Bzzlletin. Jaargang 11
(1982-1983)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Als je wreed bent zonder dat je daar een reden voor hebt ...
| |
De bandEenzelfde betekenis heeft de poëzie van de Zoeloe dichter Mazisi Kunene. Zijn gedichten proberen een brug te slaan van het verleden naar de toekomst. Over deze brug kunnen naast gebruiksvoorwerpen ook de traditionele wijsheid en gewoonten van de ene generatie op de andere overgedragen worden. In het gedicht ‘De band’ geeft de dichter de maalsteen van zijn moeder over aan zijn zoon, en samen met de maalsteen ook haar hart, haar gedrag, haar ziel. Gumede zoon van Ndaba, hier ben ik.
Ik ben gekomen om je
Deze maalsteen van mijn moeder Masilela aan te bieden.
Hij is zwaar, alsof ze hem met magie beladen heeft.
Zij liet de kalebas van haar hart erop liggen.
Laat hem niet achter in het Mpembeni huis
Opdat het ongedierte er zich niet op vermenigvuldigt.
Het leven zou een vloek op ons kunnen leggen
Als we ons niet gedragen als haar kinderen.
Als hij er zou zijn hij die duizend ribben heeft
Laat je niet misleiden door hem,
Als hij er een plaats voor belooft op de vruchtbare gronden.
Bewaar hem heilig en weet dat onze ziel erin opgesloten ligt.
De dichter vraagt Gumede de maalsteen in bescherming te nemen tegen hem die ‘er een plaats voor belooft op de vruchtbare gronden’, de gronden die in Zuid-Afrika in het bezit zijn van de blanken. Mazisi Kunene vraagt in zijn gedichten om de traditionele Zoeloe cultuur en waarden te bewaren en niet naar de blanke cultuur te lonken, om de eigen cultuur als iets waardevols te zien en haar niet te laten verdrukken door een vreemde cultuur die men met geweld tracht op te leggen. De bescherming van de eigen cultuur is nodig opdat een toekomstig, multiraciaal Azania nog een Afrikaanse cultuur zou hebben. Mazisi Kunene is niet zoals vele andere Zuidafrikaanse dichters in de eerste plaats een dichter van de verzetsstrijd tegen het politieke systeem van de apartheid. Hij is niet in de eerste plaats een dichter van het heden; hij is de dichter van het verleden en de toekomst. In het heden houdt hij het verleden levendig, omdat het bruikbaar, meer nog, onmisbaar is voor de toekomst. Kunenes ontwerp van een Zuidafrikaanse toekomst gaat veeleer uit van de harmonie van de oude samenlevingen dan van de huidige tegenstellingen. Mazisi Kunene. Foto: Roland Bogaerts.
Mazisi Kunene gaat niet achteloos voorbij aan de treurnis, de pijn en het lijden die zovele andere Zuidafrikaanse dichters gevangen houden. Hij verheugt zich op een blijde toekomst, en in die vreugde kunnen de lijdenden van nu een troost en een stimulans vinden. | |
Zoeloe gedichtenIn de inleiding bij zijn eerste dichtbundel ‘Zulu Poems’Ga naar eindnoot1. schreef Mazisi Kunene: ‘Dit zijn geen Engelse gedichten, maar gedichten die direct voortvloeien uit een Zoeloe literaire traditie’. Mazisi Kunene schrijft uitsluitend in het Zoeloe, maar onder de moderne Zoeloe dichters in Zuid-Afrika neemt hij een aparte plaats in. Niet één van deze dichters kon in 1970 schrijven dat zijn gedichten rechtstreeks ‘voortvloeien uit een Zoeloe literaire traditie’. Vooraanstaande literaire critici als Jabavu en Nyembezi geven toe dat Vilakazi, na Kunene de bekendste onder deze dichters, wel enig gebruik maakte van de orale | |
[pagina 32]
| |
traditie, maar ze benadrukken toch de Europese invloeden in zin poëzie.Ga naar eindnoot2. Deze oudere dichters,Ga naar eindnoot3. van Herbert Dhlomo tot Benedict Wallet Vilakazi, schreven een poëzie die niet los te zien was van hun orale traditie, maar die door de grote invloed van de Engelse romantiek onvolwassen aandoet. Een groot aantal stijlkenmerken van het Zoeloe lied (iculo) vindt men niet alleen terug bij Mazisi Kunene, maar ook bij Mthembu, Dhlomo, S. Diamini, Made, Vilakazi, A. Kunene, en anderen: het veelvuldig gebruik van de eigennamen van aangesproken personen, O Mzingeli zoon van roemrijke geslachten
Jij wiens schoonheid zich uitstrekt over het Tukela
estuarium
Je herinnering achtervolgt ons als twee arenden.
de herhalingen, Had ik ongelijk toen ik dacht
Men zal zich wreken voor alles?
Had ik ongelijk toen ik dacht
Men zal zich wreken voor
Het ijzeren touw rond de hals van jonge stieren?
de opeenvolging van beweringen, de zich steeds maar uitbreidende omschrijvingen, Zij die jij niet gekend hebt,
Zij wier littekens verborgen zijn,
Zij die geen gedenkteken hebben,
Zij die jij je alleen herinnert tijdens je feesten?
Wij zijn hen niet vergeten.
de dialoogvorm die eigen is aan satirische gedichten, de vraag-antwoordstructuur in leerdichten, Allen: Welk nieuws breng je ons O Magalela?
Eén: Ik breng je nieuws uit de dorpen van de Mfolozi rivier.
Allen: Wat zeggen ze in Mfolozi O Magalela?
Eén: Ze zeggen dat u het bent die de grote geheimen kent.
het opvallend gebruik van beelden, symbolen en metaforen uit de kosmologie en de mythen van de Zoeloe, En de zonnen zijn uit de band van de hemelen gespat
En vallen op de aarde neer vernederd door het gebladerte.
De eeuwige voeten zetten hun reis voort.
