mezelf en een manier om mijn geloof in de onbegrensde mogelijkheden van de talen van verschillende Keniase nationaliteiten te staven, talen waarvan de ontwikkeling tot instrument in de anti-imperialistische strijd van het Keniase volk bewust is onderdrukt door het Britse koloniale regime (1895-1963) en later door het neo-koloniale bewind van Kenyatta en zijn KANU-marionetten van het Westen. Ik had ook besloten geen enkele concessie aan de taal te doen. Ik zou geen enkel onderwerp uit de weg gaan - wetenschap, technologie, filosofie, religie, muziek, politieke economie - zolang het logischerwijze voortvloeide uit de uitwerking van thema, karakters, intrige, verhaal en wereldvisie. Verder zou ik alles, maar dan ook alles, gebruiken wat ik ooit had geleerd over creatief schrijven: allegorie, parabel, satire, verhalende stijl, beschrijvende stijl, herinneringen, flash-back, monologue intérieure, vrije associatie, dialoog, drama - zolang het als vanzelf voortvloeide uit de uitwerking van karakters, thema en verhaal. Maar de inhoud, en niet de taal of de techniek, zou bepalend zijn voor de uiteindelijke vorm van mijn roman. En wat was die inhoud? De strijd van het Keniase volk tegen het imperialisme in neo-koloniale vorm.
‘Gemakkelijker gezegd dan gedaan. Waar moest ik mijn inspiratie vandaan halen? Een schrijver heeft mensen om zich heen nodig. Hij heeft de strijd om het bestaan nodig, het actieve bestaan. In tegenstelling tot wat de volksmythologie wil is een roman geen produkt van denkbeeldige prestaties van één enkel individu maar het werk van vele handen en tongen. Een schrijver maakt aantekeningen die worden gedicteerd door het leven onder de mensen en die hij vervolgens in deze of gene vorm giet. Als ik een roman zit te schrijven hoor ik bijvoorbeeld graag de stemmen van mensen om me heen die op het land aan het werk zijn, metaal smeden in een fabriek of anekdotes vertellen in drukke matatus en bussen, staan te heupwiegen in een drukke bar voor een jukebox of live band, mensen die het spel spelen van liefde en haat, van angst en overwinning in hun strijd om het bestaan. Ik moet de gezichten van mensen kunnen zien, hun gebaren, hun manier van lopen, hun kleren; ik moet hun stembuigingen kunnen horen in hun verschillende buien. Ik moet de vibrerende stemmen van mooie vrouwen kunnen horen: hun aanraking, hun zuchten, hun tranen, hun lach. Ik houd ervan kinderen rond te zien steppen, vechten, lachen, huilen. Ik heb leven om me heen nodig om over het leven te kunnen schrijven.
‘Maar het is ook zo dat niemand schrijft onder omstandigheden die hij zelf kiest of op materiaal dat hij zelf heeft uitgevonden. Hij kan alleen het tijdstip bepalen en kiezen uit stof die hem wordt doorgegeven door wie en wat er om hem heen leeft. In mijn geval: ik had niet gekozen voor de gevangenis, ik was er door anderen in opgesloten, maar nu ik er eenmaal zat zou ik proberen de dubbelwandige cel te veranderen in een speciale school waar ik, gelijk Shakespeares Richard II, zou...
... denken, hoe ik best mijn kerker,
Mijn woning, met de wereld vergelijk;
Mijn brein zal 't gaaiken wezen voor mijn geest,
Mijn geest de vader; en die twee verwekken
Een teelt van steeds zich meerd'rende gedachten,
En die bevolken deze kleine wereld;
Zoo grillig als het volkjen dezer wereld;
Want geen gedachte is ooit tevreden.
