen naar de dokter gebracht, en kreeg tethanus injecties. En de Jappen kwamen, en de pap's werden direct gevangen gezet in Malang; ze zagen ze het stadje binnenkomen. Hij boven op een gepunte kalken stijl voor het huis, die heel hoog uitstak boven de heg met gele ‘giftige’ bloemen met een wit sap als je ze afbrak. Allemanda's heette dat, zij had zo hoog niet gedurfd en gluurde opzij van de stijl tussen de Allemanda's door en keek naar de Jappen, die bijzonder gedisciplineerd waren, niet onvriendelijk om te zien, zo klein, en ze zongen misschien ook wel, en ineens een heel hard schreeuwende Jap opzij van de groep. Toen werd deze Elly bang, ze had hem daarboven al aan z'n been gehouden - nu klom ze bij hem, sloeg haar armen om zijn rug, haar hoofd opzij van hem, en de vlecht ging in zijn open baaitje en kriebelde. Hij verloor bijna het evenwicht, herstelde zich en riep - Wilhelmus van Nassauwe - zo recht in hun niet zo gele smoelen, de Allemanda's waren geler. Dat was niet de reden dat zijn papa werd doodgeschoten, vijftig kilometer verder en twee dagen later; het was trouwens een vergissing, met gouvernementsambtenaren, bestuursambtenaren gebeurde dat niet. En de hele lange kamptijd, eerst bij zijn moeder, later in het jongenskamp, dacht hij aan haar. Zoiets van wat de Jappen bij elkaar brengen, scheidt de oorlog niet. Hij zag haar nog een keer, ze was op weg naar Holland, hij had ook over haar gehoord - lang haar, ze liep mank, van haar heup waarop ze gevallen was in het zwembad van Knops nog - ze hadden niet meteen het kamp ingehoeven vanwege de procenten maleis bloed - hij zag haar, herkende haar moeder, maar haar niet. Het was heel iemand anders. En het tafereel veranderde - ze kwam hem z'n eten brengen in het pension in een universiteitsstad, veel kleiner en veel ouder, ik heet Elly zei ze, en hij nam
zich voor verliefd op haar te worden - hij was negentien. [...]
| |
Barst
Het is kerstmis geweest en dat is het nog een beetje. Die boom die er nog staat. Steeds laten er grijsgroene naalden los. Het gebeurt wanneer ze te hard praten en het gebeurt ook als ik niets zeg. Maar er raakt een hele stroom los wanneer de deur open gaat en weer dicht. Dan gaan ook de ballen mee verschrikkelijk zacht en groot, leder een eigen kant uit, op en neer. Maar dat gebeurt ook wanneer dat kleine broertje z'n stem uitzet en het gebeurt ook wanneer het stil geworden is omdat ik misschien weer niet heb geantwoord. Dan ben ik bang dat er een met een luide knal zal barsten. Ik verdenk vooral die grote oranje vooraan. Maar er is nog niets gesneuveld dit jaar, zeggen ze.
Ze zeggen me van alles. Huug had de wacht van 24 op vijfentwintig en dat heb ik heel erg moeten vinden. Ik kan het me niet zo goed voorstellen want ik mis Huug altijd, maar ik vergeet het steeds. Ze moeten me steeds vertellen dat m'n ouders een schoenenzaak hebben voor moeilijke voeten aan het Schuitendiep, en dat ik een verloofde heb. Dat zullen wel mijn ouders zijn en Huug natuurlijk. Maar als ik eerlijk ben en even niet kijk naar die boom dan is er maar een ding heel echt van mij. Dit ding hier beneden onder m'n rok. Ik voel het het meest als de anderen hard aan het praten zijn, dan denk ik er over verder. Als ze niets zeggen en doodstil zijn houd ik er m'n hand op. Ik zou hardop kunnen denken en dan weet ik nog niet wat ik zeg. Opletten er zegt iemand iets tegen me. Ze bedoelen dat ik het leuk vind om me achter het grote gordijn te verstoppen als Huug binnenkomt en die is net thuis gekomen. Arme jongen. En wat moet ik het erg vinden dat hij juist deze dagen wacht moest hebben. Ze vinden het niet vreemd dat ik dat leuk vind, een soort verrassing. Maar Huug weet toch wat er in zit? Ze vinden het vreemder dat ik telkens vergeet, dat van die speciaalwinkel on speciaalschoenen. Protheses. Wie is Huug? Dat is vast dezelfde die m'n veter vastmaakte en toen z'n hoofd onder mijn rok stak. Maar ik zit op je hoofd zei ik. Daar ben je op gevallen zei iemand anders eens. Het is hier donker en niet heel fris. Maar als ik goed oplet ben ik het zelf die dit zegt. Want ik sta achter het gordijn en als een verrassing voor iemand die Huug heet kom ik daar direkt achter vandaan.
| |
Twijfels
Als er op deze wereld nog een ding onwrikbaar vast stond, dan was het dat Fred Demille verliefd was op z'n vrouw, kome wat kome, en even zeker was het dat zij hem na vijf jaar huwelijk graag zou hebben ingeruild voor dat zeldzame verschijnsel zeeman bijvoorbeeld, of dichter bij huis, voor een tandtechnicus, ingenieur, om 't even.