IJzeren staven dringen verder door, ze voeden zich met
hun bloed.
de overtuigde epische toon, In de tijd van je ondergang
Was je mooi als rode ijzeren riemen.
Je was als een voorvaderlijke geest,
Je ogen spatten vonken.
enzovoort. | |
Vreemde invloedenMazisi Kunene heeft de geschreven Zoeloe poëzie gezuiverd van vreemde invloeden, in die mate dat zijn gedichten een geheel eigen vorm bereikt hebben. Hiermee is niet gezegd dat Kunene elke vreemde invloed zou weren of ook maar zou hebben willen weren. De gedichten in deze bundel hebben culturele invloeden ingelijfd, die bewerkt en aangepast werden, zodat zij pasten in traditionele Zoeloe literaire concepten; bijvoorbeeld, hoewel de elegie in het Zoeloe niet bestaat, werd een nieuwe vorm ontwikkeld die elegische gevoelens van de Zoeloe uitdrukt in een structuur die afgeleid werd van deze culturen die de vorm van de elegie wel kennen.Ga naar eindnoot4. Mazisi Kunene wil binnen de traditie van de orale Zoeloe literatuur een eigen en eigentijds geluid laten horen. Daartoe heeft hij jarenlang onderzoek verricht naar de vormen en taalstructuren van de orale poëzie, een onderzoek dat in de jaren zestig leidde tot een doctoraal proefschrift. Kunene, die sinds zijn twaalfde gedichten schrijft, schetst zijn evolutie als volgt: Aangezien de Zoeloe literaire traditie ondergewaardeerd werd, begon ik te schrijven zonder modellen, totdat ik de poëzie van Vilakazi ontdekte. Toen Vilakazi en de anderen me geen voldoening meer schonken, ben ik begonnen met eigen metrische experimenten die gebaseerd waren op een herhaling van de beklemtoning van de voorlaatste lettergreep. Ook dat schonk geen voldoening meer; ik experimenteerde verder met metrische vormen, maar uiteindelijk legde ik al deze experimenten terzijde ten voordele van een innerlijk ritme dat ik vond bij de bestudering van de traditionele poëzie.Ga naar eindnoot5. De Westerse lezer is echter aangewezen op de Engelse vertalingen die Kunene van zijn poëzie maakte, en hij zal weinig merken van de moeilijkheden en vormen waar de dichter mee geworsteld heeft in het Zoeloe origineel. Het kan niet anders dan dat in de vertaling veel van de oorspronkelijke rijkdom van zijn poëzie verloren gaat. Dit verklaart trouwens waarom hij zijn poëzie niet graag vertaalt. Men weet van Mazisi Kunene dat hij overal manuscripten laat rondslingeren en dat hij een volgehouden aanmoediging nodig heeft om tot de vertaling van zijn originele teksten te komen. In zijn omgeving weet men ook dat zijn werk in het Zoeloe zeer omvangrijk is - dat konden Dennis Duerden en Cosmo Pieterse al vaststellen in 1972.Ga naar eindnoot6. Naast talrijke dichtbundels bevat het ook een vijfentwintigtal toneelstukken. Tot nu toe is daar in het Engels weinig van beschikbaar. Naast de genoemde bundel ‘Zulu Poems’ werden twee bundels epische gedichten gepubliceerd, ‘Emperor Shaka The Great’ en ‘Anthem of the Decades’.Ga naar eindnoot7. Een vierde bundel ‘The Ancestors and The Sacred Mountain’ is sinds enkele jaren aangekondigd, maar nog niet verschenen. | |
De slapende generatiesEen vertaling betekent ondanks de kwaliteiten van de vertaler niet zelden een verarming van het origineel, maar bij Kunenes poëzie schaadt de vertaling het Zoeloe origineel zeker niet in die mate dat de essentie van zijn gedichten zou verloren gaan. Wie ‘Zulu Poems’ of ‘The Ancestors and The Sacred Mountain’ leest, beseft maar al te goed dat hij Zoeloe gedichten aan het lezen is. Temeer omdat het Zoeloe karakter van zijn poëzie niet alleen uitgemaakt wordt door de vormelijke aspecten ervan - die mogelijk in een vertaling kunnen verloren gaan, voor een deel althans -, maar ook door de inhoudelijke. Zijn gedichten willen een uitdrukkingsvorm zijn van de psyche en de denkstructuren van de Zoeloe; en dat zijn ze ook. In het gedicht ‘Cyclus’ wordt bijvoorbeeld verwezen naar ‘het gebed’, de communicatie, het contact tussen de levenden en de dode voorouders: Zoveel generaties slapen onder de grond,
Terwijl wij dansen op het feest
En de aarde omhelzen met onze voeten.
Misschien stonden zij ook met hun dromen
Op de plaats waar wij nu staan.
Ze droomden tot ze er moe van waren
En overhandigden ons toen de staf waarmee wij zullen dansen.
