Bzzlletin. Jaargang 11
(1982-1983)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Jaap T. Harskamp
| |
[pagina 83]
| |
elite. Het bleef een gesloten cirkel van denkers en de ideeën die door hen werden opgeworpen, vonden geen uitweg in de steeds wijdere kringen die noodzakelijk zijn om denkbeelden ingang te doen vinden. Deze intellectuelen hadden geen aanhang onder het volk, geen politiek of maatschappelijk kader. Zij hadden geen ontevreden en opstandige middenklasse om op terug te vallen en hulp van de boerenbevolking was wel het minst dat zij mochten verwachten. De langzame economische ontwikkeling van het tsarenrijk bracht nog geen ernstige problemen in de industrie of onder de arbeidersbevolking zoals dat in West-Europa het geval was. Het jaar 1848 ging welhaast onopgemerkt voorbij. In Rusland zou een identieke revolutionaire onrust pas in 1905 plaatsvinden (het ‘Russische jaar 1848’ zoals Berlin dit tijdstip omschrijft) en tegen die tijd was het opstandig vuur onder de middenklassen van Europa reeds lang gedoofd. Deze halve eeuw achterstand zou er uiteindelijk toe leiden dat het Russische denken gescheiden raakte van het Europese door een muur van onbegrip. Was het dit besef van intellectuele eenzaamheid die Herzen er toe dreef uit Rusland weg te trekken? Vreesde hij misschien dat zijn stem slechts zou galmen over de eindeloze leegten van het Russische landschap? Of zocht hij de spanning van het revolutionair élan dat over Europa laaide? Uit de memoires (hoofdstuk 32) blijkt vooral dat Herzen in die tijd pijnlijk getroffen was door de geschillen en ruzies die in toenemende mate en hevigheid plaatsvonden binnen de kleine kring van Moskouse getrouwen. Aanvankelijk leken de meningsverschillen over kleinigheden en details te handelen, maar al snel zou blijken dat de jonge denkers zich in eigen, onafhankelijke richtingen ontwikkelen. De kring viel uiteen, de eenheid van denken raakte versplinterd. Uit een aantekenboek citeert Herzen een zin die hij in die tijd als een arrière-pensée genoteerd had: Persoonlijke verhoudingen zijn slecht voor het heldere denken. Omdat we de uitstekende kwaliteiten van individuen respecteren, offeren we daaraan de scherpte van het eigen denken op. Het vereist grote kracht te huilen maar toch bereid te zijn het doodvonnis van Camille Desmoulins te tekenen.Ga naar eindnoot3. De houding van een polemist. Om aan zijn denkbeelden de scherpte en kracht te ontnemen, dat weigerde Herzen - tegenover de autoriteiten, tegenover zijn vrienden. De kring eenmaal uiteengevallen, bleek er voor hem maar één oplossing open te staan: ‘Weg gaan, ver weg, een lange tijd, weg gaan zonder aarzeling!’ In 1847 stierf Herzens vader en deze liet zijn fortuin na aan Luiza Haag en Alexander. Datzelfde jaar nog emigreerde Herzen. Of hij besloten had voorgoed uit Rusland weg te trekken is onzeker maar niet waarschijnlijk. Niettemin zou hij zijn geboorteland nooit meer terugzien. Tegen het einde van 1847 arriveerde de schrijver in het gezelschap van zijn echtgenote, moeder en bedienden in Parijs. Weldra zouden alom in Europa de opstanden uitbreken.
Het eerste boek dat Herzen in het Westen publiceerde was Vom andern Ufer. Dit werk is samengesteld uit artikelen die oorspronkelijk in het Russisch geschreven werden tussen 1848 en '49. De Duitse versie werd door Herzen zelf gedicteerd aan de jonge literator F. Kapp. Het Russisch manuscript werd ingeleid door enkele passages gericht aan vrienden in het verre vaderland, getiteld ‘Vaarwel’ (Parijs, 1 maart 1849), waarin Herzen zijn vrijwillige ballingschap aan hen poogt te verklaren. Het is, schrijft Herzen in dat voorwoord, onmogelijk voor mij om naar Rusland terug te keren vooral omdat de explosieve situatie in Europa de tsaristische autocratie er toe heeft aangezet om alle intellectuele activiteit met verdubbelde nijdigheid te bestrijden. Ik zal wegblijven uit dat rijk van duisternis, willekeur en zwijgende verstarring, totdat er een tijd komt waarin een effectieve oppositie in staat blijkt de heersende macht te ondermijnen en verzwakken. Waarom blijf ik in Europa? vraagt Herzen. De tijd van bedriegelijke verwachtingen is immers voorbij. Bovendien, schrijft hij, is er niets dat mij hier met vreugde treft, mij ontspanning of verstrooiing bezorgt, of respect bij mij afdwingt. Het oude Europa gaat ten onder. Maar ik blijf, verzekert Herzen zijn vrienden in Rusland, omdat de strijd zich hier afspeelt, omdat ondanks al het lijden men hier naar een oplossing van de sociale problemen speurt. De onderdrukking is hevig, maar de stem van het protest blijft klinken. Om die openlijke strijd, die vrijheid van spreken, die openbaarheid, daarom verkies ik het oude Europa. Voor die vrijheid mijn mening te uiten heb ik de banden des bloeds verbroken. Tenslotte heb ik alles opgeofferd aan het hoogste goed: De menselijke waardigheid, / Het vrije woord. In Rusland heeft een vrij en onafhankelijk man geen stukje grond om op te staan. Doffe nostalgie, vruchteloos stilzwijgen, roept Herzen uit, daar pas ik voor. Op ten strijde - dat is wat ik zoek, de grote strijd voor de vrijheid van de mens. De vrijheid van het individu is het enige dat geldt en het woord is daarvan de hoogste uiting. Tot zover deze vrije verwoording van het vaarwel dat Herzen aan zijn vrienden in Rusland schreef en dat later in de essaybundel Van de andere oever (vertaling Hans Leerink, laatste deel van de Russische bibliotheek) werd opgenomen. Ik zal nog verscheidene malen naar deze bundel terugkeren, niet slechts omdat Herzen zelf meende dat hij ‘waarschijnlijk nooit iets beters’ zou schrijven, maar met name omdat dit polemische werk Herzens politiek testament genoemd mag worden. De essentiële standpunten die Herzen zijn leven lang verdedigd heeft, zijn hier dikwijls op magistrale wijze verwoord.
