Bzzlletin. Jaargang 11
(1982-1983)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Ron Mooser
| |
[pagina 10]
| |
noemen 'm altijd Sam’Ga naar eindnoot3.), studeert medicijnen. Als Joop ‘ziek’ is, betekent dat dat hij behoefte heeft aan seksueel contact en als Sam dat niet wil, betaalt Joop daar een jongen voor. Als Sam ‘ziek’ is, betekent dat dat hij aanvallen van sadisme heeft en Joop slaat; hij gaat dan naar een eigen kamer, elders in de stad. Als Sam met een verloofde komt aanzetten, is het tussen hem en Joop eigenlijk afgelopen. Hoewel ze dat beide betreuren, denkt Sam zijn ware gevoelens te moeten volgen en zal Joop zich dan maar met zijn jongens moeten behelpen. Nog voordat aan hun samenwonen een eind kan komen, overlijdt Sam onverwacht, niet lang na zijn artsexamen. Dit verhaal is doorweven met schetsen van het Amsterdamse volksleven. De beschrijvingen zijn geschreven in een soort Tachtigers-idioom, de dialogen vaak in plat Amsterdams.
Als Pijpelijntjes in juni 1904 bij de Amsterdamse uitgever Jacq. van Cleef verschijnt, is Jacob de Haan - pas met de Open brief zal hij als Jacob Israël naar buiten tredenGa naar eindnoot4. - lid van de SDAP, letterkundig medewerker van het Zondagsblad van het socialistisch dagblad Het Volk, waarvan P.L. Tak, een belangrijk man in de partij, hoofdredacteur is, en redacteur van de kinderrubriek van dat Zondagsblad. Verder is hij hulponderwijzer en is hij, onder meer, bevriend met Frederik van Eeden, Arnold Aletrino, naturalistisch schrijver en medicus, en Johanna van Maarseveen, gemeentearts. Binnen korte tijd is hij ontslagen bij Het Volk en is hij zijn onderwijzersbaantje kwijt, maar dit alles niet zonder slag of stoot: de behoefte om in zijn gelijk gesteld te worden brengt hem zelfs nog tot het schrijven en door Van Cleef doen uitgeven van een Open brief aan P.L. Tak; zijn positie binnen de SDAP is dan al onhoudbaar. Ook binnen korte tijd koopt Aletrino, die zichzelf onder meer in naam, roepnaam en uiterlijk in Sam herkend heeft - daarenboven is het boek opgedragen ‘Aan goede A. Aletrino’ - samen met Van Maarseveen (die in 1907 met De Haan zal trouwen), de eerste druk van Pijpelijntjes grotendeels op en laat die vernietigen. Hoe het met de vriendschap tussen hem en De Haan gaat, laat zich raden: nog in 1911 schrijft Aletrino in een brief aan Herman Robbers over De Haan als ‘een geweldig gedegenereerd individu, ontbloot van alle moreel gevoel en daarbij bisexueel met overwegend homosexuele neigingen’. Dat De Haan zeer aan zijn boek hecht, mag daaruit blijken dat hij nog in hetzelfde jaar, ruim voor de Open brief, een herschreven tweede druk het licht doet zien: deze is allesbehalve gekuist, maar wèl heeft De Haan zoveel mogelijk de verwijzingen naar zichzelf, naar AletrinoGa naar eindnoot5. en naar andere ‘bestaande personen en gebeurtenissen’Ga naar eindnoot6. verwijderd. Waarom er een schandaal ontstaat, is duidelijk. Van de redacteur van de kinderrubriek verwacht men op z'n hoogst een jongensboek, zoals De Haan daarnaast ook inderdaad van plan is geweest, getuige een brief (van eind oktober/begin november 1903) aan het gymnasiastje Arnold Saalborn: ‘'n Uitgever hier verzocht me ook 'n jongensboek voor 'm te maken. Dat moet in April af zijn’Ga naar eindnoot7.. Men verwacht níet een roman waarin