Bzzlletin. Jaargang 11
(1982-1983)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Maurice van Lieshout en Rob Tielman
| |
Het veranderend denken over homoseksualiteit in de 19e eeuwHet hedendaagse begrip ‘homoseksualiteit’ mag niet zonder meer worden toegepast op het verleden. Tot in de negentiende eeuw wordt het begrip ‘sodomie’ gebruikt, dat een veel ruimere betekenis heeft gehad: alles wat geen genitale heteroseksualiteit is.Ga naar eindnoot1. Bovendien slaat sodomie meer op handelingen dan op personen, en heeft het een godsdienstig - veroordelende lading. Onder de invloed van de Verlichting onstaat er de behoefte aan een minder godsdienstig en een meer natuurwetenschappelijk begrip. In 1811 verdwijnt de strafbaarstelling van sodomie uit onze wetgeving. Dat is niet zozeer het gevolg van een veranderd denken over homoseksualiteit, als wel van een andere staatsopvatting onder invloed van de Franse Revolutie: de staat moet geen zedenmeester zijn van vrije burgers.Ga naar eindnoot2. Op het gebied van wetgeving en wetenschap zijn er in de negentiende eeuw drie hoofdstromingen aanwezig met betrekking tot homoseksualiteit. De eerste en oudste stroming komt vooral voor in christelijke kring en veroordeelt homoseksueel gedrag omdat het in strijd zou zijn met goddelijke geboden. Voorlichting en Franse Revolutie hebben er voor gezorgd dat deze stroming aan het begin van deze eeuw in een ongunstige startpositie verkeert. Maar in de loop van de eeuw weten katholieken en gereformeerden steeds meer greep te krijgen op het maatschappelijk gebeuren, zodat uiteindelijk in 1911 homoseksualiteit weer in het strafrecht terugkeert. In de tweede stroming is wetenschap niet zonder meer ondergeschikt aan de godsdienst zoals in de eerste het geval is, maar blijft de heteroseksualiteit wel als norm gehandhaafd. Niet omdat een of andere god dat wil, maar omdat het een natuurwet zou zijn. Vanuit deze, in de negentiende eeuw overheersende, stroming is homoseksualiteit niet zondig maar ziek. Niet de theologie maar de medische wetenschap zou zich op dit verschijnsel dienen te storten. In de wetgeving werkt deze tweede stroming zo uit dat de staat de rol van de kerk gaat overnemenGa naar eindnoot3.. In Nederland is dit proces enigszins afgeremd, omdat onze liberale wetgeving homoseksualiteit in het geheel niet vermeldt. Vele sleutelfiguren zijn bang om alsnog een strafbepaling met betrekking tot homoseksualiteit op te nemen, omdat daardoor slapende honden wakker gemaakt kunnen worden en onnodige onrust veroorzaakt zou wordenGa naar eindnoot4.. Vervolgens is er een derde stroming, die vooral van belang is in relatie tot Aletrino. Ook in deze benadering is de wetenschap van groot belang, maar dan om de gelijkberechtiging van homo- en heteroseksualiteit te bepleiten. ‘Per scientiam ad justitiam’, door de wetenschap tot rechtvaardigheid, luidt de zinspreuk van het in 1897 in Berlijn opgerichte Wissenschaftlich-humanitäres Komitee dat de eerste emancipatiebeweging voor homoseksuelen is ter wereld. Daaraan vooraf zijn voorlieden gegaan als Hössli en Ulrichs (die de term uranisme verkiest) en Benkert (die de term homoseksualiteit voor het eerst gebruikt). Zij hebben een biologische benadering van homoseksualiteit gemeen: als nu maar aangetoond is dat het is aangeboren, zal de achterstelling van homoseksuelen verdwijnen. Zij passen daarmee in de traditie van het vooruitgangsgeloof: het bijbrengen van het juiste inzicht zal ‘vanzelf’ tot het juiste handelen leiden. Dit vooruitgangsgeloof is door de loop der geschiedenis geloogenstraft. Staan aan het begin van de negentiende eeuw de theologische en de medische stroming nog tegenover elkaar, aan het begin van de twintigste eeuw geldt dat voor de medische en de biologische; Aletrino's ervaringen zullen dat duidelijk maken. Maar bovendien: omdat de slapende honden al wakker waren geworden door het toenemend schrijven en spreken over homoseksualiteit, verviel daarmee ook het argument om daarom een strafbaarstelling uit de wet te houden. De toegenomen zichtbaarheid leidt tot een grotere weerstand ertegen. Groter wetenschappelijk inzicht blijkt in de praktijk ook tot onrecht te kunnen leiden: per scientiam ad injustitiam. | |