Fred Demille was niets van dat alles, hij was wat vroeger heette: astronauticus, dat was een vak dat een grote vlucht had gekend, de laatste vijftig jaar. Maar de belangstelling ervoor was verflauwd, de speciale ministeries voor dit soort onderzoeken waren verstoft, er werd niets meer voor uitgetrokken op het budget - de mensheid had de eigen verbeelding uitgevonden, en dat reikte verder dan middels de astronautica gedeeltelijk opengesteld zonnenstelsel - verder zou men niet komen, in der eeuwigheid niet. Het vak was teruggevallen tot een middelgrote fakulteit op niet eens meer iedere universiteitsstad - zoals theologie, poëtica, linguïstiek etc.
Dat Alice niet meer van hem, Fred, een stevige roodharige, met zachte bruine ogen en misschien niet onberispelijke neus, hield - mocht daaruit blijken, dat op de dag dat hij als assistent van een matig wereldvreemde professor meeging de ruimte in - ze thuis afscheid nam van hem, op de bakstenen flat, in twee woorden en iets wat misschien een kus was, als zodanig bedoeld tenminste, dat afketste langs z'n wang, terwijl het nauwlijks z'n wat grof gesneden lippen had geraakt - maar ze beschreef hem uitgebreid wat voor japon ze ging kopen. De grote europeese mode, niet functioneel, geen structuurweefsel, maar zus en zo gesneden, heerlijk antiek, blauw met rode nopjes met weerschijn, een primitief elegant geval, met een platina gespje achterop de rug.
Het was misschien heel pijnlijk allemaal, maar Fred was er de man niet naar om er diep bedroefd van te worden, daar had hij nu eenmaal geen fantasie genoeg voor zoals men hem altijd verweet - en ook niet de tijd, zo snel had men hem naar de A.FR' 2 gebracht en toen waren ze al onderweg. Het laatste wat hij zag of voelde want het was al niet meer te zien, was een blauwglanzend platina speldeknopje, de aarde, en die was tenslotte al niet meer dan een heel wat doffer speldeknopje tussen alle andere op het donker bruin en donker blauw fond van wat zo vertrouwd en gezellig fluweel genoemd werd de ruimtenachthemel.
Het ging alles zeker veel minder gerieflijk dan vroeger, de bemanning, behalve de professor dan, die ze had uitgezocht, had men niet eerst aan elkaar doen wennen etc. etc. het zag er zelfs naar uit dat men twee te zeer tegengestelde naturen had samengebracht. De piepjonge tweede assistent bijvoorbeeld, Matveic was ergerlijk voor Fred tot het uiterste - hij had rare muziekjes, volksmuziekjes, op ouderwetse bandjes, zweette enorm en had bovendien een zeldzame moeilijke bloedgroep; de professor had Fred in vertrouwen meegedeeld - zulk plasma hadden ze niet eens aan boord, just in case. Matveic ging dan naast hem, Fred, zitten, wanneer deze de beurt had op de hele instrumentenkamer, en Matveic de slaapbeurt - en vertelde dan verhaaltjes over z'n zuster, over een vriend die bang was te oud te worden of zoiets, en over z'n ouders. Na elk verteld verhaal herriep hij alles, het waren maar zo opkomende gedachten geweest, hij had zo'n behoefte zich vrij te uiten, en hij grinnikte dan, waarbij z'n slordige veel te lange blonde haren een beetje vettig over z'n voorhoofd gingen hangen die hij met z'n vijf vingers weer naar boven kamde. Freds gezicht werd dan alleen iets roder, over de bleekheid die hem als roodharige eigen was heen en keek de ruimte in, zoals die zich aan hem op het bord voordeed, een raam, een zwarte plaat van helemaal niets, de gaten daarin gekleurd van rood over paars naar groen waren de sterachtigen; kleur stelde dichtheid en andere gegevens meteen klaar waarneembaar voor, de gevolgde koers als een vloeiend gele lijn erover heen, met weer indexcijfers naar beide zijden, wat nog moest komen, wat al onherroepelijk voorbij was - uit niet te onderdrukken kwaadheid drukte Fred op het bord beneden dit anomale kijkraam want je zag niets, het werd allemaal voor je waargenomen - alle instrumenten verkeerd in, de knopjes, de handles dit werd allemaal automatisch gecorrigeerd, tot zelfs het door de bestuurder aangewende knopje annex knopje voor de zelfexplosie.
Het werd allemaal gecorrigeerd door de machine zelf, hij had kunnen huilen van jammer en ellende, maar dat ging niet zo makkelijk, de contactdraden op de oogbol lieten geen vochten door, die werden geneutraliseerd. Ten slotte,
| |
| |
niet meer luisterend naar Matveic keek hij maar naar z'n wijsvinger met de oude gouden ring, waarin het bewegende portretje van Alice, die nu eens glimlachte dan weer ernstig keek, het was niet te voorspellen wat ze het volgende ogenblik zou doen, dat was het aardige aan dit soort speelgoedjes of sieraden - destijds een grote vinding, de waarschijnlijkheidsberekeningen had het uit de tijd gebracht - maar als een echte vrouw met echte borsten, geen rubber tussen de benen of in de mond, lachte en verstrakte het fotootje om beurten.