Tegen de tijd dat Herzen vanuit Rusland naar het Westen emigreerde, had hij reeds vele van zijn denkbeelden geformuleerd. Hoewel de ontwikkelingen in Europa hem diep zouden teleurstellen en verbitteren, was er geen sprake van dat zijn vurig idealisme verflauwde. Waar anderen - met name in de kringen van emigranten en politieke vluchtelingen - zich bij de bittere realiteit van de situatie neerlegden of zich gekwetst terugtrokken, daar wijdde Herzen zich met inzet van zijn gehele persoonlijkheid aan de voortdurende strijd voor een betere en menswaardiger toekomst. Een nostalgische levenshouding werkt verlammend. Herzen bleef van hartstocht vervuld om een blijvende bijdrage te leveren aan de emancipatie van het Russische volk. Dat verlangen heeft hem zijn leven lang tot activiteiten aangespoord. De memoires getuigen daarvan. Laat ik proberen de essentie van het rijke en gevarieerde denken van Herzen in enkele alinea's weer te geven. Dat is overigens een niet eenvoudige en ietwat ondankbare opgave. De memoires bijvoorbeeld - en dit geldt voor het gehele oeuvre van Herzen, inclusief de mislukte romans die hij heeft geschreven - blijken geenszins overheerst door één leidende gedachte. Uit het werk van Herzen spreekt niet een gemakkelijk te formuleren boodschap, niet een politieke leuze waarop men onmiddellijk met een kritiekloos ‘ja of nee’ kan antwoorden. Herzen was geen doctrinair denker - zijn hele schrijven was een voortdurende queste naar oplossingen en antwoorden die in de eigen tijd van waarde zouden kunnen zijn, een ondermijnen van al het vaststaande en algemeen geaccepteerde. Juist door die speurtocht zijn de memoires zo indringend, zo fijn van detail en bovenal zo oprecht geschreven zonder de ijdelheid waarmee andere memoireschrijvers situaties en gebeurtenissen verborgen hebben. In zijn jonge jaren las Herzen intensief het werk van de Duitse filosofen. Hegel zou hem diep beïnvloeden maar - zoals gezegd - in negatieve zin. Het hegelianisme, aldus Berlin, zou Herzen uiteindelijk tot de conclusie brengen dat geen enkele specifieke leer of theorie, geen enkel hecht, samen- | |
[pagina 84]
| |
hangend geconstrueerd schema - noch de alles omvattende systemen van de Duitse romantici noch de socialistische utopieën van Saint-Simon, Owen of Louis Blanc - ooit een oplossing kunnen bieden voor de praktische problemen waarmee men in de samenleving geconfronteerd wordt. Daarin ligt voor ons, in dit tijdperk van hernieuwd doctrinair en dogmatisch denken, zowel de kracht als de actualiteit van het schrijven van Alexander Herzen. Herzen gaat er vanuit dat iedere poging om het menselijk gedrag te verklaren in termen van een abstractie - of dit nu religie, vooruitgang of nationaliteit is - er altijd toe zal leiden dat de individualiteit daaraan wordt opgeofferd. En het individu staat bij Herzen voorop. Zijn memoires leveren een schat aan ideeën, maar altijd keert Herzen naar de mens terug. In de talrijke portretten en beschrijvingen van individuen toont hij bovenal de poëtische kracht van zijn schrijverschap. Het individu kan en mag niet in een rationeel schema van een theoretisch ideaal gepropt worden. Dat zou slechts nieuwe vormen van tirannie en slavendom in het leven roepen. In hoofdstuk 36 van de memoires schrijft Herzen dat hij in 1849, aanwezig bij de oprichting van het internationale en progressieve tijdschrift La Tribune des Peuples, de Poolse dichter en revolutionair Adam Mickiewicz voor het eerst ontmoette. Een ontmoeting die hem onaangenaam trof en teleurstelde. Herzen nam met afkeer waar hoezeer Mickiewicz was weggezogen in het drijfzand van het mysticisme. Het katholicisme, aldus Herzen, heeft een vernietigende werking op het Poolse volk gehad. Men leeft in de wereld van het mystieke. Staat men niet