Aletrino en het uranismeOmslag van Hermaphrodisie en uranisme (1908)
Titelpagina van Hermaphrodisie en uranisme (1908)
Op 5 juni 1908 houdt Aletrino voor Amsterdamse rechtenstudenten een lezing getiteld Hermaphrodisie en uranisme.Ga naar eindnoot5. Hij noemt drie redenen om dit beladen onderwerp ter sprake te brengen: tijdens colleges wordt er niet of nauwelijks over gepraat (‘zoodra er over dit onderwerp wordt gesproken, steekt een, ik zou haast zeggen pathologische kuischheid | |
[pagina 98]
| |
haar hoofd op.’Ga naar eindnoot6.); het is een actueel onderwerp; en - zo houdt hij zijn gehoor voor - in de beroepspraktijk kan men ermee geconfronteerd worden. Toen in het begin van zijn artsenpraktijk de zoon van een patiënt bij hem kwam om advies, zo vertelt hij zijn gehoor, was dat voor hem reden om studie te gaan maken van het uranisme. Aletrino's bemoeienis met homoseksualiteit past in het kader van zijn wetenschappelijke en sociale activiteiten en opvattingen. Daarnaast lijkt een persoonlijk element een rol gespeeld te hebben. Zowel in de geneeskunde als in de criminele anthropologie is homoseksualiteit rond de eeuwwisseling object van onderzoek. Vanuit beide disciplines moet Aletrino het uranisme uit de literatuur hebben leren kennen. Zijn deterministische levensopvatting, waarin voor een vrije wil geen plaats is, maakt hem tot een strijder tegen morele veroordeling van maatschappelijke ‘randfiguren’ (prostitituées, misdadigers èn homoseksuelen). Vanuit die visie is het strikt logisch om vrouwen niet anders dan mannen, homo's niet anders dan hetero's te beoordelen. Wie Aletrino nu uitroept tot voorvechter van de emancipatie van vrouwen en homo'sGa naar eindnoot7. moet niet uit het oog verliezen dat zijn progressieve opvattingen wortelen in wetenschappelijke aarde, die allang als onvruchtbaar afgeschreven is. Er is echter ook een persoonlijk element dat Aletrino's ideeën over seksualiteit en seksegebonden gedrag (wat we nu ‘rolpatronen’ zouden noemen) bepaalt. In het gezelschap van vrouwen voelt hij zich meer thuis dan onder ‘kerels’: ‘Ik voel vrouwen veel beter dan mannen. Ik voel me heelemaal niet als een echte man met een dikke rooie nek, die met kameraden uit gaat.’Ga naar eindnoot8. In zijn literaire werk schrijft hij voornamelijk over vrouwen en voor sommige vrouwen heeft hij een diepe verering.Ga naar eindnoot9. Een bewondering die niet voortkomt uit een mannelijk superioriteitsgevoel. In een artikel uit 1898 trekt Aletrino fel van leer tegen W. Cox die beweringen had gedaan als: ‘dat ik geneigd ben, een vrouw, die wél geschikt is voor studie te beschouwen als een abnormale vrouw, als een monstruositeit’, en: ‘De plaats der vrouw, haar door de natuur aangewezen, is in het huisgezin, haar schoonste roeping: het moeder-zijn.’Ga naar eindnoot10. Geduldig legt Aletrino in zijn reactie uit dat het sociaal-cultuele verschillen zijn die de ongelijkheid tussen man en vrouw veroorzaken en de ontwikkeling van vrouwen in de weg staan: ‘men heeft de anatomische verschillen tusschen haar en den man te baat genomen, om haar de beroemde “roeping” op de schouders te leggen en dergelijken onzin meer.’ Scherp is zijn verklaring voor de aversie van mannen tegen de vrouwenbeweging: De kwestie is deze: wij mannen vreezen dat de vrouw mettertijd naast en boven ons zal komen te staan (...) laat de vrouwen zelf uit maken hoe ze willen en moeten opgevoed worden! (...) 't Is angst die ons mannen zoo tegen de vrouwenbeweging doet schetteren!Ga naar eindnoot11. ‘Een heel lieve en gevoelige man’ en ‘een kostelijke grappenmaker met een grenzenloos goedhartig, vrouwelijk week gemoed’ noemt van Eeden hem.Ga naar eindnoot12. In een gezelschap als Flanor en in de kring van de Tachtigers, waarin een bepaalde kameraadschappelijkheid en vriendschapsopvattingen bestaan die anders zijn dan die van de door Aletrino verguisde ‘keirels’, kan een dergelijke persoonlijkheid tot zijn recht komen. Het is onduidelijk of de omgang met Kloos, die zich in 1885 onder medische behandeling van Aletrino stelt, ‘omdat zijn