| |
[pagina 33]
| |
In het denken van de Zoeloe is de rustplaats van de doden, ‘de hemel’ niet hoog in de lucht gesitueerd zoals in het christelijk denken, maar in de ondergrond, daar waar wij ‘de hel’ situeren. Een hel bestaat niet in de Zoeloe cosmologie, omdat de mens voor het zondigen tegen gedragsnormen, voor zijn falen op aarde ook gestraft wordt door zijn sociale omgeving. Zijn aardse verantwoordelijkheden dient hij na te komen op aarde. In het hiernamaals wordt hij niet beloond of gestraft; daar leidt hij een ander leven met andere verantwoordelijkheden. Zijn grote verantwoordelijkheid in het hiernamaals bestaat uit het overbrengen van de wensen en de verlangens van de levenden naar ‘de goden’, die het best vergelijkbaar zijn met de ‘heiligen’ in het christelijk geloof. Tot God, de Schepper wenden de Zoeloes zich nooit; elke vorm van religieuze verering is hen vreemd. Brengen de voorouders de boodschappen goed over en reageren de goden op de wensen dan bedanken de levenden hen hiervoor; brengen ze de boodschappen niet goed over dan worden ze verwenst. De communicatie met de voorouders is een feest van poëzie/ zang, dans en theater. In de dans wordt de aarde geliefkoosd met de voeten, dansen is als aankloppen bij de doden. De slapende generaties onder de grond worden gewekt. Hiernaar refereren de hierboven geciteerde regels uit het gedicht ‘Cyclus’. | |
Een traditioneel dichterDe gedichten van Mazisi Kunene geven op zichzelf onvoldoende sleutels aan de Westerse lezer, opdat hij de rijke denkwereld van de Zoeloe zou kunnen binnentreden. De uitvoerige inleidingen bij elke bundel en het essayistisch werkGa naar eindnoot8. van de dichter brengen hier enig soelaas, maar zijn te beperkt om zijn werk ten volle te begrijpen. Mazisi Kunene schrijft niet voor een Westers publiek. Hij is één van de eerste en één van de weinige Afrikaanse dichters die van den beginne geweigerd heeft om een Westerse taal als eerste taal te gebruiken. Hij is één van de eerste dichters van internationale bekendheid die zich in zijn creatief werk veeleer door de inlandse orale literatuur dan door koloniale literaire modellen heeft laten inspireren. Mazisi Kunene plaatst zichzelf in het verlengde van de oude traditionele dichters van zijn volk. Dichters met een sociale functie daar waar zij met hun epische en satirische poëzie regulerend optreden tegenover het gedrag van de leden van hun samenleving; dichters met een religieuze functie daar waar zij met hun dodenzangen als spreekbuis van de levenden fungeren. Zelf schrijft Mazisi Kunene hierover: De groep (de dorpssamenleving) moet, opdat hij niet incidenteel zou zijn, d.w.z. tot stand gekomen door de behoefte aan voedsel, door gemeenschappelijke acties tegen buitenstaanders, enz., zijn groepsrelaties optillen tot een ideaal met religieuze dimensies. Dat kan alleen gedaan worden door een literatuur die voortdurend beloningen uitdeelt voor handelingen die sterke gemeenschappelijke relaties bevorderen. Op eenzelfde wijze moet de literatuur de heksen (i.c. anti-sociale individuen) straffen en de zondaars tegen de gemeenschappelijke ethiek belachelijk maken. Dit kan lijken op een vernauwing van de literatuur tot een functioneel instrument van een religie. Dat is nochtans niet waar voor de Afrikaanse orale literatuur om de eenvoudige reden dat de religie zelf een ‘seculair’ karakter heeft.Ga naar eindnoot9. Wat Mazisi Kunene met zijn werk doet voor de Zoeloe cultuur is misschien wel het best vergelijkbaar met wat de Guatamalteekse Nobelprijswinnaar Miguel Angel Asturias met zijn werk gedaan heeft voor de Maya Indianen. Als intellectueel, die tot de ‘elite’ van zijn volk behoort, schrijft hij niet over de Zoeloes, maar vanuit de denkpatronen van de Zoeloes. Zijn epische gedichten over keizer Shaka (‘Emperor Shaka The Great’) en over de ontstaansmythen van de Zoeloes (‘Anthem of the Decades’) zijn geen vertalingen van opgetekende, oude Zoeloe epen. Het zijn originele epossen in een eigen vorm die teruggrijpt op de orale literaire vormen ten tijde van het Zoeloe keizerrijk onder Shaka (19de eeuw), de grote bloeiperiode van de traditionele Zoeloe literatuur. Kunene en zijn literaire vormen op bestaand, levend episch materiaal van de Zoeloe cultuur. Over ‘Anthem of the Decades’ schrijft hij: De conceptie en de creatie van Anthem of the Decades werd ingrijpend beïhvloed door mijn overgrootmoeder, Maqandeyana van de Ntuli familie. Zij was één van de grootste orale historici en vertelsters van legenden die ik ooit ontmoet heb.Ga naar eindnoot10. En over ‘Emperor Shaka The Great’: Veel van het materiaal in dit epos heb ik uit orale bronnen betrokken. Goed geoefende nationale historici (abalandi bezindaba zabadala) hebben details en voorvallen uit elke periode bewaard. (...) Vooral mijn oom, A. Ngcobo, heeft me voorzien van vele vertrouwelijke details en inzichten in de Shaka periode.Ga naar eindnoot11. Inderdaad, de familieleden van Kunene zijn goed geplaatst om hem in te lichten over de geschiedenis van de Zoeloes. Hij werd geboren in 1934 in het Kunenehuis, het grote huis van de koninklijke Dlamini clan. Zijn vader behoorde tot een van de oudste koningshuizen van Afrika.
J. Iven: Toen je nog vrij jong was, is de familie Kunene van je geboortestad Durban naar het platteland verhuisd. Het feit dat je je jeugd niet in een stad hebt doorgebracht lijkt me van grote betekenis te zijn geweest voor je poëzie. Is dat zo? Mazisi Kunene: Ja, dat heeft een heel grote invloed op mijn poëzie gehad. In de eerste plaats moet je je een Zuidafrikaanse stad niet voorstellen zoals een stad in Europa of een stad in Zuid-Afrika in de tijd dat wij er nog als vrije mensen leefden. Deze steden, waar de Afrikanen leven, zijn slechts een soort van tijdelijke verblijfplaatsen voor mensen die daar komen om te werken en die aan de genade van het blanke regime overgeleverd zijn. Men kan altijd beslissen om hen uit de stad te verjagen. De stad is geen. stabiele verblijfplaats. In die zin was het voor mij een grootse ervaring om op het platteland te leven. Ik kreeg er een greep op de typische Afrikaanse verhouding met het land, met de lucht, met de dingen rondom mij; niet op een romantische wijze, want het zijn vooral zij die in de steden moeten leven die gedwongen worden om op een romantische, een nostalgische wijze over het platteland te denken. Voor hen die op het platteland wonen is die ervaring wel écht. Weet je, ik heb de veranderingen die de natuur in de tijd doormaakt echt beleefd en later ben ik dat gaan verbinden met het dynamische dat ook in samenlevingen, en onder volken werkzaam is. Ik gebruik in mijn poëzie heel wat symbolen uit de natuur die direct afgeleid zijn van dit soort van natuurlijke groei, maar deze symbolen staan niet op zichzelf, ze vormen een illustratie bij bepaalde fenomenen in de Afrikaanse samenleving, of in de samenleving in het algemeen. Ons huis was ook op een heel bijzondere plaats gelegen. Op een heuvel, en de voorkant gaf uit op de oceaan, aan de Westkant lagen de bergen. Al deze ervaringen hebben mijn rijkdom aan beelden vergroot. Doordat ik op het platteland opgroeide heb ik altijd een zekere vorm van vrijheid ervaren. Want wij hadden ons eigen huis. Het was niet een huis dat gehuurd werd en eigendom was van een ander die ons eruit kon drijven.