Dan kwam de professor weer op, een aardige man, nu niet precies als Washington grondlegger van de democratie, maar zeker even aardig, en Fred Demille kon af, en was van Matveic verlost, 's Morgens naar berekening dan - het was morgen als Fred zich na z'n slapen bij z'n bad-wascombinatie ophield - kwam Matveic hun beider slaapcabine binnen, om te slapen. Kom je bij me vroeg hij. Nee, zei Fred. Het was jammer voor de jongen dat er zelden vrouwen meegingen, de moppen over ruimtevaarders hadden in ieder geval enige grond. En weer dacht hij aan Alice - ja wanneer dacht hij niet aan haar - die nu zeker met een civiel ingenieur in bed lag, een stilzwijgende afspraak tussen hen beiden had hij ervan gemaakt, veeleer dan iets wat vanzelf sprak. De laatste nacht van de vakantie aan de Rivièra waren ze het erover eensgeworden; een groen glazen dansvloer, glazen ramen, de maan net even gedoopt in een cocktailglas. De maan, de eerste teleurstelling, dacht hij - al hadden ze het kunnen weten zelfs mineraal niet interessant - een grote teleurstelling net als de rest van de ruimte voor militairen, missionarissen - zo leeg als... En z'n boek Inward Rushes dat hij open had liggen op bed, en Matveic niet met een blik verwaardigend ging Fred de cabine uit. Zo stond de koers altijd vast, de maaltijden, samen met de rest van het boordpersoneel, een keuken van versterving, a l'anglaise, brachten er geen verandering noch schaakpartijen of electrische bridge. Een routine tocht waarvan het uiteindelijk reisdoel nog alleen de gezagvoerder, de professor bekend mocht zijn (tegen heimwee, als het wat lang zou duren) maar ook een routine ding, een van de dichtbije planeten. En omdat er niets mislukken kon verbaasden ze zich niet, toen op een goed moment een lichtloze bol van een speldeprikje veranderde in een lichtgevend plekje met groene kringen eromheen, dat was het reisdoel, en het groen wat betekende dat ook al weer in codekleur. Een planeet de minst onderzochte van de bekende;
het kwam steeds dichterbij. Even later toen de planeet al zo groot was als de maan om te zien - kwamen ze voorbij een wrakstuk, ook bekend, het wrakstuk van 19zoveel, een vroegere zo niet de eerste expeditie - een vreemd neerhangende kegel, de bouwstof ervan gaf een lichtblauwe glans van zich - een staalachtige, sindsdien al in onbruik geraakte S3. Het deed Fred niets, maar Matveic maakte het opgewonden. Hij vergat het steeds groter wordend oppervlak van de planeet er voor - geen twijfels zei hij op z'n gebroken betweterige manier, voor dit wrak was hij twee maal vierentwintig uur wakker gebleven en dat zonder inspuitingen. De professor stond tussen beiden in en keek naar de planeet, een beetje belachelijk, een beetje zenuwachtig, dat was het woord, het was niet het hoogtepunt van een carrière astronautica dat hij hier bereiken ging - hij was tenslotte ook op Mars geweest, slechts een afsluiting. Het werd warmer en Matveic stond naast hem nu, het wrak vergeten zoals hij misschien ook Alice. Matveic stond er zeer lijfelijk, hij pufte en zweette overdadig, de bemanning hield zich nog wat op de achtergrond. De professor was zenuwachtig bij zijn naderende triomf, de twee gladgeschoren plekken - Matveic zweet: de onderkant van violettes de parmes, de ongeziene zijde zogezeid, de ongeroken zijde zelfs, voor sommige aangenaam, voor sommige waaronder Fred bepaaldelijk rot, rotting. Dit is naar berekening zei de professor en hij lachte - dit is zoals iedereen al weet - maar de zin werd voor eeuwig onafgemaakt zoals iedereen weet. Het was plotseling warm, geworden, heet, gloeiend, zo heet dat het heter was dan de menselijke tastzin kan bevatten. En Fred was plotseling tot nul geworden. Even daarvoor zag hij Alice, maar het had ook iets anders kunnen zijn.
