Frans van Houten
Randbemerkingen
In het najaar van het jaar 1954 na Chr. bezocht ik voor het eerst een bijeenkomst van het Leidse slavisten-dispuut ‘Slovo’ (Het Woord). Die bijeenkomsten bestonden uit een vergadering met een lezing van een der leden in het Prytaneum en daarna een drankje in de Vergulde Turk. Hooguit zo'n man of 15. De Turk ging om 12 uur dicht (of was het 11 uur?). Dan ging iedereen naar huis, maar Wilfred en ik, die gewend waren wat later te leven, zetten het gesprek op de stoep voort en tenslotte bij mij thuis (hij woonde toen nog in Warmond; het was die winter, dat hij Rodins ‘De kus’ van sneeuw gemaakt heeft). Vanaf die tijd heb ik hem, behalve wanneer een van ons met een beurs in het buitenland was, tot 1961 bijna dagelijks ontmoet, daarna slechts incidenteel.
Wilfred vertelde mij in een geschiedenis van de Russische literatuur door Nicolaas van Wijk (tot dusver de enige Nederlandse slavist van betekenis) te hebben gelezen, dat deze Pasternak als de grootste levende dichter beschouwde. Wilfred vroeg mij toen iets van Pasternak uit de bibliotheek te halen en dat heb ik gedaan (ik geloof erg in exploitatie van de éne mens door de andere).
In een van de gedichten van Pasternaks bundel Mijn zuster het leven buigt de dichter zich gehuld in een cache-nez uit het dakraam en roept: ‘Beste kinderen, welk millenium is het buiten en wie heeft het paadje aangeveegd, terwijl ik met Byron rookte en terwijl ik dronk met Edgar Poe?’
Dit beschrijft de atmosfeer, waarin wij verkeerden; wij leefden buiten de tijd en dronken koffie met Pasternak, hoewel hij nog leefde. Er moeten in die tijd, dat ik hem kende, toch verkiezingen geweest zijn, maar ik heb geen idee waar Wilfred op stemde, zelfs bij benadering niet. Ik denk niet dat het ooit ter sprake is gekomen. Ik vroeg hem nooit iets. Wij vertelden elkaar, wat wij kwijt wilden en dat was, denk ik, voor Wilfred, die nogal kwetsbaar was, de atmosfeer, waarin hij zich het beste thuis voelde.
Hij had thuis kost en inwoning en kon verder practisch zonder geld leven. Als hij geld had, gaf hij het vlot uit. Mevr. prof. Ivic in Novi Sad herinnerde zich met plezier - tussen twee haakjes, iedereen, die ik ken, herinnert zich hem met veel genegenheid; mensen, die ik niet ken, vinden hem interessant of begaafd, maar niet sympatiek - zij nu herinnerde zich, hoe hij dikwijls op de helft van de maand bij haar kwam, zijn excuses maakte, dat hij niet op college was gekomen, omdat hij onderweg iemand had ontmoet en dan vroeg of hij geld van haar kon lenen.
Wilfred was een matig eter en drinker. Zijn lichaam verdroeg geen uitspattingen op dat gebied. Ik heb hem nooit dronken gezien. Hij rookte veel. Hij kon zonodig met weinig slaap toe. Wat zijn uiterlijk betreft, was het belangrijkste, dat de kraag van zijn overhemd er altijd onberispelijk uitzag
Wilfred had de gewoonte voorwerpen uit zijn omgeving een boek, een theemuts o.i.d. op zijn hoofd te zetten of te leggen.
Als hij bij mij was geweest en hij had mij niet thuis getroffen, liet hij meestal een compositie van voorwerpen uit mijn kamer achter, bijvoorbeeld bestaande uit een koffiepot, sokken, papier enz.
Als er bij mijn kennissen een feest was, dan vroeg men, vooral de meisjes, ‘Vraag dan of Wilfred ook komt, die kan zulke gekke dingen zeggen’, bovendien was hij een verwoed danser.
Dat van die paedofilie van Wilfred is onzin. Als hij in een situatie met kinderen was, maakte hij er het beste van en speelde wel met ze, maar over het algemeen meed hij gezinnen met kinderen, omdat het te onrustig was. Hij had, dunkt mij, een zeer erotische verhouding tot zichzelf, tot vrouwen en mannen. Wat dieren betreft weet ik het niet. Laat ik dit vertellen: eens liepen wij over de Achterburgwal in Amsterdam. Daar zat achter de ramen een poedel op een stoel. ‘Oh,’ zei Wilfred, ‘dat is voor de verfijnde smaken.’ Wat betreft dingen, hij beleefde, zei hij, een fetisjistisch genoegen aan zo'n grote gedekte tafel met damast en fonkelend tafelzilver en glaswerk.