Ik las ergens dat je al gedichten schreef van toen je twaalf was. Wat was de rol van je vader in die tijd? En kan je wat zeggen over de invloed van je afkomst op je werk? Je vader was immers een lid van de Dlamini clan. Ja, dat waren dingen die ik begon te beseffen toen ik opgroeide. Mijn vader was een heel onafhankelijk man, onafhankelijk van geest, onafhankelijk ook in de zin van niet-aflatend, niet-opgevend. Hij was heel zelfbewust, omdat hij uit een grote | |
[pagina 34]
| |
familie kwam, het Kunenehuis. Ik denk dat de afstamming van die geduchte familie hem een gevoel van onbeperktheid, van onbeperkte macht gaf. Wij hebben nooit het gevoel gehad dat anderen ons trotseerden. Wij stonden als familie heel sterk en waren zeer met mekaar verbonden. Ook langs moederskant heb ik een grote familie. Deze context, het leven in deze twee grote clans, enerzijds het Kunenehuis, anderzijds dat van Ngcobo, geeft je een sterk gevoel van ergens bij te horen. Het is een soort kosmisch gevoelen dat je ervan krijgt. Ik groeide op tussen vele, vele verwanten die naar ons huis kwamen, er een tijdlang bleven en dan weer vertrokken. Vaak kende ik hen zelfs niet. Want er waren ook mensen die geen verwanten waren; zij kwamen gewoon omdat ze bij ons wilden leven. Die tegemoetkomendheid zegt veel over het hart van mijn vader die in een belangrijke, grote familie opgroeide. Ik weet niet hoe ik het moet beschrijven. Het is een gevoel van continuïteit, een gevoel van duurzaamheid, een gevoel dat de dingen geen einde hebben. Dat er niets is waarbij je ongeduldig moet worden. Dat niets ons zal trotseren. Ik behoor gewoon tot het Kunenehuis, wij zijn er gewoon, en we zullen er altijd zijn.
Je afkomst is waarschijnlijk ook niet los te zien van je belangstelling voor de geschiedenis van de Zoeloes, de oude Zoeloe samenleving en cultuur... Ja, ik ben opgegroeid in een context die het mij mogelijk gemaakt heeft om de kwaliteiten van de Afrikaanse cultuur en beschaving naar waarde te schatten. Ik denk dat dit belangrijk is, niet alleen in Zuid-Afrika, maar in Afrika in het algemeen, in elke situatie waarin de mensen verteld wordt dat ze angst moeten hebben voor hun verleden, dat ze primitief waren in hun verleden, dat hun verleden bestaat uit een opeenvolging van praktijken van barbaarse mensen, enzovoort. Ik heb die angst voor mijn verleden nooit gekend, ik heb nooit problemen met mijn verleden gehad. Integendeel, ik had een heel grote minachting tegenover vreemdelingen. In feite is mijn houding pas veranderd toen ik aan de universiteit ging studeren. Toen ben ik begonnen te beseffen dat vreemdelingen uiteindelijk ook mensen zijn. De hele geschiedenis vertelt me dat ik tot een groot volk behoor, een oud volk met een lange geschiedenis. Ze vertelt me dat wat vreemdelingen daarover zeggen irrelevant is voor mij, dat zij dat misschien zeggen om zichzelf wat te vermaken.
In 1959 heb je Zuid-Afrika verlaten. Ik lees overal dat je dat deed om een wetenschappelijk onderzoek over de Zoeloe cultuur te kunnen doen in Londen. Dat vind ik een beetje vreemd. Dat was inderdaad niet om de Zoeloe cultuur in Engeland te gaan bestuderen. Ik werkte aan een taalkundige studie die niet in Afrika kon worden gemaakt en waarvoor ik een beurs kreeg aangeboden. Ik was toen geïnteresseerd in de vormen van orale Zoeloe poëzie: welke vormen zijn er, wat betekent ‘ritme’, wat is een regel en hoe wordt hij opgebouwd...? Dergelijke vragen heb ik beantwoord in mijn doctoraal proefschrift. Aanvankelijk dacht ik dat ik twee, drie jaar weg zou blijven, en dan wel zou zien wat er gebeurde. Maar ik ben in het buitenland gebleven. Ik heb Zuid-Afrika niet alleen verlaten om die studie te schrijven. Ik greep die kans ook om eens in het buitenland te kunnen verblijven en om van dat soort vrijheid te kunnen proeven. En ik ben natuurlijk naar Engeland gegaan om mijn politieke verantwoordelijkheid op te nemen, om hier in Europa de antiapartheidsbeweging te starten.Ga naar eindnoot12.