zenuwgestel geschokt was’, van directe invloed is geweest op Aletrino's studie van het uranisme. Maar de conclusie lijkt gerechtvaardigd dat Aletrino uit eigen ervaring en gevoel niet negatief stond tegenover intieme mannenvriendschappen. Met zijn publikaties en lezingen over homoseksualiteit heeft Aletrino niet zoveel nieuws toegevoegd aan wat zijn Franse en Duitse voorbeelden al voor hem verkondigd hadden. Hij is echter wel de eerste in ons land die pleit voor een rechtvaardige behandeling van uranisten en hij doet dat zonder een blad voor de mond te nemen en ten overstaan van collega's en studenten voor wie zijn uitspraken als immoreel, onverantwoord en goddeloos in de oren klinken. Aletrino's eerste publikatie op dit gebied - in 1897 - betreft een uitvoerige bespreking van Uranisme et unisexualité van de fransman Marc André Raffalovich.Ga naar eindnoot13. Een naam die in alle studies van Aletrino over het uranisme terug zal keren. Alvorens Raffalovich te bespreken bekritiseert hij het werk van andere onderzoekers wat vooral gekenmerkt wordt door het trekken van algemene conclusies op grond van een gering aantal gevallen, die dan ook nog eens uit de psychiatrische praktijk stammen.Ga naar eindnoot14. Aletrino verwacht alleen zinnige, controleerbare uitspraken uit een grootscheeps opgezet onderzoek naar het seksuele leven van mannen en vrouwen (‘van haar weet men op dit punt nog in 't geheel niets’). Voorwaarde voor het slagen van zo'n onderzoek is het doorbreken van het taboe op seks: ‘Mijns inziens zou 't over 't algemeen gewenscht zijn dat het geslachtsleven werd ontdaan van het conventioneele, onzinnige schaamte- en deugdzaamheidsgevoel waarmee 't schandelijker wijze, heden ten dage bedekt wordt gehouden.Ga naar eindnoot15. En passant haalt hij ook uit naar de huwelijksmoraal: het hinken op vele gedachten van hen die getrouwd zijn, kinderen verwekken en toch kuischheid prediken kan niet tot mijn hersens doordringen. En waarom hun coïtus edeler en hooger is dan die van iemand die ongetrouwd is (...) moet uit kuischheids-oogpunt nog altijd bewezen worden.Ga naar eindnoot16. Met Raffalovich wijst Aletrino op het bestaan van ‘normale uranisten’ en op het leed dat uranisten aangedaan wordt door verachting en chantage. Hij sluit zich ook aan bij diens pleidooi voor een leven van ‘hoogere zuiver vriendschap’ en seksuele onthouding: ‘Het eenige middel om homosexueelen, geinverteerden, uranisten te redden, is ze een gevoel van verachting te geven voor hun geslachtsleven en ze te leeren zich boven hun geslachtsleven te stellen.’Ga naar eindnoot17. Met die uitspraak plaatst Aletrino zich in een stroming die homoseksualiteit ontdoet van zijn louter seksuele karakter, mede om daardoor een voor het ‘grote publiek’ aanvaardbaar homobeeld te presenteren. Wellicht vraagt hij ook om onthouding omdat hij nog twijfelt over de juiste achtergrond van homoseksualiteit. Hij eindigt zijn recensie met de opmerking dat nader uitgezocht moet worden of we nu met een ziekte, een ziekelijke aandoening of een biologische variëteit te doen hebben. Vier jaar later is hij daar een stuk duidelijker over. Hij houdt tijdens het Vijfde Internationaal Congres voor Criminologie in Amsterdam een lezing onder de titel La Situation sociale de l'uraniste, die de gemoederen danig in beweging brengt.Ga naar eindnoot18. Op 11 september 1901 verbaast Aletrino al zijn collega's door het bestaan van aangeboren homoseksualiteit te verdedigen en te spreken over de uraniste normal, welke niet verward moet worden met de geëffemineerde of pederastische (anale seks bedrijvende) man. De aangeboren urning verdient volgens hem een behandeling gelijk aan die van de gewone heteroseksueel, een opvatting die logisch voortspruit uit Aletrino's deterministische levensvisie. Om die gelijkwaardigheid te erkennen, is het nodig afscheid te nemen van de fabel dat de seksuele daad een instinctieve voortplantingsdaad is. En met de opmerking dat homoseksualiteit en degeneratie niet onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, jaagt hij met name de Lombroso-aanhangers, onder wie de grote meester zelf, de gordijnen in.