direct onder de invloed van de jezuïeten, dan zoekt men in plaats van de vrijheid naar een idool om te verheerlijken of men raakt in de ban van de één of andere profetische denker. De verering van Napoleon kwam uit die afhankelijke houding voort. Napoleon had niets ten gunste van het Poolse volk gedaan, maar de jongeren bleken bereid voor hem te sterven. Men aanbad Napoleon alsof hij Christus zelf was. Hoe raakt men ooit uit de situatie van onderdrukking indien men tot een dergelijke onderdanige eerbied in staat blijkt! Hier ligt welhaast het thema dat Erich Fromm veel later in The Fear of Freedom zou uitwerken: niet in een teveel aan opstandigheid maar in een overmaat aan devotie ligt het rotsblok dat de weg naar de vrijheid van de mens gesloten houdt. Herzen voelde een diep wantrouwen jegens hen die hun leven opofferden aan abstracte idealen. Het doel van het leven is het leven zelf, niet in het verleden, niet in de toekomst, maar hier en nu. Daarin verschilde hij met de meeste van zijn medestrijders en vanuit dat standpunt verwierp hij bijvoorbeeld de leer van Saint-Simon. In een bijdrage aan het invloedrijke tijdschrift L'Artiste (aflevering 2, 1836), getiteld ‘Sur l'art monumental’, had een anoniem schrijver de volgende kritiek op de saint-simonisten geuit: ‘Zij beschouwen ons eigen tijdvak als een overgangsperiode waarin het fundament voor de toekomst gelegd moet worden. En vooral hieruit blijkt hun ongelijk ... dat men bij hen geen ander geloof aantreft dan dat in de toekomst...’. Deze passage geeft ook de kern weer van Herzens kritiek op Saint-Simon. Het vertrouwen in een grote toekomst - dat gebaseerd was op een onschokbaar geloof in de vooruitgang - waarvoor men het heden desnoods maar prijs moest geven, dat werd door Herzen als een onzinnige en onaanvaardbare vorm van eschatologie beschouwd. In hoofdstuk 24 van de memoires schrijft Herzen in dit verband: We denken in het algemeen aan morgen, aan volgend jaar, maar we zouden eigenlijk met beide handen de overvolle kop moeten vastgrijpen die ons door het leven zelf, ongevraagd en met de gebruikelijke gulheid, wordt voorgehouden en daaruit drinken totdat de kop in andere handen overgaat. De natuur gebruikt niet al te lange tijd om ons haar gunst te verlenen. Het doel van elke generatie is zijzelf, schreef Herzen in Van de andere oever. Elk tijdperk, ieder geslacht, elk mensenleven hadden en hebben hun doel in zichzelf - onderweg doen zich nieuwe eisen voor, nieuwe ondervindingen, nieuwe vragen en nieuwe oplossingen. De strijd voor de vrijheid, voor de verlossing van tirannie en onderdrukking, moet zich op het heden richten of anders raakt men hopeloos verstrikt in een woud van vage en verwarde abstracties. De durf te leven, vrij van de verstikkende macht van formules, theorieën en dogma's - daarom draait het denken van Alexander Herzen. Het zou dwaas zijn te geloven dat de toekomst een veilige haven biedt waar de mens naar toe moet sturen. De route is niet vastgesteld, er bestaat geen libretto in de ontwikkelingsgang van de natuur. Bestond een dergelijk libretto, dan zou de geschiedenis haar belangwekkendheid verliezen en saai en overbodig worden. Het protest tegen Saint-Simon en andere utopisten klinkt hier weer luid en duidelijk. Saint-Simon die de geschiedenis bestudeerd had met het volgend oogmerk: ‘de conclure ce qui arrivera, de ce qui est arrivé’.Ga naar eindnoot4. Herzen bestrijdt een dergelijke deterministische filosofie van de geschiedenis waarin het sociale weten nauw verbonden is met het maatschappelijk willen. In de geschiedenis, aldus Herzen, is alles improvisatie, alles willekeurig, alles ex tempore. Niets staat vast. Juist daaraan ontleent de mens zijn onrust, zijn speurzin, zijn ontdekkingsdrift - kortom: zijn creatief vermogen.
