iets anders. Ik denk wel dat het traditioneel wordt en dat vind ik een beetje jammer, want je zou toch iets in die vorm moeten veranderen, hè. De mensen zeggen wel dat er veel van mij verschijnt, maar vergeet niet dat ik pas na mijn pensionering tijd heb gekregen om te schrijven. Ik doe geen bliksem meer op het ogenblik, behalve wat in de tuin werken. Dus ik heb alle gelegenheid om deze dingen te maken.
Wat is het leukste eraan: het bedenken van de bijzaken, het snuffelen in de geschiedenisboeken...
Wanneer ik een bijzonder gefortuneerd mens was, zou ik heel lui zijn, dan zou ik dit echt niet doen. Dan zou ik geschiedenisboeken schrijven, en verder niets. Het zand voor de kust van Aveiro is me erg meegevallen, ik durf hier veel meer zijpaden in te slaan en veel meer avontuur in te gooien.
U doet het om het geld, maar dit levert toch bijna niets op?
Nou, ongeveer tienduizend gulden per jaar. Dat is toch niet om weg te gooien. Mijn pensioen is niet zo vreselijk hoog. Echt, ik heb het eigenlijk wel nodig, ja. Ik kreeg op het departement een redelijk salaris, maar ik had weinig dienstjaren en daardoor is je pensioen niet zo hoog. Ik ben blij dat ik het heb hoor, dat is een andere zaak.
Dus die innerlijke drang om te schrijven hebt u niet zo.
Nee, hooguit bij de geschiedenisboeken en nu mijn boek over Napoleon. Ik probeer dingen te zoeken die nog niet in andere biografieën staan. Niemand weet bijvoorbeeld hoeveel soldaten gesneuveld zijn in die veldtochten, want Napoleon heeft Frankrijk geweldige verliezen toegebracht. Ik heb geprobeerd het aantal te achterhalen door betrouwbare verslagen van die veldslagen door te nemen, maar dat hielp me niet. Zoeken, zoeken, zoeken, tot ik een Frans tijdschrift tegenkwam waar ik antwoord vond op mijn vraag. Daarin was ook uitgelegd hoe het kwam dat het zo lang duurde voordat men het precieze aantal doden kon geven. Alle inschrijvingen van alle soldaten tussen pakweg 1801-1815 lagen in depots van het ministerie van oorlog. Wat er met al die soldaten was gebeurd, of ze gesneuveld waren, in het hospitaal terecht waren gekomen, gedeserteerd waren of in Rusland verdwenen, het stond er allemaal in. Miljoenen lijsten, dat kon geen mens uitwerken. In de jaren vijftig hebben ze al die gegevens naar Amerika gestuurd, waar met behulp van een computer het aantal gesneuvelden werd berekend: het waren er bijna 900.000. Nu weten we dat eindelijk.
Mijn boek over Napoleon is eigenlijk een biografie. In deze tijd wordt Napoleon nogal eens vergeleken met Hitler, en dat gaat me te ver. Ik weet ook wel dat Napoleon een enorme schoft was, maar om hem te vergelijken met dat stuk ellende vond ik bar. Dat is mijn uitgangspunt: nu eens vertellen wat hij wel en niet is geweest. De werktitel is Napoleon, die lamme vent. Dat is ontleend aan een soldatenliedje. ‘Napoleon die lamme vent, die gaf een daalder tractement, maar Willem I, de goede man, maakte daar zeven stuivers van’.
De historische roman die ik wil gaan schrijven gaat over Gaverhouse, de man die een leger van Willem III heeft verslagen in de Schotse hooglanden. Hij was generaal onder Jacobus II. Toen de overwinning was behaald, gaf hij opdracht het verslagen leger te achtervolgen. Claverhouse reed zelf voorop, en terwijl hij op zijn paard zat, hief hij zijn arm. Hij kreeg een kogel in zijn oksel en stierf. Ze zeiden over hem dat hij onkwetsbaar was, dat hij alleen met een zilveren kogel getroffen kon worden. Ik denk dat die roman De zilveren kogel zal heten.
Dat zal een omvangrijk boek worden?