Aletrino's lezing moet als een frontale aanval zijn aangekomen in het wereldje van de crimineel-antropologen. En dat in het hol van de leeuw. Niet alleen blijkt hij weinig ontzag te hebben voor gevestigde reputaties en stelt hij hun buiten-wetenschappelijke seksuele moraal ter discussie, bovendien onttrekt hij de uranist aan de macht van hun meetlat en praktijkruimte. De congresvoorzitter, de hoogleraar strafrecht van Hamel op wiens verzoek Aletrino de lezing opgesteld had, verzoekt hem de discussie twee dagen later met gesloten deuren te houden. Aletrino weigert en dreigt zich terug te trekken. Van Hamel | |
[pagina 99]
| |
grijpt echter wel de kans om de pers te verzoeken niet over lezing en discussie te schrijven.Ga naar eindnoot19. Tijdens de discussie, waarvoor zich vele sprekers melden, wordt Aletrino's verhaal van alle kanten aangevallen. Degenen die met hem de mogelijkheid van aangeboren homoseksualiteit open houden, doen dat om het abnormale van het uranisme te staven. De Italiaan Ferri trekt een vergelijking met de wangedrochten die tevoorschijn komen uit kippe-eieren die onder abnormale omstandigheden uitgebroed worden. De degeneratieopvatting ontvangt alom bijval en met voldoening schrijft de Nederlandse secretaris-generaal van het congres Wertheim SalomonsonGa naar eindnoot20. later in de inleiding van het congresverslag dat Lombroso's ideeën meer aanhang en meer bewijskracht hebben gekregen. Aletrino's weerwoord aan zijn opponenten is zwak; hij doet enkele flinken scheuten water in zijn pittige wijn, maar blijft wel vasthouden aan zijn pleidooi voor rechtvaardigheid tegenover uranisten. Als hij een jaar later het congres bespreekt in zijn Handleiding der Crimineele Anthropologie schrijft hij: ‘Nieuws dat karakteristiek voor dit congres zou zijn of iets dat niet reeds op vorige congressen bekend en behandeld was, heeft het congres niet hooren verkondigen.’Ga naar eindnoot21. Over zijn eigen optreden zwijgt hij in alle talen. In de kringen van het Duitse Wissenschaftlich-humanitäres Komitee wordt de lezing met enthousiasme begroet. En Lucien von Römer, een Nederlandse arts die bezig is met een promotie-onderzoek naar het wezen van homoseksualiteit, wijdt een uitvoerige bespreking aan de discussie op het congres in het WHK-jaarboek.Ga naar eindnoot22. De drie geslachten volgens Hirschfeld, 1904 ingeleid door Aletrino
In niet-wetenschappelijke kringen geeft de lezing, door de publikatie in het congresverslag toegankelijk geworden, aanleiding tot enkele tirades van niemand minder dan Minister-president en Minister van Binnenlandse Zaken Abraham Kuyper. Op 29 januari 1902 heeft hij het ten overstaan van de Eerste Kamer over de ‘schrikkelijke en gruwbare dingen’, over het kwaad dat hij niet openlijk kan bespreken, maar dat gevormd wordt door ‘de zonde (...) waarom door God eens steden in een zoutdal veranderd zijn.’ Hij citeert vervolgens een passage uit Aletrino's lezing waarin die om meer openheid en informatie vraagt om vooroordelen weg te ruimen en om een voor homoseksuelen gelijkwaardige behandeling te bereiken. Kuyper vraagt zich dan af of ‘de geachte afgevaardigde niet met mij gevoelt, dat het eindelijk tijd wordt tusschenbeide te treden’.Ga naar eindnoot23. Dat laatste gebeurt niet, maar twee jaar later komt Kuyper op de zaak terug in de Tweede Kamer, nu om aan te geven tot welke ongehoordheden de vrijheid van het universitair onderwijs aanleiding kan geven.Ga naar eindnoot24. Met zijn uitvallen geeft Kuyper het startsein voor een uitgebreide discussie buiten de kring der wetenschappers.Ga naar eindnoot25.