In Parijs maakte Herzen een ongelukkige tijd door. Hij arriveerde er met grote verwachtingen (hoewel altijd gematigd door zijn scherpzinnig realisme) en verliet de stad met haat in het hart. ‘Parijs! Hoe lang heeft die naam geschitterd als leidster der volken; wie beminde, wie aanbad haar niet? - maar die tijd is voorbij, laat het nu maar van het toneel verdwijnen’, schreef hij op 24 juli 1848, na de bloedige onderdrukking van het oproer. Herzen haatte de bourgeoisie, vooral de bekrompen en op geld beluste Parijse kleinburgers, maar desondanks heeft hij zich altijd met zorg over een gewelddadige omwenteling uitgelaten. Steeds weer klinkt de skepsis op als ondertoon van zijn idealisme. Hij vreesde dat de oude tirannie slechts door nieuwe vormen van onderdrukking vervangen zou worden. Het probleem waarvoor Herzen zich intellectueel gesteld wist, was een balans te vinden tussen zijn onafgebroken pleidooi voor de individuele vrijheid en waardigheid en de noodzaak tot een rechtvaardiger sociale organisatie. Zoals zovele cultuurcritici van de negentiende eeuw vreesde hij dat het individu in de complexiteit van de samenleving verstrikt raakte en daardoor aan karakter verloor. Op 2 januari 1824 had Goethe - de schrijver voor wie Herzen zoveel respect opbracht - reeds in een gesprek met Eckermann uitgeroepen: ‘Wo kommt uns noch eine originelle Natur unverhüllt entgegen! Und wo hat einer die Kraft, wahr zu sein und sich zu zeigen, wie er ist!’. Het is een thema dat ook door het werk van de Engelse filosoof John Stuart Mill weerklinkt. Herzen reageerde in zijn memoires op diens boek On Liberty dat in 1859 was verschenen. Mill, schrijft Herzen daar, observeerde met afschuw dat het individu verzwakte, dat de kracht van persoonlijkheid verminderde, dat smaak en stijl in verval raakten. De mens is ‘eerbiedwaardiger’ maar banaler geworden. Deze conclusie, aldus Herzen, is op zichzelf juist maar levert ons geen enkele oplossing. Mill constateert de ziekte van de patiënt zonder hem ook maar een enkel geneesmiddel voor te schrijven. In plaats daarvan wijst hij hem op de gezondheid van zijn voorvaderen. En dat is wel een uiterst merkwaardige behandeling. Herzen verwijt Mill het abstracte karakter van zijn verhandeling, het gebrek aan analyse van de sociale condities die het verval van | |
[pagina 85]
| |
de persoonlijkheid veroorzaakt zouden hebben. Het thema van de-individualisatie is door vele denkers in de negentiende eeuw beklemtoond. De ontwikkeling van een massa-cultuur werd door hen met afschuw gadegeslagen. In retrospect lijken deze klachten dikwijls op zijn minst wat overdreven. Honoré de Balzac, die uiterst scherpe waarnemer van de eigen eeuw, uitte ongetwijfeld een waardevol argument toen hij zich in een brief van 15 november 1838 tegen een denkbeeld van Madame Hanska verzette: Hoe durft u te beweren dat deze stompzinnige negentiende eeuw geen enkele man van formaat heeft opgeleverd? En Napoleon dan? En Cuvier, cara! En Dupuytren? cara! En Geoffroy Saint-Hilaire? cara! En Masséna, carina! En Rossini! carissima! En onze chemici?... U hebt ongelijk. Lord Byron en Walter Scott, Cooper, etc., behoren tot deze eeuw. De lijst van giganten in literatuur, kunst en wetenschap kan naar eigen voorkeur uitgebreid worden. Hoe het zij, Herzen hoopte dat het individu in staat zou blijken zich te verlossen van het juk van geloof en doctrine om zich op die wijze vrij te maken. Terecht wijst Isaiah Berlin erop dat Herzen dan ook niet bereid bleek het menselijk egoisme als een ondeugd te veroordelen. Moralisten, aldus Herzen, verwerpen het egoisme met heilige verontwaardiging; ze zouden deze niet te onderdrukken eigenschap een plaats in hun denken behoren toe te kennen. De mens zijn egoistisch streven ontnemen ‘betekent hem demoraliseren, hem tot een flauwhartig, kleurloos en karakterloos wezen te maken’. Zonder altruisme vervallen mensen tot het niveau van agressieve orang-oetangs, maar zonder egoisme worden ze ‘tamme aapjes’. Het schijnt mij toe dat Herzen zich hier rechtstreeks heeft geïnspireerd op het denken van Bernard de Mandeville, de Nederlands-Engelse filosoof. In een vroeger essay gewijd aan deze denker (BZZLLETIN 83, februari 1980) besteedde ik aandacht aan Mandeville's The Fable of the Bees waarvan de definitieve versie in 1728 verscheen. In dat werk keerde Mandeville zich zowel tegen de kerkelijke autoriteiten die hij verweet conformisme boven individualiteit te stellen als tegen de filosofie van Shaftesbury die het idee van de natuurlijke goedheid van de mens geponeerd had. Mandeville verwierp een dergelijke ethiek. De mens is van nature niet goed, maar egoïstisch en hebzuchtig. Het zijn echter juist die minder fraaie eigenschappen die hem tot activiteit aanzetten. Niet door de onderdrukking of ontkenning van die ondeugden maar juist door de bevestiging daarvan kunnen zulke individuele eigenschappen tot het algemeen goed worden omgebogen. Herzens idealisme was gefundeerd op het vaste geloof in de