Wat is er nu in Zuid-Afrika van de orale tradities van de Zoeloe cultuur overgebleven? In hoeverre heeft die cultuur kunnen stand houden onder het politiek systeem van de apartheid? Wel, de oude Zoeloe tradities bestaan nog, het Zoeloe wordt nog altijd gesproken. Maar onder veranderende omstandigheden ondergaan ook de tradities veranderingen. Een traditie blijft nooit voortbestaan zoals ze voorheen bestond. Over een bepaalde periode ondergaat zij verscheidene invloeden. Een traditie moet in staat zijn vreemde elementen in zich op te nemen en ze om te zetten in haar eigen idioom. Ik denk dat het dat is wat onze traditie nu aan het doen is en wat ze altijd al gedaan heeft. Nu, ze heeft dat al met heel wat dingen gedaan. Bijvoorbeeld, als je je slecht gedraagt, dan zeggen de mensen, jij gedraagt je als een blanke. Daarmee bedoelen ze niet het blanke volk als ras, maar ze noemen je ‘blanke’ als je staalhard bent, als je zelfzuchtig bent, als je wreed bent zonder dat je daar een reden voor hebt, als je je niet om andere mensen bekommert. Wat heeft de apartheid met de Zoeloe cultuur gedaan? De wijze waarop het apartheidssysteem de Zoeloe cultuur benadert gaat terug op een koloniale benaderingswijze die zegt dat als je een volk wil onderwerpen, je zijn geest moet onderwerpen. En om dat te doen moet je het geloof in zijn traditie, in zijn geschiedenis, enzovoort ondermijnen. Dat heeft men dus gedaan, soms met succes, soms tamelijk inefficiënt. In zo een koloniale situatie krijg je de opkomst van een Afrikaan, die tot de koloniale elite behoort, die geen eigen traditie heeft, die alleen weet dat hij zo goed mogelijk de vreemde leefwijze moet imiteren, zodat hij aanvaardbaar wordt voor de koloniale structuur. Deze mensen zijn mentaal heel erg toegetakeld. Sommigen worden instrumenten in de handen van de bezetter en zij onderdrukken hun eigen volk. Ze worden gewelddadig en handelen brutaal zonder enig doel, zonder enige dimensie van gezag. Dat is één zaak. Een andere zaak is dat de apartheid de creativiteit van onze cultuur heeft aangetast. Onze cultuur was een tijdlang niet in staat om nieuwe uitdrukkingswijzen voort te brengen, in de literatuur noch in andere kunstvormen. Zij begon de literaire vormen, die door de missionarissen geïmporteerd werden, te imiteren. Die missionarissen waren, zoals je wel zult weten, zelf geen erg ontwikkelde mensen. Dat waren niet erg geletterde mensen! Ze werden door de Europese samenleving afgewezen als onbekwaam, als niet in staat om in hun maatschappij iets te bereiken. Zij hebben de kans gezien om naar die nieuwe wereld te trekken, en als grote exponenten van een religie brachten zij een cultuur mee van heel lage kwaliteit. Echt waar, de Europese cultuur werd zeer armzalig geëxporteerd door deze mensen. Natuurlijk waren ze niet in staat om te leren van de samenleving waarin ze kwamen leven, omdat ze enggeestig, eng-van-geest waren. Er bestond geen dynamische uitwisseling van ervaringen; er bestonden toen al twee ‘gescheiden groepen’. En het apartheidsregime of het concept van de apartheid heeft aan het kolonialisme een nieuwe dimensie toegevoegd door uitdrukkelijk te stellen: geef ze hun cultuur, laat ze hun cultuur maar houden, maak een Zoeloestan, maak een Xhosastan, maak een Soetoestan, berg ze op in kleine zakjes en laat ze zich daarin maar uitdrukken zoals ze willen. Dat is natuurlijk onmogelijk, omdat er dan geen sprake meer is van een dynamische cultuur die zichzelf definieert in relatie tot de totaliteit van het land, de totaliteit van zijn eigen universum, zijn eigen kosmos. Ze hebben de stukken van een lichaam geamputeerd en ze onderdrukken de menselijke creativiteit, want ze zeggen dat de mensen behoren tot een cultuur die minderwaardig is. De kern van het idee is dat de zwarte cultuur nu als minderwaardig gedefinieerd wordt, en daardoor is het al niet meer dezelfde cultuur als voorheen. Het land, dat deze cultuur voortgebracht heeft, werd van de mensen afgenomen en zij leven nu in hun eigen kleine woestijn, de arme gebieden die men aan de Afrikanen gegeven heeft. Onze cultuur heeft averij opgelopen en de grootste schade die ze geleden heeft is misschien wel het volgende. De apartheid is erin geslaagd om een Afrikaan voort te brengen die tegen het politieke systeem is, maar die tegelijk niet in staat is om zich te identificeren met zijn eigen geschiedenis, zijn eigen cultuur. Een Afrikaan die zichzelf graag ziet als een beschaafd man, in die zin dat hij Engels spreekt, dat hij op een | |
[pagina 35]
| |
Westerse manier denkt, dat hij gewelddadig en onbeschaamd is in zijn houding tegenover anderen ... Dat is in strijd met de Afrikaanse cultuur die veel rijker is dan de koloniale cultuur. Zo'n Afrikaan is geneigd om op zijn cultuur neer te kijken, alhoewel hij tegen de apartheid is. Omdat hij zich niet wil identificeren met het beeld van achterlijkheid zoals dat door de regering in de huidige omstandigheden geprojecteerd wordt. Dat is een groot verlies, omdat die man niet gemobiliseerd kan worden in het kader van zijn eigen geschiedenis en samenleving.
Is de Zuidafrikaanse regering niet bezig met de Zoeloe cultuur te herleiden tot een Zoeloe folklore? Dat is inderdaad wat zij tracht te doen.