Ondanks de negatieve reacties op zijn lezing uit 1901 gaat Aletrino door met de bestudering van het uranisme. Hij heeft inmiddels het werk van Magnus Hirschfeld en diens Wissenschaftlich-humanitäres Komitee leren kennen. Hij woont bijeenkomsten bij van het comité te Berlijn en laat zich rondleiden langs de ontmoetingsplaatsen van homoseksuelen.Ga naar eindnoot26. Hij sluit zich aan bij Hirschfelds mening dat alleen hij die zelf vele uranisten onderzocht heeft, gerechtigd is verantwoorde uitspraken over homoseksualiteit te doen. In zijn publikaties uit 1905 en 1908 verwijst hij naar het onderzoek dat hij zelf onder uranisten gedaan heeft.Ga naar eindnoot27. In 1904 zorgt Aletrino voor een vertaling van Hirschfelds Oorzaken en wezen van het uranisme.Ga naar eindnoot28. In het voorwoord reageert hij op de aantijgingen van Kuyper en in een extra woord vooraf meldt hij zeer nadrukkelijk dat Hirschfeld en hij zelf heteroseksuelen zijn, dus niet partijdig of vooringenomen ten opzichte van het onderwerp.Ga naar eindnoot29. Hij pleit voor meer voorlichting en gedegen onderzoek in Nederland en hij stelt de Duitse beweging (die o.a. tegen een wetsartikel - §175 - strijdt) ten voorbeeld: Niet om een wettelijke paragraaf te bestrijden, maar om de moreele paragraaf te ontzenuwen, zou het hoog noodig zijn, dat ook in ons land een tijdschrift als het Jahrbuch werd uit gegeven waarin de kwestie zou worden besproken en voortdurend aan een streng onderzoek werd onderworpen en dat er een ‘wissenschaftlich humanitair Comitée’ werd opgericht. Vooral humanitair!Ga naar eindnoot30. Hetzelfde jaar blijkt dat Aletrino's bemoeienis met homo's in ieder geval bij één iemand een gewillig gehoor heeft gevonden. Jacob Israël de Haan draagt zijn roman Pijpelijntjes aan Aletrino op, modelleert een van de hoofdpersonen naar diens | |
[pagina 100]
| |
uiterlijk en geeft hem bovendien Aletrino's roepnaam (Sam), en sadistische neigingen mee. Aletrino is met de hem bewezen eer weinig ingenomen, koopt met De Haans verloofde zowat de hele oplage op om die vervolgens te vernietigen en beëindigt de vriendschap met De Haan.Ga naar eindnoot31. Waarschijnlijk omdat hij er genoeg van heeft om steeds in opspraak te komen in verband met publikaties over homoseksualiteit, brengt hij de brochure Over Uranisme het jaar daarop uit onder het pseudoniem Karl Ihlfeld.Ga naar eindnoot32. Niet ondenkbaar is dat Aletrino ditmaal het publiek overtuigen wil door het werk toe te schrijven aan een nieuwe autoriteit. Het geeft hem ook de kans om zichzelf te citeren en recht te zetten!Ga naar eindnoot33. Meer dan in vorig werk steunt hij nu op Hirschfeld en diens Nederlandse leerling Lucien von Römer, die beiden voortdurend bewijzen aan willen dragen voor homoseksuelen als ‘derde geslacht’, als biologische categorie. Twijfelde Aletrino in eerdere publikaties nog aan de mogelijkheid van uranisme als degeneratie-verschijnsel, nu geeft hij te kennen dat daar geen sprake van is: ‘dat uranisme geen verschijnsel van degeneratie is, niet als ziekte mag beschouwd worden en dat er van een psychopathie, op degeneratieven bodem berustend, geen sprake mag zijn.’Ga naar eindnoot34. Opmerkelijk is dat Aletrino homo's en hetero's plaatst op een glijdende schaal van allerlei tussenfasen en dat hij met Raffalovich nadrukkelijk wijst op het bestaan van ‘den uitgesproken uranist met viriel uiterlijk’.Ga naar eindnoot35.