mogelijkheid van sociale verbetering. Hij stond echter wantrouwend tegenover die denkers die meenden dat de problemen op eenvoudige en pasklare wijze opgelost konden worden. Voor hem bestonden er geen kaarsrechte snelwegen naar het menselijk geluk. Men kan slechts streven en zoeken naar oplossingen, maar er is geen enkele garantie dat die gevonden worden. Het is deze skeptische instelling die hem zo dikwijls in conflict bracht met zijn socialistische kameraden - van Bakoenin tot Louis Blanc. Diezelfde skepsis, zijn afkeer van partijen en stelsels, komt mede tot uitdrukking daar waar hij in zijn memoires het links intellectuele milieu in Parijs van voor 1848 beschrijft. Deze impressie bijvoorbeeld van het Café Lamblin, de verzamelplaats van de ‘roden’ (hoofdstuk 36): Afgezien van naïeve mensen en revolutionaire doctrinairen, is dit milieu de natuurlijke vergaarbak waar miskende kunstenaars, succesloze literatoren, half-afgestudeerden, advocaten zonder praktijk, acteurs zonder talent, personen even ijdel als talentloos, met geweldige pretenties maar zonder doorzettingsvermogen of werklust elkaar vinden. De onderdrukking van het oproer in Parijs schokte Herzen. Hij schrijft daarover in Van de andere oever dat iemand die intens in het heden leeft na die ervaring niet meer de oude kan zijn. Zijn geest wordt of nog religieuzer, vindt troost juist in de uiterste hopeloosheid en ontluikt wederom, gelouterd door de pijn, met de dood in het hart; of hij laat zijn laatste illusies varen, wordt nuchterder alsof de laatste verwelkte bladeren door de gure herfstwind zijn afgerukt. Wat is het beste? Moeilijk te zeggen, antwoordt Herzen. De verdwaasde zaligheid van de waanzin tegenover de ongelukkige wanhoop van het weten. Herzen kiest voor het nuchter inzicht, ook al weet hij zich daardoor gedoemd als een morele bezitsloze door de wereld te trekken. Als ‘Epiloog 1849’ roept hij in Van de andere oever uit: ‘Wees vervloekt, jaar van bloed en waanzin, jaar van triomferende gemeenheid, razernij, stompzinnigheid. - Wees verdoemd!’. Herzen bevindt zich dan reeds met vele ballingen uit alle delen van Europa in Genève.
In Genève verwierf Herzen het Zwitsers staatsburgerschap. Maar opnieuw zouden er enkele moeilijke jaren volgen, nu vanwege diverse crises in zijn familieleven. Genève werd een centrum van emigranten en ballingen, het Koblenz van 1848 zoals Herzen in zijn memoires opmerkte (Koblenz was één van de steden waarheen vele Fransen de Revolutie ontvlucht waren). In het Hôtel des Bergues en het Café de la Poste verzamelden zich de gevluchte denkers en hun meelopers. De meest verstandigen, aldus Herzen, beseften zeer wel dat de ballingschap van lange duur zou zijn en trokken naar Amerika in de hoop daar een nieuw en beter bestaan op te bouwen. Voor hen had Europa afgedaan. De meesten echter, en dat gold met name voor de Franse vluchtelingen, wachtten dagelijks in spanning af tot het oproer opnieuw zou uitbreken zodat zij in triomf naar het vaderland konden terugkeren. Herzen verhaalt in deze context een gesprek met een zekere Dr. R. in Genève - een passage tekenend voor de dikwijls luchthartig-anecdotische stijl waarin de auteur zijn haarscherpe observaties heeft weten uit te drukken. Dr. R. was een geliefd figuur onder de emigranten en één van de meest ‘Platonische minnaars van de revolutie’. Hoe vroeg men ook in het Café de la Poste binnenstapte, Dr. R. had daar reeds plaatsgenomen achter een kop koffie en werkte zich door een stapel kranten. Zijn conversatie was immer geheimzinnig en werd op fluistertoon gevoerd: ‘Ik heb het gevoel dat het er vandaag in Parijs wel eens warm aan toe zou kunnen gaan.’ ‘Hoe dat zo?’ ‘Ik kan je zijn naam niet noemen, maar het is iemand die in nauw contact met Ledru-Rollin stond; hij was hier op doorreis en...’ ‘Maar waarom toch, mijn beste dokter, u koesterde gisteren en eergisteren immers dezelfde verwachtingen?’ ‘Wat zegt u mij nu? Stadt Rom war nicht in einem Tage gebaut.’Ga naar eindnoot6. Als men aan emigrantenliteratuur in onze eeuw denkt, dan komt vanzelfsprekend het schitterende oeuvre van Nabokov het eerst in gedachten. De emigrant die in staat blijkt zijn intellectueel en emotioneel evenwicht te bewaren, is iemand met een sterk besef van de tragiek van zijn eigen situatie maar hij weet dat gevoel te temperen door middel van de humor. De nostalgie blijft voor hem, zoals Nabokov in de inleiding tot zijn eerste roman Masjenka opmerkte, zijn leven lang een ‘krankzinnige metgezel’. De minderen vervallen dan ook in zelfbeklag, reizen door een wereld van irrealiteit en droom en leven met de rug naar | |
[pagina 86]
| |