Ruimtevaart deed iets met haar beoefenaren, de professoren zeiden het, en het was voornamelijk de herinneringsfunctie of functies die vervormd konden worden - dat konden blijvende ongemakken worden - de direct vast te stellen veranderingen echter van lichamelijke aard waren na enkele uren buiten het ruimteschip weer tot volkomen nihil teruggebracht. Wat Fred plotseling wist te herinneren was lang gras waar hij in lag - en het had hem al heel lang die prikkels gegeven die het lichaam in z'n geheel vertaalt in gras: zacht, een beetje koud, heel fijne zaagrandjes, het gevoel vooral van te liggen op een stromatras die nooit geheel en al te vullen zou zijn. Wat Fred zich herinnerde was dat de grasstengels over zijn, gezicht, dezelfde dan zeker die overal zijn lichaam beroerden niet groen waren, maar violet. Toen viel hij weg. Toen had hij z'n ogen weer open, de oogballen pijnlijk naar boven, steeds in een richting, konden moeilijk van hun plaats, en terug ging helemaal niet. Hij zag tenslotte tegen z'n eigen slordige wenkbrauwen aan, dat gaf een rode omranding aan z'n gezichtsveld... En dan waren ze er weer grassprieten, niet groen maar violet, en niet dikker of anders ruikend dan hij zich van alle grasweiden tevoren herinnerde. En hij sloot snel z'n ogen. En hij kwam weer tot zichzelf. Tenslotte was hij uit het grasveld opgestaan, er was niets bekends bedoelde hij of ook maar levends om hem heen, en voorzover het nauwsluitend pak dat voor zijn part even goed dat van een walvisvaarder had kunnen zijn, het mogelijk maakte stappen te nemen, uittrekken durfde hij niet, je weet nooit wat er onder zat - tot hij tenslotte liep alsof hij nooit anders had gedaan. Gras, weiden, laag blommig kreupelhout. En hij kwam in een tuinstad die hem - ...het moest nog middag zijn besloot hij, een late namiddag of een vroege zomeravond, een wat ongewone bewolking die zich langzamerhand in gewone bekende wolkenformaties stratos cumuli etc. die de zon dan zeker verborgen hielden, en wat
pluizige cirri boven hem, er was een wind - een stad die hem vagelijk bekend voorkwam. Maar dan moest hij in die en die straat wonen - Alice - en toen hield hij het niet meer, hield hij z'n botten als spaken door een mosterachtige band zo voelde hij het, niet meer bijeen, hij had dorst, viel op de grond en er wilde een tand door z'n lip. Het gras langs de trottoirs was toen allang weer groen.
Toen hij weer bij kwam, stond ze over hem heengebogen, Alice, Alive, Alive zei hij en wilde nog veel meer zeggen of doen, het maakte niet veel verschil uit, want het ging beide niet. Ondeugende jongen zei ze, boog de nek in de schouders, en legde haar hoofd naast het zijne - ze moest haar haar geverfd hebben en geknipt was het zeker, het was rood. Ondeugende jongen fluisterde ze aan z'n oor - ik dacht dat er geen van jullie over was gebleven, dat de onderzeeër helemaal in de grond zat, en haar stem smolt hier - en je komt bij me terug en je roept een naam, van je vriendinnetje dan zeker. Lieverd laat alles toch eens gaan, probeer tenminste niet tegenover mij flink te zijn - hoe kan dat nu een vriendinnetje op een onderzeeër. - Ik zal niemand vertellen dat je wartaal uitslaat als je dat nu eenmaal graag wilt, dat gaat ze niet aan; al die mensen van de persen wereldfilm en zo die ik hier vandaan heb moeten houden. Hij kromp even in elkaar. Van de onderzeeër is niemand over zei je? En liet verder alles met zich gebeuren. Na een paar dagen was hij eraan gewend haar Vicky te noemen, in grote trekken klopte het ook wel - behalve enige niets ter zake doende kleinigheden, - de kleur van een brievenbus, een nichtje dat er bij zijn weten nooit geweest was. Een week later werkten ze samen aan een van die te slordig geoutilleerde atoomduikboten, ja, allemaal waren ze verdronken, hij niet etc. Geheugenstoornis hier en daar, ja ook z'n maat die maar steeds z'n haar opkamde met vijf vingers, met een bepaald stopwoordje dat - hem zoals bij alle stopwoordjes voor in de mond lag - nee de naam kon hij zich niet herinneren - en hij kijkt naar het vierkante televisiescherm waar het verhaal, zo ongeveer zijn levensverhaal met allerlei onvermoede details vertoond wordt. En dan wil hij niet verder kijken, en kijkt naar z'n vinger met het bewegende portretje van Vicky dat niet meer bewoog, gebarsten of zoiets.
Tot hij op een dag, er was naast het staatspensioen al sprake van een keuze doen uit alle prachtige aanbiedingen die men hem deed, de japon ontdekte. Weggefrommeld, het weer erin, want het was ouderwetse zij geweest... rood met blauwe balletjes, Vicky's laatste japon voor hij was weggevlogen, ja gevlogen en niet gevaren - of was het blauw met rode balletjes geweest hij had haar tenslotte nooit gezien. En tenslotte herinnerde hij zich hoe die blonde maat heette: Matveic. Maar toen herinnerde hij zich dat het de jurk niet kon zijn... Of vergiste hij zich. Hij zou het haar nooit durven vragen. En hij gaf zich over
| |
| |
Zij had hem al zoveel vreemde en onopgeloste dingen te vergeven, hij mocht haar niet meer lastig vallen, kon niet meer opnieuw beginnen, dat was te gek. En om het huis uit te zijn, waar zij haar beroep van lieve zorgzame alles vergevende huisvrouw - hoe anachronistisch eigenlijk - uitoefende nam hij een baantje bij de administratie van een astronautische maatschappij, een beetje louche zaak. Gelukkig dat hij had leren schrijven, en te weinig fantasie bezat. Maar daar zit toch geen toekomst meer in lieve zei Vicky. O, zei hij maar ik wil iets heel anders begrijp je dan wat ik deed. Ze begreep het onmiddellijk en kuste hem. Vicky. En wat hem betreft - zo was hij al dichter bij Matveic.