Aletrino's laatste werk over het uranisme is de gedrukte uitgave van zijn lezing voor Amsterdamse rechtenstudenten uit 1908.Ga naar eindnoot36. Veel nieuwe gegevens vermeldt hij niet. Uitvoerig vertelt hij over zijn bezoeken aan Berlijn en over de zeer gunstige indruk die de aanwezige uranisten op hem maakten: Eén eigenschap hebben zij im Allgemeinen voor boven heterosexueelen, namelijk dat men onder hen veel meer spiritueele liefdesverhoudingen vindt. (...) En ook hebben zij boven heterosexueelen voor, dat over het algemeen hun omgang veel kiescher, veel gevoeliger, veel zachter is. (...) toen ik (...) een van de beroemde homosexueele gecostumeerde bals bezocht, trof het mij, dat geen enkel onvertogen woord mijn ooren bereikte, trof het mij, dat ik geen enkel ongeoorloofd gebaar zag. Opnieuw trekt hij een voor homo's gunstige vergelijking met de ‘toon dien men op heterosexueele heerendineetjes hoort en van de gesprekken, die heterosexueele heeren na het diner meestal gewoon zijn met elkaar te houden.’Ga naar eindnoot37. Aletrino moet zich in Berlijn thuis gevoeld hebben. Lucien von Römer in 1905
M.J.J. Exler
Jacob Anton Schorrer
Tot slot van zijn betoog roept Aletrino zijn medeburgers op om medeogen te betonen en de uranist te helpen in zijn eenzame strijd: hem er op te wijzen, dat hij zich boven zijn geslachtsdaad moet stellen, dat hij zijn lusten moet remmen, even goed als wij allen, dat hij door zijn voelen, door zijn denken, door zijn werken een ander doel zich kan scheppen tot nut en heil van zijn medemenschen, moet ons streven zijn (...) Wij moeten en mogen nooit vergeten dat zij zooveel ongelukkiger zijn.Ga naar eindnoot38. Een ongelukkig zijn dat Aletrino vooral toeschrijft aan het missen van een vrouw op wie je altijd terug kunt vallen.
Aletrino verricht zijn onderzoek op het terrein van homoseksualiteit niet helemaal in een isolement. In het eerste decennium van deze eeuw heeft hij een collega in Lucien von Römer (1873-1965), wiens werk wetenschappelijk gezien oorspronkelijker en van meer belang is dan dat van Aletrino. Von Römer studeert bij Hirschfeld en start uitgebreide statistische onderzoekingen om uit te vinden waarin de uranist - ook bij hem gaat het alleen om mannen - verschilt van de heteroseksuele man.Ga naar eindnoot39. In Pijpelijntjes refereert De Haan aan een enquête die Von Römer verricht onder Amsterdamse studenten: ‘en dan dacht ik aan 'n vrind van Sam, die d'rop promoveeren wou en een bende malle vragenlijsten had rondgestuurd...’Ga naar eindnoot40. Von Römer biedt in 1908 zijn proefschrift aan aan de Medische Faculteit van de Amsterdamse Universiteit. Enkele weken na indiening krijgt hij van het faculteitsbureau te horen dat het proefschrift, onder meer vanwege aanstootgevende passages en afbeeldingen geweigerd wordt.Ga naar eindnoot41. Zoals De Haan ook aangeeft hebben Aletrino en Von Römer elkaar gekend. Of dat contact intensief was, is niet bekend. Als Von Römer begin 1904 enkele lezingen houdt voor afdelingen van de Rein Leven BewegingGa naar eindnoot42. krijgt hij van het hoofdbestuur geen toestemming om zijn lezingenreeks voort te zetten. Uiteindelijk komt het tot een openbaar debat waarbij ook Aletrino aanwezig is. Hij verdedigt Von Römer tegenover o.a. Felix Ortt, die verklaart dat de mens moet streven naar ‘absolute geslachtsonthouding, tenzij een voortplanten mogelijk en geoorloofd is.’ Aletrino plaatst de opmerking dat hij het eens is met Von Römer, maar dat hij niet om barmhartigheid vraagt maar om rechten voor homoseksuelen.Ga naar eindnoot43. | |