Een echte Zoeloe cultuur is toch per definitie een cultuur tegen de apartheid. Dat moét ze zijn, omdat ze alleen kan bestaan in de context van een vrije samenleving. Zij moet de waarden van die maatschappij veredelen en verheerlijken. Zij moet kunnen zeggen dat ze de cultuur van een groot volk is en dat de cultuur van de nieuwkomers minderwaardig is aan haar. Zij moet dit kunnen zeggen omdat alle culturen vanaf het moment dat zij een nieuwe dynamiek binnen zichzelf ontwikkelen, zich definiëren als de beste, als beter als elke andere ... (lacht) Zij praten dan over dé Gouden Eeuw en kijken neer op de samenlevingen naast hen; dat worden dan beschavingen van barbaarse, achterlijke, slaafse volken. Een cultuur moet zoiets kunnen zeggen, omdat dat haar in staat stelt haar creativiteit te verhogen. Je hebt dus volkomen gelijk, apartheid laat niet toe dat de Zoeloe cultuur zich in een dergelijke vorm manifesteert - die vorm is ook niet eigen aan de Zoeloe cultuur, omdat ze hem nooit nodig had - en ondermijnt daarmee de creativiteit van die cultuur. Dat zijn de intenties tenminste, maar ik meen dat de regering, dat apartheid niet zal slagen. De bedoeling is er en er zijn beperkte resultaten. Er zijn bijvoorbeeld studenten die een beetje beschaamd zijn als ze met hun cultuur geïndentificeerd worden. Maar zie eens, wat hebben wij? We hebben het geluk dat we vier of vijf talen spreken. We hebben het geluk dat we bij een aantal samenlevingen horen die op weg zijn naar de acculturatie. Wij hebben verscheidene naties in ons land die de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid hebben om bij te dragen tot een interregionale cultuur die rijker zal zijn dan elke cultuur afzonderlijk. De Soetoe cultuur is een rijke cultuur die ik graag wil ervaren in haar volste vorm. Hetzelfde geldt voor de Xhosa cultuur die ik ook graag zou ervaren en die ik inderdaad ervaren heb - en die ervaring heeft me verrijkt. Ik ben daar helemaal niet door beperkt. Integendeel, ik zou beperkt zijn als ik alleen de Zoeloe cultuur kende, of alleen de Soetoe cultuur. Oh ja, en wat hebben we nog? We hebben een kleine groep mensen die willen vernietigen wat zij ‘stammen’ noemen. ‘Stammen’, dat woord hebben zij uitgevonden!
In de oude, traditionele samenleving had de dichter ook een kritische functie. Hij had een regulerende functie in het dorpsleven... Hij was dé spreker in naam van de samenleving en hij was zich zeer bewust van zijn rol en zijn verantwoordelijkheid. Hij kon in een totale vrijheid kritiek uitbrengen op de koning en op alle denkbare instituties. Hij kon bijvoorbeeld zeggen dat de koning een lafaard was, een angstig mannetje. Hij was het klokhuis van de samenleving, héél creatief in het verwoorden van publieke opinies. Hij werd ook onderhouden door de gemeenschap. Hun poëzie was heel belangrijk. Er waren talrijke poëziewedstrijden. In de tijd vóór Shaka werden bij conflicten dichters van de ene groep en dichters van de andere groep opgeroepen, en als de dichters van jouw kant wonnen, dan was de oorlog door jou gewonnen. Je hoefde dus niet echt te vechten, je kon een poëziewedstrijd opzetten. Het was de poëzie, en niet de dichter die belangrijk was. De dichter zelf werd niet vereerd. Hij was een gewoon man als alle andere mannen en zijn verantwoordelijkheid lag hierin dat hij in staat moest zijn om de ervaringen en de verlangens van heel de gemeenschap te ontwerpen. Krachtige beweringen neerzetten. De dichter kon een boer of een timmerman zijn. Er was niets belangrijks aan hem, totdat hij publieke opinies begon uit te drukken. Wat hij zei was de waarheid, want hij zei het met algemene goedkeuring en de mensen deden precies wat hij zei. Vele heersers waren natuurlijk bang van de dichter en trachtten hem om te kopen. Als de dichter in het dorp aankomt en zijn kraampje opzet om de bewoners toe te spreken, dan wordt er een bruid voor hem gestuurd. En de heerser: zou jij iets vriendelijks over mij kunnen vertellen? ik weet dat je ondeugende dingen over me gaat zeggen, maar doe dat niet ... Dan hangt alles af van de integriteit van de dichter. Begrijp je nu waarom de dichter moet onderhouden worden door de gemeenschap? In een normale context was de dichter niet afhankelijk van het hof.
Maar die traditionele functie heeft de dichter nu verloren. Neen, die heeft hij niet verloren. Ik denk dat er buiten de steden, en zelfs binnen de steden, nog altijd dichters zijn met die functie. Maar vroeger was de dichter geïntegreerd in het functioneren van de gemeenschap ... In deze situatie is het moeilijk voor hem om in zijn gemeenschap een middelpunt, een centraal object voor zijn kritiek te vinden. Als ze in de huidige situatie hun eigen leiders kritiseren, dan kan die kritiek door de regering gebruikt worden, misbruikt worden tegen heel de gemeenschap. Dat is de moeilijkheid. Maar in sommige gevallen kritiseren de dichters hun leiders. Mathansi werd bijvoorbeeld gekritiseerd, heel streng. De kritiek was zo streng dat hij hen gestraft heeft. Hij heeft hen in de gevangenis opgesloten. In de huidige situatie kan je twee richtingen in de poëzie onderscheiden. Je hebt dichters die Westers opgevoed zijn en menen dat zij daarom hun gedichten moeten gaan lezen in sommige clubs of private huizen van liberaal gezinden. Gewoonlijk zijn die gedichten geschreven in het Engels, soms in slecht Engels, s-l-e-c-h-t Engels. Maar daarop antwoorden ze dan dat dit hun vorm is. (lacht) Dat is rampzalig, omdat mensen die het talent hebben om poëzie te schrijven, om betekenisvolle dingen te maken, gewoon gimmicks gaan produceren. De meesten onder hen hadden beter een literatuur in hun eigen taal geschreven. Hun publiek zou dan bestaan uit hun volk. Nu is hun gehoor beperkt tot een kleine groep mensen, want er zijn er niet veel Afrikanen die naar die Engelse poëzie luisteren. Ze verstaan het Engels niet. Het andere type dichter heb ik daarnet beschreven. Hij schrijft in zijn taal, en zoekt echt om aan zijn poëzie een richting te geven. Hij schrijft veel gedichten en publiceert in Afrikaanse kranten. Uiteindelijk zal hij het zijn die vanuit onze erfenis een toekomst zal ontwerpen. Uiteindelijk zal hij een visie naar voren brengen die aanvaardbaar is, zelfs voor die andere dichters die in het algemeen ook geïnteresseerd zijn in een deelname aan het groeiproces van de samenleving. Zo denk ik erover.