Mijn geschiedenisboeken zijn niet voor niets vier keer zo dik als mijn romans. Als je feiten moet vertellen, heb je woorden nodig. Je moet alles uitleggen, anders gedraag je je onfatsoenlijk tegenover je lezer. Het zal ook wel met mijn leeftijd en mijn vrije tijd te maken hebben dat ik uitgebreider schrijf. Over mijn romans zeggen de mensen vaak: daar heb je hem weer met zo weinig woorden, je moet er altijd zoveel bijverzinnen zelf. Ik heb er zelf ook een beetje genoeg van.
Dus als de critici zeggen: de romanpersonages van Alberts gaan altijd naar het noorden, dan is uw antwoord Het zand voor de kust van Aveiro met een reis naar het zuiden.
Ja, ik dacht: verdomme, het moet nu maar eens uit zijn.
Maar vooral in uw later werk is het noorden symbool voor het zoeken van de mens naar ... vul maar in, het geluk, het eeuwige...
In het allereerste verhaal ‘Groen’ is het noorden niet veel meer dan een windstreek. Als de hoofdpersoon er eenmaal is, loopt het op een grote teleurstelling uit. In de latere boeken is het noorden een symbool geworden.
In een interview met Frits Abrahams (Vrij Nederland, 21 november 1981), zegt u dat u het boekje Inleiding tot de kennis van de ambtenaar zou willen schrijven. Het zal wel bij een belofte blijven?
Ja, ik zou het nog altijd een keer willen doen, maar het zal er wel niet van komen. Ik zou het willen schrijven, omdat er altijd zo denigrerend over ambtenaren wordt gesproken. Dat is zo onbillijk. Ik ben praktisch mijn hele leven ambtenaar geweest en ik heb het gevoel dat ik dit vak ken. Na de oorlog bijvoorbeeld werd er door de ambtenaren krankzinnig hard gewerkt. Ik heb later op het departement hier in Nederland meegemaakt dat hoofdambtenaren met tassen vol werk hun weekeinde ingingen, om thuis de boel af te maken. Onder hoofdambtenaren zitten verdomd bekwame kerels. Ik heb weieens gezegd bij zo'n eeuwenlange kabinetsformatie: jongens, zorg dat je over twee jaar een goed regeerprogramma hebt en laat de boel in die tussentijd aan de topambtenaren over. Zij kunnen het best twee jaar rooien.
Toen ik las dat u uit een koopvaardijfamilie stamt en dat uw grootvader niet naar Nederland terug wilde, moest ik aan Mateus uit Het zand voor de kust van Aveiro denken.
Mijn familie heeft altijd gevaren op de grote vaart. Mijn grootvader was gezagvoerder die op de Javazee zijn schip heeft verspeeld. Hij is toen achtergebleven, hij vond het ellendig om met dat bericht bij de rederij aan te komen. U moet aan Mateus denken, het zit nog duidelijker in De honden jagen niet meer. Mijn grootvader en mijn vader zaten op zee, de volgende generatie werd afgekeurd.
Waarom?
Kleurenblind. Ik heb het niet erg hoor, maar als ik aan het strand sta en er wordt op zee afwisselend groen en rood licht uitgezonden, dan herken ik het niet. Dat is natuurlijk niet zo best als je op de brug van een schip moet staan.
U bent geboren in Haarlem (23 augustus 1911), vanaf uwzesde jaar woonde u in Apeldoorn.
Die jeugd, die heel gelukkig was, heb ik beschreven in De bomen. Later werd het wat minder leuk, vanwege de crisis, daar denk ik nog met afschuw aan terug. Mijn vader was overleden en mijn moeder moest verschrikkelijk krap en zuinig aandoen, omdat we door de crisis alles waren kwijtgeraakt. Mijn moeder kon het au fond geen bliksem schelen, maar het was gewoon lastig soms. Ik herinner me nog al die bedelaars aan de deur, hoe erg we er ook voorstonden, ik gaf ze altijd een kwartje. Ik vond het iets vreselijks, die treurigheid van die tijd. Maar dat ben ik voor een deel ontlopen, door in Utrecht te gaan studeren.
Het werd indologie, een opleiding voor bestuursambtenaar in Nederlands Indië. Dat eerste jaar heeft u moederziel alleen door Utrecht gelopen.
Ik had me aangemeld bij het Utrechtse studentencorps, maar