Hij luisterde enorm veel naar muziek, waarbij het altijd een sport was om te bepalen, wie de componist was. Ik herinner mij een uitzending waarbij twee opnamen van zoiets als de Mondscheinsonate werden gespeeld, één door Liberace en één door een serieuze pianist. Dat verschil kon hij er (op mijn oude radiootje) gemakkelijk uithalen. Hij zei wel eens: ‘Áls ik piano kon spelen, zou ik heel goed piano kunnen spelen.’ M.a.w. hij bezat dat gevoel voor abstracte grootheden als stijl, sfeer, motieven, die van iemand, die de techniek beheerst een muzikant maken.
Wilfred was niet religieus, maar hij had door zijn opvoeding een grondige kennis van de Bijbel; ook had hij grote bewondering voor Gregoriaanse muziek.
Hij geloofde in Freud.
Linguïstisch was hij geschoold door De Saussure - Wilfred was geamuseerd, als deze een beetje boos schrijft over ‘une catégorie inférieure de jeux de mots’ zoals: ‘Les musiciens produisent les sons et les grainetiers les vendent.’ (Sons kan betekenen klanken en zemelen.) - en door het structuralisme van de Praagse school (Wilfred zei: École de Prague), vnl. vorst Trubetzkoy en Jakobson. Dat generatieve heeft hij zich nooit eigen gemaakt. Wat literatuurtheorie betreft, kwam hij voort uit het Russische formalisme en het structuralisme van de Praagse school. Dit alles onder de leiding van professor Van Schooneveld, een semanticus, die ook toen al zijn tijd ver vooruit was. De theoretische vakken golden niet als iets, waar je tentamen in deed om het daarna zo gauw mogelijk weer te vergeten. Theoretisch inzicht en inzicht in de theorie vormden (toen) de essentie van de slavistiek in Leiden. En Wilfred voelde zich daarbij thuis.
Ik had thuis microfiches van De paardensprong van Viktor Sklovskij, een verzameling briljante ideeën over literatuur, uitgedokterd in de kleine uren van de nacht, maar als het gehele Formalisme niet uitgebouwd tot een sluitende theorie. Niet ongelijk aan onze eigen bespiegelingen, alleen zat er bij hen meer wodka in. Ook de Morfologie van het sprookje van Propp was alleen op microfiche. Tegenwoordig zijn deze boekjes in allerlei talen te vinden, maar toen was de slavistiek nog een zeer esoterische wetenschap. Wilfred had Jakobsons The grammar of poetry and the poetry of grammar nog niet gelezen. U heeft het waarschijnlijk ook niet gelezen, maar U kunt er nog wat aan doen.
Ook voor de Russische taal was er niet veel studiemateriaal. Voor het vertalen Nederlands-Russisch kregen wij doorslagen van getypte velletjes met oefeningen over een bepaald onderwerp uit de grammatica. Bijvoorbeeld met zinnetjes, waarbij in het Russisch de instrumentalis moet worden gebruikt: ‘Hij sliep met een open raam, Hij liep met zijn vriend door het bos’ enz. Wilfred onderwierp deze zinnetjes aan een dieptepsychologische analyse en ontdekte dan allerlei navrante wetenswaardigheden over de docent, die ze had samengesteld. Dit, geïnspireerd door een studie over Shakespeare, waaruit blijkt, dat hij tijdens het schrijven van een bepaalde passage aan maag- en darmstoornissen moet hebben geleden.
Van de schone letteren had hij, ik zou bijna zeggen, alles gelezen en als U achtergrond-informatie bij zijn poëzie wilt hebben, kunt U beter de Klassieke, de Westerse en Russische literatuur lezen dan dit stuk.
Wilfred was een slecht student. Meestal stond hij 's middags op om naar de vespers te luisteren, ging 's avonds naar vrienden om te bridgen of te schaken, kwam daarna bij mij en besteedde dan de rest van de nacht thuis aan lezen of dichten. Hij kon natuurlijk niet concurreren met studenten, die college liepen en de meeste tijd aan hun studie besteedden. Maar prof. Van Schooneveld had bewondering voor zijn gevoel voor taal en literatuur en wilde proberen hem ook te voorzien van de