het heden. Met genadeloze scherpte heeft Nabokov de Russische emigranten in Berlijn, Parijs en elders geobserveerd en beschreven. Juist dat fijne evenwicht tussen tragiek en humor, die diep doorvoelde maar ironische afstand die de schrijver van deze wereld wist te nemen, maken het werk van deze auteur zo uniek. De emigrant leeft in afwachting van de dingen die gebeuren gaan zoals Ganin op de komst van Majenka wachtte: daarmee ‘zou zijn gehele jeugd, zijn Rusland, bij hem terugkomen’. De mengeling van ironie en meedogen waarmee Herzen de Europese ballingen van 1848 in zijn memoires heeft beschreven, zou men welhaast met de stijl van Nabokov kunnen vergelijken. Herzen schildert prachtige portretten van Duitse vluchtelingen die hij haatte (met hun sluitende theoretische schema's en hun praktische filisterij), van Italiaanse emigranten die hij om hun hartstochtelijk individualisme bewonderde (hetgeen bijvoorbeeld blijkt uit een roerende persoonsbeschrijving van Mazzini), etc. Maar uiteindelijk zou dit klimaat in Genève hem toch gaan benauwen, deze wereld werd hem te beklemmend en stoffig, te gesloten en nostalgisch. Hij verlangde naar frisser lucht en feller leven. Bovendien raakte Herzen's familieleven op noodlottige wijze ontwricht. Allereerst was daar de affaire tussen zijn echtgenote Natalie en de bevriende Duitse dichter Georg Herwegh. De kwellende lijdensweg die hij gedurende die periode heeft doorgemaakt, heeft Herzen in zijn memoires in vaak pijnlijke details weergegeven en het zijn aangrijpende passages. Niet lang nadat de verhouding tussen Natalie en Herwegh ten einde was gekomen, stierf zij in Herzens armen. Kort daarvoor waren zijn moeder en één van de vier kinderen verdronken, toen het schip waarop zij vanuit Marseille reisden ten onder ging. Hun lichamen werden nooit teruggevonden. In 1851 arriveerde Herzen met zijn kinderen in Londen.
De dood van Nicolaas I in Rusland bracht goed nieuws: Herzens jeugdvriend Nikolaj Ogarjov kreeg toestemming om het land te verlaten en de dichter vertrok onmiddellijk naar Londen. De samenwerking leidde tot de oprichting van, allereerst, het tijdschrift De Poolster (Polyarnaya zvezda) waarin de vroegste hoofdstukken van de memoires in het Russisch verschenen; en vervolgens van het meer invloedrijke blad De Klok (Kolokol) met het aan Schiller ontleende motto Vivos voco. Dit waren de eerste anti-tsaristische tijdschriften die in Europa verschenen en zijn stellig van invloed geweest op de agitatie die later in Rusland zou volgen. Vooral De Klok werd een befaamd tijdschrift en bleek in Rusland, hoewel officieel verboden, door velen gelezen. In dit tijdschrift ontpopte Herzen zich als een briljant, humoristisch en onderhoudend schrijver die met al de felheid waartoe zijn pen in staat was de misstanden in Rusland aanklaagde. Het lijkt een onmogelijke prestatie dat hij vanuit Londen invloed in Moskou wist uit te oefenen. Hoezeer Herzens werk als schrijver en redacteur in Rusland gewaardeerd is, moge blijken uit een passage die vele jaren later (18 januari 1888) door Tsjechow in een brief aan de dichter Polonski geschreven werd. Dit fragment is in meer dan één opzicht opmerkelijk. De schrijver keert zich tegen de gehuldigde opvatting van literatoren in die jaren dat het schrijven voor kranten of populaire tijdschriften beneden de begenadigde waardigheid van een serieus auteur zou zijn: Wat betreft het medewerken aan kranten en geïllustreerde bladen ben ik het volkomen met u eens. Wat doet het ertoe of de nachtegaal in een grote boom of struik zingt? De eis dat belangrijke schrijvers alleen in literaire maandbladen mogen publiceren vind ik bekrompen, formalistisch en schadelijk, zoals alle vooroordelen. En dit vooroordeel is dom en belachelijk. Het had nog zin toen aan het hoofd van de literaire maandbladen mensen met een duidelijk sprekend gelaat stonden, mannen als Belinski, Herzen, e.d., die niet alleen het honorarium uitbetaalden, maar die aantrekkingskracht bezaten, die opvoedend werkten en van wie men iets kon leren... Aan de koortsachtige activiteit waarmee Herzen in Londen aan het werk sloeg, zou hij uiteindelijk zijn roem in Rusland danken. Ondanks zijn Europese oriëntatie bleef het lot van het Russische volk voor hem de hoogste prioriteit behouden. Sterker - de toekomst van Europa zelf zou nauw verbonden zijn met het ontwaken van het gigantische Rusland, zoals Herzen op indringende wijze uiteenzette in een imposante brief aan de historicus Jules Michelet (1851, opgenomen aan het slot van de memoires). Herzens inzicht in historische en politieke processen heeft zelden gefaald. In de jaren zestig werd Herzens invloed minder. De jongere revolutionairen verweten hem zijn ‘esthetische’ levensstijl. Hij, Herzen, leefde in welstand in Londen ver van de werkelijke armoede en ellende, schreef journalistieke en filosofische pamfletten, terwijl zij, de strijders ter plaatse, het gevaarlijke werk moesten opknappen. In zijn latere jaren heeft Herzen het ‘botte materialisme’ van de jongeren met verdriet zien ontwikkelen. Nadat hij Londen verlaten had, heeft hij in Genève nog een Franse versie van De Klok pogen uit te brengen. De onderneming mislukte. In 1870 keerde hij opnieuw naar Parijs terug waar hij kort voor het uitbreken van de oorlog overleed. Hij werd in Nice, naast het lichaam van Natalie, begraven.
