vervolg van pagina 34
sen opgeblazen tot wereldrampen. Het zal de leeftijd wel zijn. Bougainville is het grootste van de Salomonseilanden in de Pacific. De andere heten: Choiseuil, Santa Isabel, San Cristobel, Guadalcanal, maar Bougainville is 's nachts om drie, vier uur mijn vluchtoord. Na enige oefening kan ik er nu in veertig minuten zijn. Ik blijf liggen in het zand tot het morgen wordt.
Zo'n zin in de aanspreekvorm kan nauwelijks in een dagboek voorkomen, maar als openingszin bewijst hij wel met welke bedoeling het dagboek is begonnen. En wie het doorleest in de versie die Springer in zijn gedenkschrift opneemt komt tot de ontdekking dat het niets anders bevat als dromen over de verre geliefde, wegdromen naar Bougainville tijdens het als zinloos ervaren werk, en wat gedachten aan Bo en zijn schrijverij. Daarmee geeft het antwoorden op de vragen die Bo zich stelt: ‘Het was minutenlang godvergeten stil - sentimentele gedachten komen op, aan verre geliefden, gemiste kansen, diep weggestopte maar nooit vergeten blunders en ook wel een beetje zelfmedelijden. En vragen: wat doe je hier in deze uithoek van de wereld? En als je vannacht eens een acute blindedarmontsteking krijgt, pus stroomt in de buikholte - is het dan allemaal de moeite waard geweest om te creperen hier in dit gat? Wat breng je thuis van je reizen? Een handvol indianenverhalen, die bij ieder borreluur in de familiekring sterker worden door de erbij verzonnen levensechte details - meer is er toch niet. Antwoorden op je eigen vragen is onbegonnen werk ... (p. 71). Zo is het dagboek, goed beschouwd, de voltooiing van Bo's onbegonnen werk. Anders geformuleerd: in het dagboek schrijft Tommie Vaulant van zich af wat Bo altijd meende te moeten weg relativeren (p. 74).
Het contact met de verre geliefde, het wegdromen uit de rotzooi en de voor goed verloren jeugd.
Zijn weinige brieven, door de jaren heen, geven tussen de regels meer te lezen dan erop - Hij wenst je gelukkig nieuwjaar en je ziet aan zijn handschrift dat hij zich afvraagt waar het allemaal voor nodig is, waarom we niet samen gebleven zijn in die tuin in Malang. Zelfs voelde ik soms, zijn vlotte kerstwensjes lezend, dat hij de ideale reisgenoot naar Bougainville, Alice Springs, Cox's Bazaar zou kunnen zijn.
(p. 75)
En voor die tuin in Malang, de voor goed verloren jeugd, is het dagboek van Opa de Leeuw nodig. Zo vormen de drie delen van het boek een drie-eenheid, de slinger van Springer.
Al lezend in het dagboek van Tommie Vaulant moet de ikfiguur ontdekt hebben, dat Tommie en hij in wezen hetzelfde zijn, dat Tommie een afsplitsing is van zijn eigen persoon, zijn alter ego. Daarheen wijst niet alleen een verhaaldetail zoals de plaatsvervangende omhelzing, maar ook het verhaalverloop zelf. Aan het einde van het boek is de ik-figuur exact in dezelfde situatie waarin Tommie was aan het begin: een man die niet weet wat hij moet in zo'n uithoek van de wereld, een man met een verwijderde geliefde, dromend van Bougainville.
Het gedenkschrift voor Tommie Vaulant gedenkt een overleden vriend, maar die overleden vriend heeft gedachten en gevoelens in hem losgewoeld die hij voorheen bij zijn vriend niet vermoedde en bij zichzelf relativeerde. Hij hoeft niet langer de secretaris van Tommie te zijn, dat kan trouwens niet meer. Jeugdjaren en een verloren liefde zijn als bron van inspiratie verdwenen. In die zin is het boek zeker autobiografisch te noemen. Het markeert een keerpunt in Springers schrijverschap.