vervolg van pag. 42
en de rust keert weer, die poëzie, mijn poëzie vraagt. Misschien moet ik Chabot wel gaan lezen. Dat schijnt ook in een Amsterdamse tram met een jankende politieauto naast je te kunnen. Wij hebben nu in de kunstbijlage op vrijdag een rubriek van Kees Fens, die regelmatig het poëtische pad opgaat. Hij behandelt dan een gedicht, dat niet ‘nieuws’ hoeft te zijn. Ik denk dat het heel moeilijk is een nieuw serieus publiek voor poëzie te winnen. De mensen die belangstelling tonen zijn doorgaans lezers die zelf poëtische neigingen hebben. Ze sturen je ook hun gedichten die een verschrikkelijk zieleleed laten zien. Maar het kan het begin van hun genezing betekenen, denk ik dan maar. Als meer mensen poëzie zouden lezen, hielden de praatgroepen vanzelf op te bestaan.
Ik vraag me wel eens af of het zin heeft om over literatuur te schrijven. Iedereen kan toch gewoon zelf lezen. En al je iets niet weet kun je het altijd ergens nalezen. Neem nou zo'n boek van Gerrit Krol, De schrijver, de schaamte en zijn spiegels. Daar staat alles in. Alles waar een schrijver mee tobt. Alles wat een lezer wil weten. Als ik het voor het zeggen had, was dat boekje verplicht op alle middelbare scholen. Ik ben nog geen leraar Nederlands tegengekomen die mijn verrukking deelde. Krol? zie je ze dan koortsachtig denken. De schrijver, de schaamte en zijn spiegels? Nooit van gehoord. Tja, dan houdt toch alles op.