homoseksualiteit openlijk en zonder morele veroordeling behandeld wordt. Dat dit laatste niet betekent dat de homoseksualiteit binnen de roman zelf vanzelfsprekend is, wil ik hier proberen aan te tonen. (De eerste, overigens, die íets over die vanzelfsprekendheid heeft opgemerkt, is Hermans en hij wordt dan ook door Delvigne en Ross gretig geciteerd, echter zonder dat ze vermelden waar Hermans dat geschreven heeftGa naar eindnoot8.. Ten eerste: dat Joop homofiel is, wordt noch door hemzelf noch door Sam (moreel) veroordeeld, maar zogauw hij last heeft van ongewenste gevoelens als verliefdheid of geilheid wordt daar door hemzelf, enigszins onder druk van Sam, en door Sam min of meer negatief op gereageerd. Sam neemt ook niet het initiatief om met Joop naar bed te gaan: hij geeft hoogstens toe. Als ze met elkaar naar bed gaan, zegt Joop, duidelijk met de behoefte om overtuigd te worden: ‘Sam, we doen toch eigenlijk niets ergs...’Ga naar eindnoot9. (N.B. niet ‘niets slechts’!). Als Joop weer eens verliefd doet tegen Sam, zegt deze: ‘zeg ik geloof dat 't weer mis gaat’Ga naar eindnoot10.. Als Joop verliefd wordt op Geert, een kennis van Sam, zegt Sam: ‘Je blijft thuis, je bent ziek ... heel ziek ... je blijft thuis’, waarop Joop zegt: ‘Ja ... Geert, ik blijf thuis ... ik voel me niks goed’Ga naar eindnoot11.. Sams invloed op dit punt verdwijnt ook pas als het tussen hun in feite al is afgelopen. Ten tweede: de verhouding tussen Joop en Sam wordt helemaal niet als homoseksueel gezien omdat hun gedrag niet als zodanig herkend of benoemd wordtGa naar eindnoot12.. Alleen Hermans probeert hiervoor een verklaring te geven ‘terwijl de andere personages in het boek elk commentaar op de vriendschap van het tweetal achterwege laten. Uit discretie of uit onwetendheid?’Ga naar eindnoot13.. Delvigne en Ross zeggen alleen: ‘In P-1 denk je weieens: heeft nu niemand iets in de gaten van de relatie tussen die twee jongens Sam en Joop?’Ga naar eindnoot14., maar stellen het niet fundamenteel aan de orde. Natuurlijk moet de invloed van het ik-perspectief niet vergeten worden, want we horen nu eenmaal niets van wat er achter Joops rug om gezegd wordt, maar dan toch ... Eén keer ligt Joop met zijn hoofd in Sams schoot als juffrouw Meks, de hospita, binnenkomt: ze zegt nietsGa naar eindnoot15.. Een andere keer ligt Sam in Joops bed als ze binnenkomt, maar ze zegt alleen: ‘Gut 'm neer Sam, u ligt in 'm neer Driesse z'n bed’Ga naar eindnoot16.. Volgens mij zijn de mogelijke verklaringen hiervoor: - het voorkomen van romantische vriendschappen onder studentenGa naar eindnoot17.; - gewone mensen houden zich nog niet zo met homoseksualiteit bezig als bijvoorbeeld medici en politici (tenzij het natuurlijk een schandaal betreft); - voor het gewone volk zijn studenten van een hogere klasse (‘denk d'r an 'n servetje van (= voor) 'm neer Driesse en de huisjuffrouw (= huiseigenares)’, zegt juffrouw MeksGa naar eindnoot18.) met eigen normen en gedragscodes en daar mag je niets van zeggen. Het vanzelfsprekende van de homoseksualiteit in Pijpelijntjes bestaat dan ook hoogstens daaruit dat de roman noch is geschreven door een afstandelijke verteller die zijn personages ziek, zielig of slecht noemt, noch is geschreven als een vlammend betoog voor de bestaansrechten van de homoseksueel.