| |
Het geluid dat vissen maken
Het was een zwart-wit geblokte heel korte japon, en ze morste daar martini op, en toen bij zeker spelletje van ons verwacht werd dat we een dierengeluid nabootsten, kon ze niet anders verzinnen dan een koe. De jongen die bij haar hoorde raakte helemaal in de war toen het zijn beurt was, er wilde geen geluid over z'n lippen. Ik lei m'n hand op zijn knie en fluisterde: waarom geen hond. Woef, woef. Ik dacht: ik zou kunnen houden van deze jongen. Ik nam m'n hand weg die ik daar gelaten had en was verbaasd.
En het was een terrasje bij de watersport, en er zat een lichtgroen japonnetje zonder mouwen aan een tafeltje onder de bomen. Haar handen lagen in haar schoot en ze wilde haar tasje tegen afglijden behoeden, maar dat tasje lag op tafel. Er was juist een heel jong kastanjeblad gevallen op het zwarte leer toen ik voorbijkwam. De jongen die bij haar hoorde wist niet meer wat hij tegen haar moest zeggen. Ik vroeg: is het waar dat u een boot nodig heeft voor de zomer. En toen ik hen de boten liet zien viel hij bijna van de plankier, (duwde ik hem?) als ik niet bijtijds mijn armen had uitgestoken en hem tegenhield. Misschien hield ik hem te lang zo. Ik werd me bewust van een ongeduldig schokkende schouder uit het mouwloos groene lijfje naast me. Ze was zorgvuldig geschoren onder de arm. Later dronken we sherry aan weer een ander tafeltje. Er werd geen boot verhuurd, sommige mensen wisten nu eenmaal niet wat ze wilden. Ik wist het maar al te goed - ik was verliefd geworden op die jongen. Later toen ik hem allang was vergeten vertelden ze me dat zijn vader hem sloeg tot de dag dat hij regionaal pingpongkampioen was geworden.
Ik heb mijn les geleerd die zomer. Ze lieten zich vasthouden, raad geven, dronken je sherry, maar er was altijd zo'n japon bij die aan hen plakken bleef tot laat in de avond. Er kon een waterig avondrood staan boven de plas of er verteerde een onweer verweg, steeds zat er in de boot een derde die boven haar slechtzittende zeiluitrusting vergeten had haar parels weg te nemen, die haar nagel brak en vloekte als niemand het kon horen. En als je minutenlang aan iets heel plezierigs had zitten denken en het zo uitkwam dat je die slobberende bloes aankeek, dan begon ze heel opgewonden een van die vreselijke dingetjes te neuriën:...
We woonden heel lang in Hendaye, maar we kwamen hierheen terug, omdat zoals mijn moeder zei de bevolking tenslotte niets meer met ons ophad, sinds zij die lieden van Vichy te eten had gevraagd. De villa werd verkocht en mijn moeder nam hier een seizoenshotel met jachthaven over.
Ik herinnerde me hoe ik op een ochtend vroeg, het was al heel heet, wakker werd, ik gooide mijn pyamajasje uit en sloop omzichtig naar het openstaande raam. Mijn moeder stond er vlak onder, misschien nog in haar peignoir, ik weet het niet, ik weet nooit wat ze aan heeft, ik zie alleen maar haar popronde gezicht met haar bruinrood haar. Ze was driftig. Ze stak haar arm uit met daaraan haar hand met de vingers met lange roze nagels naar een jongen die voor haar stond maar niet te dicht bij. Alors, c'est vous qui a scié dans la piscine. De jongen stak zijn tong uit toen hij mij daar boven zag. Ik kende hem wel, hij had krullen en was een beetje scheel. Mijn moeder kan heel hard lopen, ze kreeg hem bij zijn vuile kraag, maar hij ontkwam haar, door een fantastische sprong te maken over het grote dubbele bed met canna's, en toen roetsj, merde door een opening de heg in. Toen kon hij niet verder want het was een soort bougainvilles met extra doorns. Een van de canna's een grote stijve gele bloem wiegelde nog heen en weer.
Kom naar beneden jij, zei ze en ze vergat dat ik A. heette naar die man van haar die dood was. Ik liep zo langzaam ik kon naar beneden. De twee knopen aan m'n pyamajas die ik had aangeschoten voelden ijskoud aan merkte ik. Ik geloof niet dat ik haar ooit helemaal ongehoorzaam ben geweest, toen tenminste, ik deed het alles alleen langzamer.
