in zich en dat is niet wat ik ‘uiterst polyinterpretabel’ noemde. Nee, goede literatuur is uit de aard der zaak vol van ook vaak tegenstrijdige betekenissen en dat is wat ik met geheimzinnig bedoel.
Dit laatste zul je meer vinden in poëzie, denk ik. Maar daarover wordt nauwelijks geschreven.
Het valt wel mee hoor, maar ik heb ook de indruk dat er vijf jaar geleden meer poëzie werd besproken dan tegenwoordig. Toch is er nu zo'n rubriek als van Rob Schouten in Maatstaf. Maar je wilt van mij horen dat het mij bedroeft, dat poëzie zo in de marge van de kritiek staat. Ja, dat bedroeft mij zeer. Het is kennelijk een moeilijk genre en weinig mensen voelen zich bekwaam om over poëzie behoorlijke dingen te zeggen.
Ik denk dat poëzie nog meer dan een roman een beroep doet op een verfijnd tekstgericht lezen. Allebei doen ze er natuurlijk een beroep op, maar poëzie is wel zo'n speciale organisatie van woorden dat je de dichter en het gedicht onrecht zou doen als je die tekstgerichtheid zou verwaarlozen. Niets is oneigenlijker dan dat je een globale, thematische analyse geeft van een bundel.
Goedegebuure vindt dat poëzierecensenten geen dichters moeten zijn.
Waarom niet? Ek zou het niet als regel willen nemen. Ik vind het vaak interessant als de ene dichter de andere bespreekt, en het is nu beslist een beetje de praktijk. Het circuit is inderdaad wel erg klein op dit moment.
Heeft het voordelen als je zelf gedichten schrijft? Jij hebt al een aantal bundels op je naam staan.
Misschien. Als je recenseert moet je niet je eigen ervaring tot hoofdmotief van je stuk maken. Ik vind schrijven over poëzie gemakkelijker omdat je één gedicht als exemplarisch kunt nemen voor een hele bundel; met een lijvige roman is dat wel wat moeilijker. Ek zou bijvoorbeeld aan één zin van Brouwers duidelijk moeten kunnen maken hoe hij schrijft, maar óók wat hij voorstaat met het schrijven. Mevrouw Balk-Smit Duyzentkunst heeft eens de hele Leopold proberen te typeren met aleen maar de ongebruikelijke combinatie van de woorden ‘een’ en ‘sneeuw’ in een van zijn gedichten. ‘Een sneeuw’, zo maakte zij in De Revisor duidelijk, is eigenlijk de synopsis van Leopold. Ek vind dat een mooie gedachte. Iedere recensent reduceert enorm. Laat ik één detail nemen, één fragment, en laat ik er zo over schrijven dat het voor het hele werk staat. Dan heb je het gered. Ik geloof dat ik die houding heb, maar dat moeten de stukken maar bewijzen.
In je recensie ‘Alle leven deed hem zeer’ schrijf je over Arenas:
‘Biografie en werk zijn een fusie aangegaan, die een zuiver oordeel over Arends literaire prestaties in de weg lijkt te staan’ (p. 11). Het is een probleem om de biografie te scheiden van het werk, dat geldt voor meer auteurs neem ik aan.
Ja, dat is wel zo. Je ontkomt niet aan de invloed van externe gegevens die je over een auteur bereiken. Ieder weekblad heeft de laatste jaren profielachtige reportages. Ek ben ervan overtuigd dat die informatie meespeelt in het beoordelen. In het geval van Arends is het feit dat hij op een bepaalde manier heeft geleefd en een einde aan zijn leven heeft gemaakt, aan de lezers opgedrongen als onderdeel van zijn werk. Je hebt gelijk als je zegt dat je die twee zaken maar moet scheiden, maar dat is heel moeilijk. Zo kun je toch ook geen gedicht van Buddingh' lezen zonder zijn stem erbij te horen. Je ziet een historisch-biografische belangstelling, in de literatuurgeschiedenis interesseren mensen zich daarvoor, maar ik protesteer er tegen als biografie en werk al direct samen optrekken. Ek wil als recensent zoveel mogelijk gevrijwaard worden van die infiltratie van leven in het werk. Volgens mij moet een serieuze auteur dat ook nastreven, hij zou niet teveel interviews moeten geven, of alleen over het werk. Maar aan de literatuurproductie zit nog een andere kant: de boeken moeten verkocht worden. Veel van de trammelant eromheen heeft financiële redenen, het is een manier om de aandacht te krijgen, maar afgezien van deze en ijdele redenen is er het verschrikkelijke gevaar voor de juiste perceptie van het werk. Een roman moet het toch alleen kunnen doen, vanzelfsprekend gesteund door het hele oeuvre. Ik wil dus niet beweren dat de biografie onbelangrijk is, maar ik zou niet graag zien dat die al direct de allereerste leeshouding beïhvloedt.