Dat De Haan zich er niet voor schaamt over homoseksualiteit te schrijven - iets anders dan toegeven het te zijn - is duidelijk. Hij bereidt meteen een tweede druk voor en vraagt aan Van Eeden per (ongedateerde) brief: ‘Wil je d'r 'n inleiding voor maken, waarin je de dufburgerlijke fatsoentjesmenschjes 'n robbedoes toedient?’ Van Eeden is daartoe niet bereid, Lodewijk van Deyssel, ook benaderd, evenmin. Dat hij niet van plan is zijn boek te kuisen, zoals Van Deyssel met Een liefde heeft gedaan, is ook duidelijk. De tweede druk van Pijpelijntjes verschijnt eveneens bij Van Cleef en is beduidend dikker dan de eerste, hoewel hij daarmee wèl vrijwel van scène tot scène parallel loopt; hij heeft als ondertitel Het leven van Cor Koning en Felix Deelman meegekregen. De opdracht aan Aletrino ontbreekt. In plaats daarvan is er een motto, ontleend aan Catullus, waarin ervoor gewaarschuwd wordt dat men de schrijver niet datgene persoonlijk mag toedichten wat hij in zijn werk beschrijft: een aanwijzing dat De Haan niet als homoseksueel gezien wil worden. Bij Catullus luiden de eerste twee regels als volgt: ‘Pedicabo ego vos et inrumabo, / Aureli pathice et cinaede Furi’ (Catullus 16), wat zoveel betekent als ‘Ik zal jullie in je mond en je kont nemen, / jij schandknaap Aurelius en jij wellustige (verwijfde) Furius’Ga naar eindnoot19.. De Haans motto bevat deze tweede regel niet, wel gewoon de volgende vier regels. Misschien kwam het homo-aspect daarvan hem niet zo goed van pas; hoewel, ook de eerste regel is niet bepaald normaal hetero te noemen. Misschien ook beschikte hij slechts over een corrupte of gekuiste Catullus-uitgave. Op de enige andere plaats waar hij Catullus aanhaalt, een brief aan Van Deyssel, gedateerd 15 juni 1904, ontbreekt de tweede regel eveneens. Delvigne en Ross vermelden alleen: ‘de tweede regel van het gedicht van Catullus, laat De Haan dan om begrijpelijke reden weg’Ga naar eindnoot20. en laten een even- | |
[pagina 11]
| |
zeer incomplete vertaling vergezeld gaan van de opmerking ‘De versregels wekten de suggestie als had hier een non een boek over een bordeel geschreven’Ga naar eindnoot21.. De tweede versie is nog meer in Tachtigers-stijl geschreven, waardoor het contrast tussen beschrijving en dialoog nog groter is, en is erotischer, explicieter. Van dat laatste een paar voorbeelden: - het vijfde hoofdstuk, dat in de eerste versie als een nachtlampje uitgaat, eindigt hier als volgt: Op de canapé lei Hans (= Sam; De Haan blijft dol op roepnamen: Hans, de roepnaam van Van Maarseveen, voor Felix) ... stil achterover ... zoo heerlijk-mooi ... zoo mooi. ‘Hans, mag ik bij je komen?’ ‘Ja ... P'tit... ik heb zo naar je verlangd’. ‘Jongen ... Hannie ... ik zo naar jou’...Ga naar eindnoot22.; - het zesde hoofdstuk heeft hier als extraatje: ‘Prettig-intiem dien nacht sliepen we samen’Ga naar eindnoot23.; - als Joop/Cor een dronken jongen in huis neemt om hem zijn roes te laten uitslapen, staat er in de eerste druk ‘'t harde kloppen van z'n hart voelde ik door z'n hemd heen’ (de scène duurt hier wel langer)Ga naar eindnoot24., terwijl er in de tweede staat ‘... met z'n warme handen onder m'n goed woelend’Ga naar eindnoot25.. (Overigens komt in het hele boek nog steeds geen geslachtsdeel voor). Daarnaast is Cor beduidend promiscuër dan Joop en is de psychologie hier en daar beter uitgewerkt. Op zich zijn dit al voldoende redenen om