Ik mocht me niet met de zeilboten bemoeien, wel met de roeibootjes en bij de partijtjes voor teenagers die zij zich duur liet betalen voor het gebruik van onze mooie grote zaal mocht ik niet zijn totdat ik stilletjes binnenkwam, vanaf die tijd vond zij het goed. En ook mocht ik niet teveel op de terrassen komen, zei zij, daar had zij haar mensen voor, ik hoorde bij haar en zij maakte uit met wie ik uitging en dat vond ik best.
En nu was het de fuif voor mijn eindexamen. Ik was behoorlijk geslaagd ondanks de moeite die ik had gehad met me aan te passen aanvankelijk aan de taal. Ze was trots. Ze stuurde al het personeel weg voor die avond en sloot het hotel, alleen de barkeeper bleef. Er waren vijfentwintig man gevraagd en er zeiden twee af. Mijn moeder had met zekere ouders gepraat, ze zou komen. Het was hetzelfde waarmee ik mee geweest was, op een Noordzeetrip vanuit R. Het was een halflange voetvrije avondjapon geweest, blauw met allerhande gouden vlekken erop, niet overal even dicht gezaaid, ligne princesse, en omdat nog eens te benadrukken zat er in het getoupeerde haar een klein glazen kroontje. De rotterdamse kennissen houden ervan wat te zien had mijn moeder gezegd. Trek in godesnaam een gezicht alsof je bij haar hoort. Je zult bekijks genoeg hebben, er schiet er allicht wel een voor jou over. Mais ne m'emmene pas de ces pedales. Zo was het uitgekomen. Ik herkende haar ternauwernood aan de blauwe kleur op het donkere dek waar ik met iemand bij de railing stond, hij trok vlug z'n hand weg langs de railing liet hij die glijden, mijn officier, want zoiets was het geloof ik. Jullie zijn zo stil als vissen zij ze. Dat klopt zei de jongen naast me. Vissen spreken gewoonlijk niet zei hij, daarbij zorgend in het donkerte blijven. Ik had niet gemerkt dat de havenlichten alweer voorbijtrokken. En terwijl het steeds kouder en lichter werd voerde die blauwe en hij een bijzonder vervelend gesprekje. Ik had haar niet meer willen zien. En daar was ze, opgesierd en kronkelend als een rode haar in de hete tang, iemand wier gezicht ik niet eens echt kon zien, die ik me telkens moest herinneren omdat. En mijn moeder stelde haar al voor aan de aanwezige schoolvrinden en vriendinnetjes, een groot sterrebeeld bijvoorbeeld het zuiderkruis dat ik nooit gezien had, maar dat ik haatte en waar ik naar verlangde, we liepen aan weerszijden van haar, ik zag alleen maar haar diamanten, misschien had ze
verder niets aan. En er was bescheiden bengaals vuur voor binnenskamers, en koktails met een sterretje dat betekende dat het uitvindsels waren uit de twintiger jaren, men stond daar niet voor in, de vet glimlachende grijze barkeeper, en muziek uit een grammofoon-combinatie, zo'n grote dat ik er me voor het eerst van m'n leven voor schaamde. Ik nam me voor de eerste de beste jongen die dronken was mee naar buiten te nemen.
We waren het terras over gelopen, er was nog niemand buiten, omdat het feest pas begonnen was en ook de maan was nog niet op naar de plankier waar mijn roeibootje lag. Het roeien met de twee roeispanen ging heel moeilijk. Voor eens was het zo dat ik lange tijd niet wist of we al op het meer waren of nog in de vaargeul. Ik was alleen met iemand en ons hotel lag mijlen ver aan de kant, een streepje licht dat kronkelde, en daaronder natuurlijk in het water dat streepje nog eens herhaald maar flauwer. We waren middenop de grootste plas, alles lag ver genoeg naar mijn zin achter me. De jongen zat in de boot op de vloer en leunde achterover op het bankje, zijn lichaam daarover. Dat leek me een moeilijke houding. Hij had zwart achterover liggend haar, een beeje slordig was hij gekleed, en ik zag dat hij heel voor in de mond tanden had, dat zag ik pas toen de maan opkwam. Ik dacht: hoe dan ook dit is het. Hij dacht dat ook nam ik aan want hij kwam naast me. Ik liet hem zo. Ik vertelde: hoe een keer een van die Vichy heren, je weet wel, bij ons thuis een meisje in de wang kneep en belief ille zei. De jongen die intussen zijn hoofd in mijn schoot gelegd had, wat ik ongemakkelijk vond hield ineens stil. Hij pakte mijn hand en drukte die naar beneden. Hij zei: er is niets, voel maar, ik ben eigenlijk ook een meisje. Het volgende ogenblik duwde ik hem met z'n hoofd over de rand het water in, de boot schommelde geloof ik erg. Ik hield hem zo tot hij slap werd en haast
| |
| |
niet meer tegenspartelde. Ik droogde zijn hoofd af met m'n jasje dat ik uitgetrokken had en waarvoor ik me afvroeg of het changanteffect verdwijnen zou als het nat werd. Wat zag je daar beneden vroeg ik. Hij antwoordde na een tijdje, zowaar met een lachje: ik kon niets horen, er zat water in, maar ik geloof niet dat ze zo dronken waren. Met enige overdrijving kan ik zeggen dat ik altijd ben blijven geloven dat wij bij elkaar hoorden. En godweetet, dat we beslist nooit van plan zijn geweest terug te gaan.