Herzens denken was in hoge mate maatschappelijk georiënteerd. Hij heeft over een enorme variatie van onderwerpen zijn ideeën op papier gezet. In enkele passages die in de memoires aan het hoofdstuk over Proudhon zijn toegevoegd, heeft Herzen bijvoorbeeld een aangrijpend protest doen klinken tegen de onderdrukte en miskende positie van de vrouw en de valse Christelijke idealen ten aanzien van de sexualiteit waarmee zij in haar jeugd werd grootgebracht. Ook ten aanzien van de kunst heeft Herzen belangwekkende uitspraken gedaan. Een fragment uit Van de andere oever ter introductie: ‘En welk doel heeft het lied dat een zangeres zingt?... geluiden, klanken die zich uit haar borst losmaken, klanken die versterven dadelijk nadat ze ten gehore zijn gebracht. Als u, in plaats van ervan te genieten, er iets anders van verlangt, er een ander doel van verwacht, kunt u blijven zitten wachten tot de zangeres uitgezongen is, en het enige wat u zult overhouden is de herinnering, en berouw, dat u, in plaats van te luisteren, iets hebt verwacht...’. En daarmee zijn we beland in de fascinerende (zij het vaak oeverloze zo niet vruchteloze) discussie over het doel van de kunst en de taak van de kunstenaar zoals die sedert de vroege negentiende eeuw gevoerd is en voor sommigen nog nauwelijks aan actualiteit verloren heeft. Hoe dan beschouwde Herzen de ontwikkelingen in de kunst?
Tussen 10 juni 1862 en 15 januari 1863 schreef Herzen acht belangwekkende brieven aan zijn vriend Toergenjew. De laatste had hem in mei 1862 in Londen bezocht. In deze brieven zette Herzen de gedachtenwisseling voort die beide mannen in Londen (de stad van ‘zere kelen, bronchitis, astma en het praten tussen de tanden’, zoals Herzen in de eerste brief schreef) gevoerd hadden. De brieven zijn onder het hoofdstuk ‘Ends and Beginnings’ in de memoires opgenomen. Vooral in de eerste brief schonk Herzen uitgebreid aandacht aan de ontwikkelingen in de kunst zoals hij die interpreteerde. In deze brief zoekt Herzen naar de oorzaken van het verval in de kunst. In geheel Amerika, schrijft hij, is er geen Campo Santo als in Pisa te vinden, maar het Campo Santo is een begraafplaats. (Amerika als alternatief, als uitwijkplaats voor teleurgestelde Europeanen, was een veronderstelling die Herzen voortdurend heeft beziggehouden. Maar de hoop op een ‘nieuw begin’ in een land dat niet gebukt ging onder de loodzware druk van een lange traditie, werd door Herzen | |
[pagina 87]
| |
kritisch verworpen. De strijd diende in Europa zelf voortgezet te worden). Waar, vraagt Herzen, vindt men tegenwoordig de nieuwe levende en creatieve kunst, waar is het artistiek element in het leven zelf? Om steeds maar weer de doden op te roepen, om voortdurend het werk van Beethoven uit te voeren of Phèdre en Athalie te blijven herhalen, daar is weliswaar niets op tegen maar het toont geen waarlijke scheppingskracht. Waar is de nieuwe kunst, het nieuw artistiek initiatief? Herzens verwijzing naar Italië is interessant. Het is niet verbazingwekkend dat juist op Europa's meest historische grond enkele decennia later de explosie van het Futurisme zou losbarsten. Die jongeren waren opgegroeid in steden als musea. En dat is niet noodzakelijk een stimulerende ervaring. De druk van het verleden kan even belemmerend werken als de autoriteit van ouders die te lang op een intelligent kind blijft drukken. Marinetti riep zijn makkers op naar de hamers te grijpen om de vereerde historische steden tot puin te slaan. Dit protest gold bovenal de cultus van het verleden onder de tijdgenoten, met name van de Renaissance. In die verheerlijking van dat tijdperk - waarvoor de cultuurfilosoof Baumgarten het lelijke woord Renaissancismus bedacht - lag een duidelijk afkeer besloten van de sociale tendenzen en artistieke ontwikkelingen in de eigen periode. Voor Herzen, en vele andere denkers en kunstenaars, dreigde Europa door de historische gezindheid te vervallen tot een stoffig museum, de kunstenaar tot een slaperig suppoost. In de jaren zestig weerklonk in Frankrijk de felle kreet: il faut être de son temps! Herzen deelde deze gedachte die wij voor de kunst tegenwoordig wellicht als ambivalent zouden verwerpen, maar die in de tweede helft van de negentiende eeuw een concrete inhoud bezat. Men richtte zich tegen het academisme in de kunst en tegen de historische instelling van