een heruitgave van deze tweede versie te rechtvaardigenGa naar eindnoot26. - Van der Velden heeft dit ingezien: de uitgave is gepland voor 1983 -, maar deze zou nog meer de moeite waard zijn als hij werd uitgebreid met de enkele gepubliceerde en bewaarde fragmenten van het tweede deel van PijpelijntjesGa naar eindnoot27.. De heruitgave van de in juni 1905 verschenen Open brief aan P.L. Tak is door Delvigne en Ross voorzien van een uitgebreid ‘voorspel’ en ‘naspel’, een en ander natuurlijk niet geheel zonder overlappingen met hun inleiding bij Pijpelijntjes: zoiets is onvermijdelijk. Hierdoor is de ‘Pijpelijntjesaffaire’ nu te volgen van vóór het verschijnen van de eerste druk tot ruim na het verschijnen van Pathologieën in 1908. Het slot van deze uitgave is heel mooi: ‘En onze vriend Jacob Israël? Op 5 december 1908 schrijft hij aan Herman Robbers: “ik heb afgedaan”’Ga naar eindnoot28.. In de tussentijd hebben we dan vrijwel alles vernomen over besprekingenGa naar eindnoot29., reacties, (geweigerde) ingezonden stukken, advertenties, SDAP-moties en -congresvoorstellen en wat dies meer zij: fascinerend leeswerk, maar te ingewikkeld om kort samen te vatten, dus dat zal ik niet doen. Wat ik wel wil aanstippen is het volgende. In het voorspel komt de vraag voor van een partijlid aan Tak: ‘kan dgl. persoon lid zijn v.d. Partij en als zoodanig gewaardeerd worden?’Ga naar eindnoot30. ofwel kan een homoseksueel lid zijn van de SDAP. Dat de medespelers in 1904 en 1905 geen onderscheid kunnen maken tussen deze schrijver en zijn werk, is niet verwonderlijk. Dat Delvigne en Ross eraan voorbij gaan dat De Haan dat onderscheid zelf wèl gemaakt wenst te zien, verbaast mij hogelijk. De Haan schrijft namelijk, in een ingezonden stuk dat hij zelf weer in de Open brief citeert: Mijn boek zou wéér verschijnen, onaangetast in zijn essence gebleven, ontdaan van wat buitenstaanders hinderen kon en met de duidelijke indices erop, dat ik niet gehouden wenste te worden voor de hoofdpersoon (N.B.: over Aletrino geen woord!). Hoe ik dàn vind, dat wij tegenover dergelijke lui te doen hebben, laat ik buiten beprating hier’Ga naar eindnoot31.. Deze laatste zin spreekt boekdelen. De Haan is er wel erg op gebrand om zowel zijn schrijverschap erkend te zien als in zijn positie en functies hersteld te worden: dit is welhaast zelfverloochening. De enige die hier een juist antwoord op heeft, is P.L. Tak zelf: Nu ik uit de verzekering van de heer De Haan weet, dat de in het boek sprekende persoon niet hij is, en het boek dus niet in die mate als de eerste editie wilde doen geloven, op directe waarneming berust, schijnt het mij toe het produkt te zijn van een kranke fantazieGa naar eindnoot32.. Niet dat dit antwoord instemming verdient, integendeel, maar Tak legt wel zijn vinger op de zwakke plek in De Haans verdediging: zijn geloofwaardigheid. Nog in 1908 schrijft De Haan, in het woord vooraf bij Pathologieën dat het hem ‘als letterkundig kunstenaar nog steeds genoegen’ doet dat hij Pijpelijntjes heeft geschreven. Dat Georges Eekhoud in zijn voorrede bij Pathologieën over Pijpelijntjes praat als ‘het leven van twee zenuw-ongezonde jonge mannen, die tot de groep van bijzonder verstootenen en misdeelden der liefde behoorden’Ga naar eindnoot33., vindt hij blijkbaar niet erg. Jacob Israël de Haan als pathologisch geval van homoseksuele zelfhaat: wie is er bang voor onzedelijkheid?