[Zonder titel]
Ik werd die ochtend wakker met een tempeest van zonlicht in de kamer. Dat verdraag ik slecht idereen kan er over meepraten.
Ik werd die ochtend wakker met een tempeest van zonlicht in de kamer. Dat verdraag ik slecht. Ik houd meer van hetgetempereerde, waarbij iets te raden overblijft - niet alles zo nakend te kijk gezet: hoe lelijk en gedisproportioneerd dat alles: de wetering met te grote eenden, de achterinkijk over de wetering heen van de kraamkliniek - zusters met en zonder teilen, in lelijke groepjes van drie of vier - soms een alleen met iets ondefinieerbaars in de armen. Het kind met het waswater denk ik vaak, en dat alles vooral niet wit - Ik verdenk er de gasfabriek van hemelsbreed zeshonderd meter verder, een hoog punt boven de bomen, daar sproeit iemand kolengruis. Ik vervloek degene die vergeten heeft mijn gordijnen dicht te trekken. Ik vervloek mijn neef uit Engeland. Die is een boekje komen halen met toestemming van tante; durfde het licht niet opsteken, ik hield mij slapend, ik herinner het mij nu. Bij het lantaarnlicht dat hier invalt kreeg hij een penguin, such darling dodo's - well hardly apropriate for his tender age, or should I say: ass. That age zat op de tuinbank; niet slecht om te beginnen, als je per late boot arriveert moet je niet meteen in huis gaan zitten, de tuinbank is geel, en nat - geen wonder gezien de dag van gister. Hij zit erop, de handjes netjes voor de buik, hij is mijn neefje en vegetariër - en ik buig me zo ver uit als ik maar kan zonder gezien te kunnen worden, en hij heeft een flesgroene manchester broek aan. De heer zal hem vergeven ik niet.
| |
Inventaris ongepubliceerde prozafragmenten
Van de fragmenten worden steeds naast de titel de begin- en eindregel(s) gegeven.
De fragmenten zijn alfabetisch naar titel geordend, een chronologische ordening zou, omdat dateringen ontbreken, een nadere studie vergen, hetgeen buiten het bestek van dit informatieve stuk ligt.
Barst (1/2 pagina)*
Het is kerstmis geweest en dat is het nog een beetje.
...Want ik sta achter het gordijn en als een verrassing voor iemand die Huug heet kom ik daar direkt achter vandaan.
(Hierboven geheel opgenomen).
Daphnis & Daphnis (1 pagina)
Het is zeer wel mogelijk, dat ze enkele kennissen telefonisch op de hoogte gesteld hadden, die waar ze wel dansjes mee deden, die waar ze mee praatten strikt van elf tot twaalf, strikt voor de echtelijke routine - en soms duurde zo'n gesprekje langer en dan werd er gezegd: wel, lieve kind, ik vind Armand-Armand een hele aardige jongen, maar ik kan m'n aandacht zo moeilijk verdelen.
...En wat Armand betrof. Arme Armand. The cheek of it.
De Drie Ellies (1 1/2 pagina)
Ze hadden nooit met elkaar op een rij gestaan, om bijvoorbeeld elkaars rokken te vergelijken of schoenen. Dat kon ook niet. De tijd en de omstandigheden waren tegen.
...Ze speelde met de hele familie monopolie mee, een verre kennis uit het vrouwenkamp, haar vader was iets bij de marine - maar er was nooit sprake geweest van een vierde in het rijtje, ze moet zijn weggeslopen als een kleine schaduw.
(Hierboven gedeeltelijk opgenomen).
In termen van deze wereld (1/2 pagina)
Daar was het ogenblik van sterven. En het was al voorbijgegaan ook, je hebt me afgeleid met je tranen, en met je mond over de mijne gesloten.
...Geloof me de aardse wetmatigheden zijn strenger dan de eeuwige.
Ricinus (1/2 pagina)
Ze was misschien niet eens zo onopvallend gekleed als ze wel meende, een zwart pakje met grote witte noppen, en de koffie was niet zo slecht als ze verwacht had, maar de mensen bleken altijd minder interessant dan ze hoopte.
...U ziet er niet gelukkig uit; soms valt het niet te zeggen, waaraan men dit ziet, niet de ogen, niet de huid om de ogen, niet de neus, niet de mond, maar het diepste - waar dat ook gelegen is, een klein diep nest van wraak, een zwaartepunt.
De tranen van Diemer (3 1/2 pagina)
De waarheid lag als altijd in het midden, het was zeker niet zo dat een van beiden de ander als vriendin gekozen had juist om haar opvallende lelijkheid, ze waren allebei even lelijk of even mooi.