Zijn er niet meer types dan die jij noemt? Sinds de jaren zeventig is er in de townships toch een opkomst van wat men de ‘city poets’ is gaan noemen. Ik denk aan het trio Sipho Sydney Sepamla, Mongane Wally Serote, Oswald Mbuyiseni Mtshali. Ja, dat is een nieuw soort poëzie en volgens mij is het een heel droevige zaak. Droevig. Deze poëzie is zeer bruikbaar als een kritiek, als een aanval op de regering. Maar in die zin wordt poëzie als iets heel beperkts aangezien, want deze regering zal er niet voor altijd zijn. Dat is een tijdelijke toestand, een voorbijgaand, een vluchtig iets. De poëzie wordt verondersteld dat tijdelijke te transcenderen, niet te negeren. Zij moet een ruim- | |
[pagina 36]
| |
te kunnen aanbieden waarin de mensen creatief kunnen handelen, een ruimte die de creativiteit sitmuleert. Let op, ik sta niet negatief tegenover alles wat ze doen, maar ik zeg alleen dat het droevig is voor hen. Het is droevig dat hun toekomstperspectief in termen van anti-apartheid gesteld wordt. Apartheid is niets. Enfin, het is natuurlijk wel iets, omdat het nu bestaat, maar het is niets in vergelijking met onze geschiedenis. De blanke overheersing is een paar honderd jaar oud en onze geschiedenis is drie duizend jaar oud én zij heeft nog een toekomst van vele duizenden jaren vóór haar. Wat wij nodig hebben is een literatuur die dat perspectief verheerlijkt, die een visie naar voren brengt die verder rijkt dan het onmiddellijke heden. Dàt kunnen wij alleen doen in de taal, omdat de taal ons dat toelaat. Ik ben alleen maar bezorgd om die dichters. Ik denk dat het voor hen rampzalig zou kunnen worden als zij in de periferie terechtkomen van de huidige evolutie naar een ‘post oppression culture’.
Hun poëzie zal even tijdelijk zijn als het huidig politiek systeem? Dat zou best kunnen. Ik denk dat hun poëzie later nog betekenis zal hebben voor sociologische of politieke onderzoeken naar de tijd van de apartheid. Maar daartoe is hun betekenis ook wel beperkt. Ik denk dus dat je gelijk hebt. Het leven van deze poëzie zal even kort zijn als dat van het regime.
Uit jouw poëzie spreekt wel een groot optimisme voor wat de toekomst betreft... Neen, dat is geen optimisme. Dat is een vertrouwen, het is de wetenschap dat alles wat tegen de mensheid gericht is geen lang leven beschoren is. Jij hebt een optimisme in mijn poëzie aangevoeld omdat je de vertalingen gelezen hebt, maar in het origineel doe ik gewoon vaststellingen. Het Zoeloe idioom of het Afrikaans idioom in politieke literatuur is soms hekelend. Men minimaliseert de ander, de tegenstander, veeleer dan een morele verontwaardiging te laten blijken. Je zegt dat het een gek is en je lacht hem uit. Zo reduceer je jezelf niet tot een hysterisch criticus; neen, je blijft staan waar je staat en je reduceert de vijand, je begint met hem te lachen. Misschien is dat optimisme, (lacht) Het is natuurlijk een geloof in onze toekomst, en die zal er waarschijnlijk volgend jaar nog niet zijn, maar alvast binnen honderd of tweehonderd jaar. Wat maakt dat uit?
Jij leeft in het buitenland en dat geeft je waarschijnlijk meer dan de dichters in Zuid-Afrika de kans om de dingen van op een afstand te bekijken. Misschien heb je meer vertrouwen in de toekomst, ten eerste omdat je nog een zeer directe verbondenheid met je Zoeloe voorvaderen voelt én ten tweede omdat je in het buitenland leeft. Neen, mijn vertrouwen zal altijd hetzelfde blijven; binnen of buiten Zuid-Afrika. Het al dan niet hebben van vertrouwen hangt af van wat je denkt over de toestand, en niet van waar je verblijft. Nu, wat denk ik over de toestand? Apartheid is een fysische verschijning, het stelt moreel niets voor, behalve voor de voorstanders natuurlijk. In hoofdzaak is het een fysisch iets: mensen die wapens hebben houden de anderen in een toestand van fysische onderwerping. Eenvoudig. En de mensen die geen wapens hebben moeten wapens zien te bekomen zodat zij zich kunnen vrij maken van de mensen die hen onderwerpen. Als je je daar eenmaal van bewust bent, dan ben je je vlug bewust van je verantwoordelijkheid om een context te scheppen waarin apartheid niet meer zal bestaan. Je moet je voorstellen dat er geen apartheid meer zal bestaan. Het is noodzakelijk dat de mensen zo'n voorstelling ervaren, zelfs in een tijd dat ze er nog voor aan het vechten zijn. Er is een wereld beschikbaar waarin de mensen kunnen bewegen, het gedicht. En dat is niet zonder betekenis, dat is zinvol. Doordat ik in het buitenland leef, heb ik ervaringen met andere Afrikaanse culturen en volken gehad. Veel dingen waar ik niets van wist toen ik in Zuid-Afrika leefde, heb ik in het buitenland leren kennen. Je leert verscheidene culturen kennen, je kan vergelijken en uit de vergelijking ontstaan bepaalde ideeën over het wezen van de mens. Je hebt met blanken geleefd, en je weet dat het per slot van rekening ook menselijke wezens zijn. Als je momenteel in Zuid-Afrika leeft, dan voel je je schuldig als je over blanken denkt als over menselijke wezens. ‘Hoe kon ik zo over hen denken? Deze mensen zijn toch beesten.’ Als je in het buitenland leeft, dan verlies je je Zuidafrikaanse ervaringen niet, maar tegelijk krijg je wat meer ruimte. Ik geloof dat de grote strijders niet diegenen zijn die met hun rug tegen de muur gedrukt staan, maar zij die nog een beetje ruimte hebben tussen hun rug en de muur.