De manier waarop Pijpelijntjes en de Open brief aan P.L. Tak door Rob Delvigne en Leo Ross verzorgd en door Peter van der Velden uitgegeven zijn, doet mij uitkijken naar de volgende delen in de De Haan-bibliotheek: de Nerveuze vertellingen, de roman Ondergangen, Pijpelijntjes tweede versie en de Correspondentie. Gezien de uitgave van Pathologieën door deze uitgever - zonder echter de huidige verzorgers - is dit zonder meer een waardige revancheGa naar eindnoot34.. Ik wil alleen nog een paar dingen signaleren: - te vaak ontbreekt een datering (De Haans schuld ongetwijfeld) of zelfs maar een geschatte datering van geciteerde brieven; - er wordt slechts hoogst zelden verwezen naar eerdere publikaties, zowel eigen als andermans; - bij een aantal nieuwe feiten, beweringen en verklaringen ontbreekt het bewijsmateriaalGa naar eindnoot35.; - een interpretatie van de feiten - bijvoorbeeld de houding van De Haan zelf in deze affaire - ontbreekt vrijwel. Een en ander kan geschied zijn uit angst voor dikte of moeilijkheidsgraad of om de nieuwsgierigheid voor volgende delen te wekken, maar met dat beetje meer hadden deze zeer goede uitgaven misschien het predikaat ‘uitstekend’ kunnen krijgen. Carry van Bruggen schreef in het voorwoord bij Palestina (1925), een bloemlezing uit De Haans feuilletons voor het Handelsblad, het volgende over haar broer: ‘Om twee dingen was het dat hij niet bij hen paste. Het eerste dat hij veel te veel gaf, het tweede dat hij veel te veel vorderde’. Een groot schrijver heeft het recht om ook ná zijn dood nog veeleisend te zijn. Dat dat niet hoeft te leiden tot kritiekloze bewondering of tot het slechts wéérgeven van de feiten, spreekt vanzelf: van het wijzen op zijn fouten en zwakheden wordt een groot schrijver niet kleiner, hoogstens menselijker.Ga naar voetnoot0. | |
[pagina 12]
| |
Bibliografie:Delvigne, Rob & Leo Ross (1978): ‘Een correspondentie van Jacob Israël de Haan’. In: Spektator, jrg. 7 (1977/78) nr. 9/10. p. 595-598. Haan, Jacob de (1904): Pijpelijntjes. Het leven van Cor Koning en Felix Deelman. Amsterdam, Jacq. van Cleef, 1904. Haan, Jacob Israël de (1954): Besliste volzinnen. Amsterdam, De Beuk, 1954. Haan, Jacob Israël de (1957): Brieven aan een jongen. Een kleine correspondentie van ... Uitgegeven en ingeleid door Arnold Saalborn. Amsterdam, De Beuk, 1957. Haan, Jacob de (1974): Pijpelijntjes. (Gevolgd door: Pijpelijntjes, de geschiedenis van een ‘onzedelijk’ boek door Wim J. Simons). 's-Gravenhage, Kruseman, 1974. Haan, Jacob Israël de (1975): Pathologieën. De ondergangen van Johan van Vere de With. Met een voorrede van Georges Eekhoud en een nawoord door Wim J. Simons. 's-Gravenhage, Kruseman, 1975. Haan, Jacob Israël de (1981a): Pijpelijntjes. Met een nawoord van W.F. Hermans. Utrecht/Antwerpen, Het Spectrum, 1981. Prisma-pocket nr. 1993. Haan, Jacob Israël de (1981b): Pijpelijntjes. Met een nawoord van Pierre H. Dubois. 's-Gravenhage, Nijgh & Van Ditmar, 1981. Nederlandse klassieken van de twintigste eeuw. Haan, Jacob Israël de (1982a): Pijpelijntjes. Ingeleid en toegelicht door Rob Delvigne en Leo Ross. Amsterdam, Peter van der Velden, 1982. Haan, Jacob Israël de (1982b): Open brief aan P.L. Tak. De geschiedenis van de Pijpelijntjes-affaire door Rob Delvigne en Leo Ross. Amsterdam, Peter van der Velden, 1982. Meijer, Jaap (1960): ‘Lodewijk van Deyssel en Jacob Israël de Haan. Een rechtzetting’. In: Roeping, jrg. 35 (1959/60) nr. 11, april 1960, p. 697-726. Mooser, Ron (1981): ‘Geen schandaalboekje, maar een zeer belangrijk kunstwerk’. In: Homologie, jrg. 3 (1980/81, verlengd) nr. 6, winter 1981. Ross, Leo (1974): ‘Commentaar op “Pijpelijntjes”’. In: De Revisor, jrg. 1 (1974) nr. 7, september 1974, p. 29-32. Simons, Wim J. (1958): ‘Een “onzedelijk” boek. De geschiedenis van de Pijpelijntjes-affaire’. In: Maatstaf, jrg. 6 (1958) nr. 8, november 1958, p. 560-587. Simons, Wim J. (1976): Van het sombere leven. Een keuze uit het werk van tien Nederlandse prozaschrijvers. 's-Gravenhage, Kruseman, 1976. |
|