Jij staat net als Goedegebuure en Willem Kuipers bekend als een redelijk nuchter denkend, afstandelijk criticus. Maar Goedegebuure heeft zijn Siebelink, Kuipers zijn Rudolf Geel en jij Luijters en wijlen de firma Loeb en Van der Velde. Dan is ineens alle afstandelijkheid weg en haal je uiterst fel uit. Die agressiviteit verbaast mij van jou en je collega's.
Dat is ergernis natuurlijk. Je kunt overigens uit Recensies meer negatieve oordelen halen, ook over heel anderen. Maar neem nu zo'n bundel als De Vertellers die bij Loeb is verschenen. Dat is een nogal programmatisch getinte, commerciële titel. Die schrijvers willen zich onder zo'n vlag aan de man gebracht zien. Je kunt dan verschillende tonen aanslaan: ik hou niet van vertellers daarom en daarom, maar soms kan het je ook te gortig worden en denk je dat het eens heviger gezegd moet worden.
Ik weet ook wel dat die hekelende en ironiserende toon mij niet staat, het is ook niet de leukste manier van recenseren. Maar soms heb je er zo genoeg van dat je dan 'ns uitpakt. Als je altijd vreselijk bedaard en beredeneerd blijft doen, lijkt het wel alsof je helemaal geen kloten hebt.
Goedegebuure vond jouw recensies kleurloos en saai, maar nadat ze in het boek verzameld waren, herzag hij zijn oordeel en noemde ze vooral consistent.
Met zo'n karakterisering ben ik natuurlijk blij. Dat is wat een recensent wil zijn: consistent, ook in zijn ontwikkeling. Soms hoor je zeggen: vroeger vond je dit en later iets heel anders, alsof dat niet zou mogen, alsof je niet in je appreciatie zou mogen groeien. Het belangrijkste is dat je recensies op de een of andere manier samenhangend zijn, anders ben je een lukraak-beoordelaar en dat is niemand graag.
Ik vind dat je af en toe meer partij had mogen kiezen. In je artikel over de Huizingalezing van Van het Reve over de literatuurwetenschap som je de argumenten van voor- en tegenstanders op en schrijft zinnetjes als ‘Ik ga er niet over twisten wie, volgens mij, gelijk heeft’. Heb je iets aan de literatuurwetenschap als recensent?
Het is nog maar de vraag of je altijd partij moet kiezen. In elk geval ben ik toch duidelijk gekant tegen Karei van 't Reve. Ik kan uit mijn recensie niets anders lezen. Wat Van 't Reve beweert in Het raadsel der onleesbaarheid is grotendeels flauwekul.
Maar om op je vraag terug te komen: de literatuurwetenschap is een steun. Er is een vocabulair door ontwikkeld en als je, zoals ik, dagelijks met het vak bezig bent, scherp je je in het interpreteren van literair werk. Je doet veel ervaring op en al dat getheoretiseer en al die secundaire literatuur geven je middelen in handen om over literatuur te praten. Je kunt de wetenschappelijke middelen niet zonder meer in je recensies gebruiken, dat moet maar in De Spektator of De Nieuwe Taalgids blijven, en ook daar liefst wat minder, maar je krijgt een verscherpte kijk op literatuur en je vergroot de kans dat je scherpe dingen opmerkt.
Ik heb geprofiteerd van Merlyn, destijds, als student. Het is onzinnig om nu nog in Merlyn te geloven, maar dat tijdschrift heeft beslist een belangrijke opvoedende werking gehad. Je behoort de tekst centraal te stellen, natuurlijk. Ik zie niet in hoe ik me zou willen losmaken van die gedachte, maar dat hoeft nog geen Merlyn proza op te leveren.