Bzzlletin. Jaargang 11
(1982-1983)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
Fanny BuitragoDe talismanHet is tijd voor je om te gaan. Tadeo Miranda. Het moet. Iedereen krijgt uiteindelijk wat hij verdient, en jij leeft al jaren op voorschot. Dat zeg ik niet zomaar. Ik weet alleen dat God je heeft vergeten of aan het kwaad overgelaten. Dit is het einde. Ik ben gekomen om je laatste gang te zien. Dat je een talisman hebt? Jaja. Je bent een geluksspeler, je zet op alles of niets. Zo moet het. Men speelt om te winnen, ook al riskeert men daar alles mee. Maar ben jij niet te laf om te verliezen? Je talisman. Op dit eiland zijn er al veel te veel zomers voorbijgegaan sinds die vervloekte nacht, toen je hem voor de eerste keer aan ons liet zien. Ik kende de Indiaan, die hem aan je had verkocht. Het was een mannetje met een treurig gezicht, maar hij zat hardnekkig achter je aan. ‘Betaal me de talisman’, zei hij, toen hij je op het strand van Bahía Sonora achterna liep. ‘Betaal me de talisman, Tadeo Miranda. Zodat je er later geen last mee krijgt.’ Je hebt niet geprobeerd om weg te komen of grof te worden. Je raakte gewend aan zijn schuine schaduw. Je hebt uit de hoogte naar hem geglimlacht, met die ijzige blik in je ogen op hem neergekeken. ‘Ik betaal op het juiste moment. Niet eerder en niet later.’ ‘Hoe weet je wanneer dat is?’ De schaduw kwam nader, en toen was het weer de Indiaan in zijn witte gewaad. Je haalde alleen je schouder op. Toentertijd sprak men op het eiland nog over de moord op Basaño Rosales. Een eilandbewoner met een verbrand gezicht en donker glanzende ogen, die de zee had verlaten om naar een priesterseminarie te gaan, en die zich toen niet liet wijden, omdat de zee hem terugriep. Niet dat hij van zijn geloof afviel. Hij was gewoon een zeeman. En hij maakte de fout jou die meeuw te weigeren. Toen Basaño Rosales zijn kotter begon te bouwen, had hij nooit gedacht, dat deze in het ongeluk zou kunnen zeilen. Een jaar lang werkte hij in de schaduw van een broodboom, steeds met naakt bovenlijf en een lach om zijn lippen, vol begrip voor het hout. Zoals het voor een zoon, kleinzoon en achterkleinzoon van zeevaarders hoort. Hij had geen haast. De Rosales haalden het hek van hun tuin naar beneden om De Meeuw de straat op te krijgen. Boven ons rees een lauwe, sterrenheldere nacht op. Alle mensen van Bahía Sonora waren voor het feest uitgenodigd, sommigen kwamen uit La Loma, San Luis en El Arenal. Epaminondas Jay Long bracht zijn gitaar mee, de dikke Misses Angie maakte kreeftensoep. De Rosales zijn belangrijke mensen op het eiland. ‘Tienduizend, als je hem aan mij verkoopt’, zei jij tegen Basaño voordat de pastoor De Meeuw inzegende. ‘Dat gaat niet’, antwoordde hij. ‘Mijn hele familie moet er van leven.’ ‘Twintigduizend.’ ‘Nee.’ ‘Mijn renpaard.’ ‘Onmogelijk. Al een jaar lang droom ik ervan met mijn meeuw te kunnen vliegen.’ Met afgeslagen hoofd hebben ze hem toen bij El Arenal gevonden. Hij had geen tijd meer gehad om te gaan vissen. Een schaar kinderen, die verstoppertje had gespeeld, zei dat jij de moordenaar was. De politie vond geen sporen meer in het zand, de vloed had het bloed al weggewassen, de noorderwind de voetstappen verwaaid. Je bent niet eens naar je verhoor gekomen. Je vlucht was meesterlijk, je meldde je op een vrachtschip als bemanningslid aan, alle papieren in orde en niet één stem heeft zich daartegen verzet, het bleef bij een verschrikt gemurmel. Toen al praalde je met de macht van je talisman. Met de trekvogels in oktober en met het vertrouwen dat het vergeten was kwam je weer terug. Allen verbaasden zich erover je met de vader en de broers van Basaño Rosales te zien drinken, een eindeloze zuippartij in het Piratenhol, in El Dorado Star en toen nog in de bars van Johnny Key. Alsof je onschuldig was. Er waren vragen genoeg. ‘Hoe heb je dat voor elkaar gekregen, Tadeo Miranda?’ Je wees alleen maar naar je talisman. Een gladde, donkere ring met een oneindig koude glans fonkelde in het licht van het vuur. Ik zocht bescherming bij Santos Molinares. Zij en ik hoorden bij een groep vrienden, die de hoofdstad verlaten hadden om op dit eiland de natuur te vinde. Daarvan is alleen de herinnering nog over. De meesten zijn teruggegaan; sommigen zijn gestorven; maar Santos Molinares, die niet in betonholen wilde vegeteren en naar het eiland terugkwam is een wrede dood gestorven. Santos met haar stralende lach, haar belachelijke heimwee naar de zee, haar sierlijke lichaam en de benige handen die enorm sterk waren als ze met de machete de vissen schoonmaakte, die we dan samen opaten. Zij bezat alles. Een schat van beslistheid en verbazing, vreugde en goedmoeidigheid, die ze vóór de anderen en mèt de anderen verspilde. Het leek schier onmogelijk om haar kapot te krijgen. Jij dacht dat je haar wel de baas kon. En toen ze terugkwam, dacht je dat je haar kon hebben. Santos Molinares! Nog steeds hoor ik het dagelijkse wonder van haar opgewekte stem in mijn oor. Deze uitbarstingen van plezier zonder angst. Haar lachen, toen ze tegen je zei, dat de Rosales haar De Meeuw cadeau hadden gedaan. Ze wilden van haar geen geld. Ze zagen dat ze precies zo lachte als Basaño, dat ze was zoals hij. Ze hielden van haar als van hun vermoorde zoon en stelden zich voor, dat die twee (die elkaar nooit hadden gekend) voor elkaar bestemd waren geweest. Dat was in dezelfde zomer dat het smalle silhouet van de Indiaan weer opdook. ‘Betaal me de talisman, Tadeo Miranda. De tijd loopt af. Opdat je er later geen last mee krijgt.’ ‘Voor mij is het tijd om een meeuw met vrouwenborsten te hebben.’ ‘De tijd loopt af’, zei de Indiaan koppig. ‘Nog ben je tegen alles beschut. Tegen zon, wind, haat en mensen. Als de tover je verlaat, sterf je.’ Jij gaf geen antwoord. Bij ochtendgloren voer Santos Molinares met De Meeuw de zee op. De wind was goed. Toen het begon te schemeren, legden dozijnen motorboten en zeilers in de kleine bocht aan. Er werd tonijn, stekelbaars, zaagvis en langoust verkocht, Santos kwam niet terug. Het hele eiland maakte zich klaar om haar te redden. Viskotters, motorboten, jachten, helikopters, het was een verbeten en angstig zoeken, waar de familie Rosales nog wekenlang mee doorging, toen alle hoop al was opgegeven. Ze hielden er pas mee op op het moment, dat jij je talisman verloor. Dat je hem nog hebt? Haha! Met hem heb je je arrogantie en je zelfvertrouwen verloren, terwijl je overal zoekt waar je bent geweest, aan het strand en in de bordelen, in de haven en bij Black Jack, tenslotte zelfs in je eigen huis waar ook je vrouw je niet meer tegen je angst kan helpen. Je bent kapot. Het veranderde ook niets dat je naar Usumita, Itsmina, naar het dal van Upar en tot aan Venezuela bent gevaren om de Indiaan zijn talisman te betalen. Je kende niet eens zijn naam, je kon hem niet vinden. Pssst. Zeg niets. Blijf kalm. Ik wil je niet zien beven. Santos Molinares kon lachen, ze beefde nooit. Ze kende de wegen op zee en ging met De Meeuw om als met een magisch erfdeel. Niemand op het eiland snapt hoe ze op een koraalrif kon lopen. Niemand heeft me iets gezegd: ik heb er nooit anderen voor nodig gehad om te weten wat er met Santos Molinares was gebeurd. Mijn leven lang zal ik de donkere klokkentoon van haar stem horen. ‘Help me, Tadeo Miranda, alsjeblieft... Help me!’ ‘Je weet wat ik wil.’ ‘Help me, ik zink!’ ‘Geef toe... Je moet het beloven!’ ‘Alsjeblieft...’ In je boot lagen tienduizend pond vis en vier mannen te slapen. Het zou niet moeilijk zijn geweest haar te helpen. Je had alleen maar je vrienden moeten wekken en de lading vis in zee moeten kiepen om Santos en de kleine jongen, die altijd met haar mee voer en het aas klaarmaakte, op sleeptouw te nemen. ‘Ik heb geld en vrienden op het eiland’, smeekte Santos. ‘Je krijgt het dubbele voor je vissen, driemaal zoveel voor de jongen en voor mijn leven de beste boot van allemaal.’ ‘Ik wil alleen maar dat wat ik wil.’ Aan de huisdeur van de Rosales spijkerde een moordenaarshand een stervende meeuw. Snavel en vleugels afgesneden. De tijd en de vergetelheid zijn gemene vijanden. Jarenlang heb ik niet aan Santos Molinares willen denken. Totdat een Indiaan me op straat een talisman verkocht. Daarop nam ik het eerste vliegtuig om je de aanblik van het lot te tonen. Het is tijd voor je om te gaan, Tadeo Miranda. Ik ben gekomen om je laatste gang te zien. Dat zeg ik niet zomaar. Ik heb je vrouw gevraagd om je zondagse pak op te strijken. Dit is het einde. Santos Molinares was niet alleen mijn beste vriendin, ze was ook mijn grote zus. Nu dood ik je. |
|