kunstenaars die hen verlaagde tot slaafse navolgers van de voorgangers. De kunstenaar, aldus Herzen, moet inspiratie in eigen tijd en omgeving vinden. Geen enkel onderwerp is beneden zijn waardigheid. Hij bezit juist de gave om het alledaagse en gewone tot een hogere orde van waarde te verheffen. Het grootste probleem voor de eigentijdse kunstenaar, aldus Herzen, is de dominerende vulgariteit van de petit bourgeois. De oorzaak van het verval van de kunst ligt in het feit dat de kleinzielig-burgerlijke idealen de Europese samenleving zijn gaan overheersen. In een dergelijke situatie vervangt de fotograaf de schilder - fotografie, die ‘draaiorgel versie van de schilderkunst’. De kunst in onze eeuw, schrijft Herzen in deze brief aan Toergenjew, is dan ook beter gesitueerd in de armoedige sloppen van de binnenstad dan in die geestdodend groene lanen waar de burger zijn gemak en comfort zoekt. De werkelijke kunstenaar zal zijn onderwerpen dienen te vinden in de strijd die de verschoppelingen van de samenleving moeten leveren. Vele sociale critici in de tweede helft van de negentiende eeuw deelden deze opvattingen. Dezelfde ideeën werden in de kring van realisten naar voren gebracht, door Gustave Courbet bijvoorbeeld, die krachtige persoonlijkheid die men wel als de ‘Proudhon van de schilderkunst’ heeft aangeduid. Aan Proudhon wijdde Herzen een apart hoofdstuk in zijn memoires. Deze filosoof, schreef Herzen, is iemand die je net als Hegel nieuwe wapens verschaft, die je denken verscherpt, die je middelen levert maar geen resultaten. In 1865 verscheen Proudhon's Du principe de l'art et de sa destination sociale. Zijn denken over de functie van de kunst in de samenleving was in hoge mate geïnspireerd door en gebaseerd op de werken van Courbet. Ook Proudhon benadrukte de noodzaak van een contemporaine kunst, verlost uit de wurgende greep van het verleden. Twaalf jaar eerder, in de Philosophie du progrès, had Proudhon reeds uitgeroepen dat hij voor de noodzakelijke vernieuwing in de kunst musea, kathedralen en salons zou willen verbranden (waaruit blijkt dat Marinetti stellig niet de eerste was die de Europese intelligentsia met soortgelijke ideeën schokte). Een periode van vijftig jaar zou dan moeten volgen waarin kunstenaars hun werk staakten opdat het verleden volledig vergeten kon worden. Achter deze opmerking ligt het typisch negentiende eeuwse geloof onder utopisten dat men met het verleden zou kunnen breken om een geheel nieuw begin te maken. Sociale en artistieke vernieuwing zouden dan samen gaan. Herzen deelde dit geloof niet, integendeel. Hij was zich daarvoor teveel bewust van de historische continuïteit (afgezin nog van de grote bewondering die hij voor vele voorgangers koesterde). In zijn denken ten aanzien van de kunst zou hij tot andere conclusies dan Proudhon komen. Proudhon had de kunst een functie in het proces van sociale vernieuwing toegekend. De kunstenaar, in vele opzichten, als dienaar van het sociale ideaal. Herzens opvattingen ten aanzien van de functie van de kunst staan daar lijnrecht tegenover. Kunst - c'est autant de pris; het kunstwerk verschaft ons een uniek en ondeelbaar geluk. In ons bestaan zwoegen we hard voor sociale verbetering, voor roem, voor ons land, voor onze kinderen, voor geld. Slechts de kunst verlost ons van die strijd en schenkt genot en verlichting. Daarmede is haar doel bereikt. Daarin ligt de gezegende kracht van alle grote kunst. Zij kent geen ander doel.
In zijn filosofie van de geschiedenis weigerde Herzen de stelling te onderschrijven dat er een herleidbare route in de ontwikkelingsgang van de mensheid te ontdekken zou zijn. Hij bestreed die opvatting vanuit het besef van de grillige creativiteit waarmee de mens zich struikelend een onvoorspelbare weg zoekt. De notie van een perfecte samenleving is een abstractie waaraan het individu nooit mag worden opgeofferd. En evenmin de kunst. De vrijheid van de kunstenaar, de onafhankelijkheid van de kunst, zijn inherent aan het denken van Herzen. Dienstbaarheid leidt tot slaafsheid, onderdanigheid en onderdrukking. Vrijheid, onafhankelijkheid en trots zijn uiteindelijk de hoogste menselijke waarden die Herzen beklemtoont. En dat maakt hem tot een stimulerend leermeester.
De herinneringen van Alexander Herzen zullen in vier delen verschijnen in de serie Privé Domein van De Arbeiderspers. |
|