... Diens handen leken niet in het minst op die van Andree, dat zat hem in de praktijk.
Twijfels (3 1/2 pagina)
Als er op deze wereld nog een ding onwrikbaar vast stond, dan was het dat Fred Demille verliefd was op z'n vrouw, kome wat kome, en even zeker was het dat zij hem na vijf jaar huwelijk graag zou hebben ingeruild voor dat zeldzame verschijnsel zeeman bijvoorbeeld, of dichter bij huis, voor een tandtechnicus, ingenieur, om 't even... Maar daar zit toch geen toekomst meer in lieve zei Vicky. O zei hij maar ik wil iets heel anders begrijp je dan wat ik deed. Ze begreep het onmiddellijk en kuste hem. En wat hem betreft - zo was hij al dichter bij Matveic.
(Hierboven geheel opgenomen).
Vissen spreken niet (2 pagina's)
Het was een zwart-wit geblokte heel korte japon, en ze morste daar martini op, en toen bij zeker spelletje van ons verwacht werd dat we een dierengeluid nabootsten, kon ze niet anders verzinnen dan een koe.
... Met enige overdrijving kan ik zeggen dat ik altijd ben blijven geloven dat wij bij elkaar hoorden. En godweetet, dat we beslist nooit van plan zijn geweest terug te gaan.
N.B. Andere versie heeft als titel: Het geluid dat vissen maken.
(Deze werd hierboven geheel opgenomen).
De vijfentwintigste revolutie, libretto (4 pagina's)
Eerste bedrijf. Luxe-kamer van Esposito, aan de vooravond van zijn 25e verjaardag - een voorwendsel om veel studenten te kunnen verzamelen (revolutionairen).
... Ik vertrouw je nog niet Linda, ik zweer je dat ik jou ook neerknal.
De Wesp (2 pagina's)
Een meisje sneed zich onvoorzichtig genoeg in de vinger.
... Hij zou zeggen dat hij gestoken was door een wesp, ze nam overal genoegen mee, als hij maar terug was; de wespen waren er in alle soorten en maten, dit was er dan een die flink aangekomen was voor een keer.
Het wonderpaard (1 pagina)
Wat aan te vangen met een klassieke opvoeding die per ongeluk op je achtste begint, met het openslaan van een slap grijs
| |
| |
boekje, waarin van plaat tot plaat een klein stuk nauwelijks begrepen tekst - en het was allemaal een beetje verboden gevoel en ook waren de lichte gele overgordijnen dichtgetrokken in die kamer waar de boekenrekken stonden, kamer aan de straatkant, straatkant in oorlogstijd, de oorlog grenzend aan het trottoir, want de Jappen liepen niet op het trottoir maar midden op straat.
...En Thomas wordt vanaf die tijd genoemd, in gedachten dan, het wonderpaard.
Een zak op wielen (1 pagina)
Er gingen ongeveer zeven jaren heen met het zoeken naar een uitgever die bereid was ze uit te geven... Epigrammen ontstaan overigens wanneer men naar het zo klein mogelijke toegaat.
(N.B. Andere versie:)
De recensies die de eerste gedichtenbundel van Wilfred Smit hier en daar heeft weten op te brengen zijn zeker niet onwelwillend gesteld...
Met de inhoud van ons gedicht bevinden we ons in dezelfde situatie als de operaliefhebber met zijn onnozele libretto dat hij of al kent of niet verstaan kan - en waarmee hij het zomaar vier uur lang luisteren naar muziek verontschuldigt.
Zonder titel:
(1/2 pagina)
Ik werd die ochtend wakker met een tempeest van zonlicht in de kamer. Dat verdraag ik slecht, ik houd meer van het getempereerde, waarbij iets te raden overblijft - niet alles zo nakend te kijk gezet: hoe lelijk en gedisproportioneerd dat alles... Hij zit erop, de handjes netjes voor de buik, hij is mijn neefje en vegetariër - en ik buig me zo ver uit als ik maar kan zonder gezien te kunnen worden, en hij heeft een flasgroene manchester broek aan. De heer zal hem vergeven, ik niet.
(Hierboven geheel opgenomen).
(2 pagina's)
De volledige mens - sprak de hooggeleerde - dat is de man die z'n vrouw slaat zowel als die een zeldzame uitvoering van Ifigenie in Aulis bezoekt; dat is de man die god meent te zien en de man die zijn zoon de successen in z'n studie misgunt, had hij maar de kans gehad.
...Natuurlijk zijn het tweelingen, gezoogd aan enen borst, zeg maar moederkerk. Ik zeg nooit moederkerk, hoorde hij zichzelf zeggen.
(1 1/2 pagina)
Zo'n beetje barokke sleutel steekt er in, en wordt omgedraaid, dat gebeurt met sleutels tot ze in de vorige stand zijn teruggekeerd...
Er wordt een nieuwe methode toegepast van ordening, maar dat moet enige tijd later zijn.
* formaat A4
N.B.
Behalve deze typoscripten zijn er nog een elftal korte verhaalfragementen in manuscript.
|
|