Aletrino en de emancipatiebewegingIn 1911 wordt artikel 248 bis WvS ingevoerd dat homoseksueel contact tussen meerder- en minderjarigen strafbaar steltGa naar eindnoot44.. | |
[pagina 101]
| |
Daarmee komt een einde aan een eeuw waarin de Nederlandse wet geen bepalingen tegen homoseksualiteit kent. De theologische en de medische stroming staan tegenover de biologische. De weg langs de wetenschap heeft weinig goeds opgeleverd. De nieuwe strafbaarstelling zal langs politieke weg aangepakt moeten worden. 1911 is danook het jaar waarin de Nederlandse emancipatiebeweging van homoseksuelen van start gaat in de vorm van het Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee, eerst als een afdeling van het Duitse WHK, later geheel op eigen benenGa naar eindnoot45.. Aletrino hoort met Von Römer tot de oprichters, maar omdat hij vanaf 1909 in Zwitserland verblijft speelt hij daarin niet de centrale rol die de liberale jurist jhr. J.A. Schorer (1866-1957) zal spelenGa naar eindnoot46.. Dat neemt niet weg dat Aletrino's invloed op het NWHK-denken over homoseksualiteit bijzonder groot is geweest. Vanaf de eerste brochure in 1911Ga naar eindnoot47. tot het laatste jaarverslag dat begin 1940 uitkomtGa naar eindnoot48. blijft het biologische denken over homoseksualiteit overheersen.Ga naar eindnoot49. Homoseksualiteit is erfelijk, het komt bij 2 tot 3% van de bevolking voor, anale kontakten zijn spaarzaam, niet iedereen die zich homoseksueel gedraagt is homoseksueel: opvattingen die in NWHK-kringen uitgedragen blijven worden. Ook in literaire vorm, bijvoorbeeld door het NWHK-bestuurslid J. François (1884-1948), die onder het pseudoniem Charley van Heezen de romans Anders en Het MaskerGa naar eindnoot50. heeft geschreven. Datzelfde geldt voor het NWHK-bestuurslid M.J.J. Exler met zijn roman LevensleedGa naar eindnoot51.. Uit deze romans spreekt een zelfde homobeeld, al is Exler pessimistischer getoonzet dan de veel strijdbaarder François, die een voor die tijd felle Open Brief aan Hen, die anders zijn dan de anderenGa naar eindnoot52. heeft geschreven. De homoseksueel als biologische variant die op voet van gelijkheid behandeld wil worden met heteroseksuelen kenmerkt het homobeeld van de beginnende emancipatiebeweging. Het biedt een identificatiemogelijkheid voor velen die in isolement hebben geleefd. En het vormt tegelijkertijd een kop van jut voor de tegenstanders uit theologische en medische hoek die de heteroseksualiteit als norm willen handhaven. Het gaat te ver om te stellen dat Aletrino en de zijnen (vooral mannen, vrouwen zijn in de NWHK-tijd vrijwel niet actief) door met hun homobeeld naar buiten te treden de anti-homoseksuele reactie hebben opgeroepen. Die anti-homoseksualiteit was er al en ligt aan de afgedwongen heteroseksualiteit ten grondslag. Niet degene die zich tegen onderdrukking verzet roept de onderdrukking op maar de onderdrukker. Aletrino en het NWHK meenden dat het verspreiden van de juiste, wetenschappelijke inzichten op zichzelf reeds voldoende waren om de gelijkberechtiging naderbij te brengen. De latere homobeweging heeft steeds meer de nadruk gelegd op het politieke karakter van de emancipatiestrijd en op het persoonlijke element van bewustwording en weerbaarheid. Wetenschap en een biologisch homobeeld kunnen daarbij voor maar ook tegen de gelijkberechtiging van homoseksuelen gebruikt worden. Als kind van zijn tijd heeft Aletrino teveel gewed op een paard dat ook de verkeerde kant kan uitlopen. Het blijft echter zijn verdienste dat hij de beginnende homobeweging een belangrijke steun in de rug heeft gegeven. |
|