Bij de literaire taak die ik me had gesteld, bofte ik als docenten andere gedetineerden en een paar bewakers te hebben die me zeer behulpzaam waren en me uiterst gul lieten putten uit hun verschillende bronnen van informatie en ervaring. Zo hebben Thairu wa Muthiga, Giceru wa Njau en Koigi wa Wamwere me een heleboel woorden, spreekwoorden, raadseltjes en liedjes in het Gikuyu bijgebracht; Wasonga Sijeyo was een expert op het gebied van de nationalistische anti-imperialistische strijd vóór 1963 en het begin van de landroofpolitiek en het omkopen door buitenlanders van voormalige nationalisten met symbolische aandelen in hun bedrijven; Gikonyo wa Rukuungu gaf me boeken over de riten van het katholicisme; Sima Ongongi Were heeft me wat Zaïrese wijsjes en woorden geleerd; Muhoro wa Muthoga, Koigi wa Wamwere en Adamu Matheenge hebben me topografische gegevens over Nakuru verstrekt; en tenslotte heb ik met Giceru wa Njau en Thairu wa Muthiga vaak gepraat over vrouwen in allerlei beroepen, met name serveersters, secretaresses en ingenieurs, en ook over de verschillende aspecten van het sociale leven en de bourgeoisrivaliteit in Nairobi. Ik heb een heleboel over scherpzinnigheid in het zakenleven en allerlei verrijkingspraktijken geleerd uit anekdotes en echt gebeurde verhalen die ons werden verteld door de enige miljonair in gevangenschap, Mahat Kuno, ‘Roble’.
Wij eindigen met het laatste gedeelte van een brandende brief (‘Mijn Testament’) die Ngugi wa Thiong'o 23 juni 1978 vanuit de gevangenis naar de voorzitter van de Detainees Review Tribunal schreef en die ook in Detained. A Writer's Prison Diairy afgedrukt stond.
‘Tenslotte wil ik nog zeggen dat mijn gevangenneming geen enkele zin heeft als de bedoeling ervan is - ik ben ervan overtuigd dat dat zo is - om bewust en opzettelijk de ware stemmen van een nationale Keniase literatuur, theater en cultuur het zwijgen op te leggen. Het heeft geen enkele zin omdat ik met eigen ogen heb gezien dat er nog veel meer schrijvers zijn voortgekomen uit de bakermat van deze ene: de boezem van elke Keniase boerenvrouw, elk hoekje van Kenia, alle bevolkingsgroepen die het land telt. Deze generatie Keniase schrijvers moet voor onze talen, onze literatuur en onze cultuur doen wat ANDEREN VOOR DIE VAN HUN HEBBEN GEDAAN’.
‘Dit verzuimen zou verraad betekenen aan de fundamentele drijfveren van onze geschiedenis van strijd: van de tijd van Arabische en Portugese overheersers, via het bewind van de Britse imperialisten, tot aan het huidige tijdperk van steeds fellere strijd tegen het neo-kolonialisme toe.
We hebben een ruim zeven eeuwen oude, glorieuze geschiedenis van heldhaftige strijd achter de rug tegen buitenlandse overheersers en hun plaatselijke bondgenoten, een door bloed en zweet getekende strijd om de economische en politieke zeggenschap te verkrijgen over de arbeid van miljoenen, de enige scheppende kracht achter een beschaving.
Keniase schrijvers kunnen niet anders dan teruggrijpen op hun wortels, op de bronnen van hun wezen, in het levensritme, het spraakgebruik en de talen van de Keniase bevolkingsgroepen, als ze tenminste willen ingaan op de grote uitdaging om in hun gedichten, toneelstukken en romans de epische grandeur van die geschiedenis te herscheppen.
In plaats van te worden onderdrukt en opgesloten in strafgevangenissen en -kampen, zouden ze moeten worden aangemoedigd om een literatuur tot stand te brengen die de trots van Kenia zal zijn en waar de hele wereld jaloers op is. Maar misschien vergis ik me, want gevangenschap maakt kwaad en misschien betekent die gevangenschap juist wel het begin. Dit is mijn testament en tegelijkertijd mijn overtuiging’.
Dit is het verhaal over Ngugi wa Thiong'o, etc.