Is je langdurig verblijf in het buitenland niet nadelig voor je poëzie? Jij kan niet in je eigen land leven zoals andere Afrikaanse dichters die een poëzie schrijven die vergelijkbaar is met die van jou; zij hebben nog dagelijks contact met hun volk en hun cultuur. Dat lijkt me haast noodzakelijk voor een dichter die zich laat inspireren door de orale literatuur van zijn land. Hét probleem is dat ik geen toehoorders, geen publiek heb. Ik zou graag een ‘feedback’ krijgen van de toehoorders, om te weten of wat ik zeg iets is dat inderdaad reacties bij hen losmaakt. Ik wil het volle genoegen hebben van met een publiek te werken dat kan zeggen of mijn gedichten goed, slecht of fantastisch goed zijn. Het genoegen dat ik nu heb is een heel beperkt genoegen. De vertaling die ik maakte van zijn gedichten is onvoldoende als basis om een beoordeling te geven. Soms voel ik dat de vertaling niet goed genoeg is. Soms is de vertaling wel goed, maar dan voel ik dat het origineel gedicht veel beter is. De Engelse vertaling is beperkt, zij heeft niet al die klanken van het origineel, ze mist de vele associaties die het origineel kan ontwikkelen. De vertaling is een preciese bewering en het is een beperkte bewering omdat ze zo precies is. Zij heeft niet die veelheid van betekenissen die ontploffen als ik het gedicht in de originele taal schep; en allerhande nuanceringen, dubbele bodems die eigen zijn aan de taal, klanken ... gaan verloren. Het feit dat ik in het buitenland verblijf is bijgevolg een beperkende factor. Maar anderzijds denk ik dat er heel wat boeken zouden zijn die ik in Zuid-Afrika niet zou hebben geschreven. Buiten Zuid-Afrika klinkt mijn stem wel niet perfect, maar er is een groter bewustzijn om de dingen die ik maak te bewaren. Als ik in Zuid-Afrika zou leven, dan zou ik gedichten schrijven en ze in een dagblad publiceren, meer niet. Gedaan. Nu bewaar ik ze in boeken. Ik herinner me een vriend van vroeger die enkele gedichten van mij onder zijn naam publiceerde. Ik heb die gedichten gelezen en ik vond ze goed. (lacht) Ik trok het me niet aan. Hij had daar behoefte aan. En trouwens, hij kon niet meer publiceren dan ik kon schrijven. Niets aan de hand dus. (lacht) Mijn verblijf in het buitenland betekent voor mij een vloek en een zegen. Een zegen, omdat ik veel dingen heb kunnen ervaren die ik in het andere geval niet ervaren zou kunnen hebben, omdat ik heb kunnen schrijven in een breder perspectief, en omdat ik niet de hitte van de bezetting in mijn rug gevoeld heb, die me gedwongen zou hebben om onmiddellijk te reageren. De onmiddellijke reactie kan rampzalig zijn voor een kunstenaar als hij zijn gevoelens zou uitdrukken in plaats van een symbool van de situatie te scheppen. Ik denk dat Picasso zijn Guernica heeft kunnen maken omdat hij zich in het buitenland bevond. Dat is een symbool waar een grote kracht van uitgaat, en ik ben geen groot Picassokenner, maar ik denk dat hij de Guernica nooit in de burgeroorlog had kunnen schilderen. Ik wil niet zeggen dat een kunstenaar noodzakelijkerwijs moet weglopen. Hij kan zich in de strijd engageren, omdat hij slechts een kunstenaar is op het moment dat hij iets schept. Voor het overige is hij een gewone jongen die aan de strijd kan deelnemen. | |
[pagina 37]
| |
Een ander probleem. Voor je epische gedichten moet je onderzoek doen, neem ik aan. Natuurlijk.
Dat onderzoek kan je alleen in Zuid-Afrika doen. Of niet? Niet noodzakelijk. Er zijn heel wat dingen die men mij verteld heeft of die ik mij herinner, en er zijn boeken in het Westen over Zoeloe cultuur die ik interpreteer. Er is een boek, ‘Zulu Thought Patterns’, het resultaat van veldonderzoek door Westerse onderzoekers. Ik heb moeten zeggen wat ik over dat boek dacht en ik heb gezegd dat het nonsens bevat, ik heb het hele ding ontrafeld en gezegd dat het totaal waardeloos was. Het is een aaneenrijging van de band opgenomen uitspraken die niet geïnterpreteerd werden; de interviewer interpreteerde de betekenissen van de symbolen niet! Dat soort veldonderzoek is niet altijd diepgaand, behalve als de onderzoekers kunnen analyseren en interpreteren. Ik denk dat ik Zoeloe denkstructuren kan analyseren en er juiste uitspraken kan over doen, omdat het mijn cultuur is. Het zou natuurlijk wel een voordeel zijn als ik het land binnen kon en in welbepaalde richtingen onderzoek kon doen. Maar wie weet, de grote hoeveelheid materiaal zou me misschien in verwarring brengen en dan zou ik niet in staat zijn om een geconcentreerde analyse uit te voeren die ik wel kan doen met het beperkte materiaal dat ik heb. En zo beperkt is dat echt niet. Veel van bijvoorbeeld ‘Emperor Shaka The Great’ wist ik van toen ik jong was, van mijn familie. Andere dingen had ik van vrienden die uit de omgeving van de koninklijke Zoeloe familie komen. Nog andere dingen komen uit mijn verzameling boeken, het ruwe materiaal dat ik geïnterpreteerd heb. Zo heb ik een interpretatie kunnen geven die, naar ik meen, veel waarheidsgetrouwer is dan al de praatjes die in het Westen doorgaan voor de geschiedenis van Shaka. |
|