Bzzlletin. Jaargang 11
(1982-1983)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Jaap Goedegebuure
| |
[pagina 38]
| |
mogelijk dat de meest uiteenlopende en contrasterende motieven met elkaar verbonden worden tot het basispatroon dat al zijn romans en verhalen beheerst. Isolement leidt tot angst, angst wordt herleid tot schuld. Maar tegenover schuld staat beschuldiging, de projectie van angst heet haat, en tussen wroeging en worging is het ook in een ander opzicht dan het strikt letterlijke maar een miniem verschil. Heel dit kluwen van tegenstrijdige gevoelens laat zich herleiden tot één kernmoment: het ogenblik waarop een kind wordt losgemaakt uit de veilige tweeëenheid met de moeder. Dit moment valt bij Brouwers niet samen met één tijdstip, het zijn er minstens drie: geboorte, de fase van bewustwording die met de eerste taalverwerving gepaard gaat, en de definitieve scheiding wanneer de moeder het kind aflevert bij de poort van het internaat. Elk van deze drie momenten markeert een steeds grotere afstand, totdat de kloof onoverbrugbaar is. Vanaf dat punt heerst er een permanente staat van oorlog, niet alleen met de moeder, maar met de hele wereld. ‘Naar de hel met haar. Ik bedoel: naar de hel met alle moeders.’Ga naar eindnoot4. Zoals de uitdrijving uit het paradijs voor Adam en Eva gelijk stond met de zondeval,Ga naar eindnoot5. waarmee de menselijke schuld begint (volgens de joods-christelijke opvatting althans, die onze Westerse cultuur doordrenkt heeft), zo herleidt Brouwers het begin van zijn schuldgevoel tot de verbreking van de band tussen moeder en kind. Bij de paradox dat hij zijn onvermogen tot communicatie communicabel probeert te maken, in vrijwel alles wat hij schrijft, hoort het besef dat het juist de taal is die een ongestoorde uitwisseling tussen mensen in de weg staat. Ook wat dat betreft begint de verstoorde relatie met de anderen bij de moederfiguur. De ouder geworden ik van Het verzonkene vertelt dat hij voor de gesprekken met zijn moeder een denkbeeldig ondertitelingsapparaat nodig heeft. ‘Maar vaker en vaker begon het voor te komen dat het haperde en de mededelingen van mijn moeder onvertaald bleven.’Ga naar eindnoot6. Het gaat hier om niets meer of minder dan een Babylonische spraakverwarring binnen de eigen psyche. Zoals men weet verduidelijkt het Bijbelverhaal over de toren van Babel evenveel over de zondeval als de geschiedenis van Adam en Eva's verbanning uit het paradijs: de menselijke honger naar kennis en vooruitgang werd gestraft met onderlinge onverstaanbaarheid. Bij Brouwers gaat het onvermogen tot communicatie bovendien nog gepaard met een versplintering van de eigen persoonlijkheid. Mijn leven lang bevind ik mij tussen talen, halftalen, bastaardtalen of folkloretalen, bij het horen waarvan ik het medegedeelde eerst in het Nederlands moet vertalen. Dit heeft mijn levensloop tot hier nogal bepaald en ook mijn karakter. Alleen in de slaap ‘vloeien de verschillende werelden tot één wereld in elkaar, en mijn verschillende ikken tot één ik. De taal die er gesproken wordt begrijp ik. Ik ben in die wereld waar ik hoor.’Ga naar eindnoot8. Deze gelukzalige slaap eindigt steevast met een zelfde soort droom. De ik is verdwaald in een labyrint-achtige omgeving, waar alle paden en gangen doodlopen. Ik merkte al op dat een dergelijk isolement bij Brouwers vrijwel altijd tot schuldbesef leidt. Hoe die verbinding tot stand komt valt te illustreren aan de hand van het hoofdstuk Zonder onderschriften uit Het verzonkene waaruit ik hiervoor al enkele malen eerder eerder citeerde. Uit deze droom word ik wakker als ik in dwaaltuin of dwaalhuis iemand ben tegengekomen van wie ik houd en deze mij blijkt toe te spreken in een taal die mij volstrekt vreemd is en die ik niet kan vertalen. Terwijl ik deze taal beluister en hartstochtelijk probeer er althans iets, één woord, van te begrijpen, zie ik de geliefde persoon veranderen, verouderen, afschuwwekkend lelijk, ten slotte onherkenbaar worden, - en ik voel mij verkillen: mijn liefde voor de geliefde persoon verlaat mij. Er ontstaat een warrelend waas, zoals wel te zien is op een ingeschakeld, maar geen beeld vertonend televisiescherm. Dit waas kapselt mij in. Daarna lig ik in mijn bed, minder dan een seconde wakker en vervuld alweer van schuldgevoel: - dat het mijn schuld is dat ik de tot mij gesproken taal niet heb verstaan.Ga naar eindnoot9. De hier ingevoerde ‘geliefde persoon’ kan niemand anders zijn dan de moeder. Het verzonkene maar vooral Bezonken rood, gaan over de verwijdering die zich ten opzichte van haar voltrekt wanneer zij haar magische schoonheid verloren heeft, en de heks is geworden die de ik-figuur geïsoleerd heeft in de gevangenisachtige omgeving van de kostschool. Sindsdien zijn beiden voorgoed ‘verkeerd verbonden’. Het ‘warrelend waas’ dat het televisiescherm bij gestoorde ontvangst vertoont, heeft zijn pendant in de voile die de moeder draagt wanneer de hoofdpersoon van Bezonken rood door haar bij het pensionaat wordt afgeleverd. Deze sluier valt als een scherm voor haar gezicht ‘als zij zich naar mij overtuigt om mij een afscheidszoen op mijn mond te geven, - dit “voorval” is tekenend voor de rest van mijn leven: wij kussen elkaar door een traliewerk van spinneweb.’Ga naar eindnoot10. Enkele bladzijden verder lezen we dan: Al dat afscheid nemen is er de oorzaak van geworden dat mijn moeder en ik ten slotte voorgoed verkeerd verbonden raakten, en ik heb leren leven met het traliewerk tussen mij en haar, tussen mij en de anderen. Mijn liefde gaat verloren.Ga naar eindnoot11. De laatste vier woorden komen uit een citaat dat als een soort leidmotief steeds weer in het verhalend werk van Brouwers opduikt. Het gaat om het drieregelig opschrift dat Herman Gorter ooit plaatste boven de afdeling ‘Socialistische verzen’ in de bundel De school der poëzie. O God! Ik sta aan den verkeerden kant.
Ik ga te gronde.
Mijn liefde gaat verloren.
Dit gedicht is door Brouwers voor het eerst gebruikt als motto voor zijn verhaal ‘Thijmen Hoolwerf’ (opgenomen in zijn debuutbundel Het mes op de keel en herdrukt in De toteltuin), dat het isolement, deels zelfgekozen, deels opgedrongen, tot thema heeft. Hoe belangrijk de functie is die het Gorter-citaat in het werk van Brouwers vervult valt ook op te maken uit het nu volgende fragment uit Het verzonkene. Mijn vader steekt zijn handen naar mij uit, en al wil ik het niet, ik begin met mijn vuisten om mij heen te maaien, al wil ik het niet, ik begin hem krijsend te slaan, al wil ik het niet, ik sla hem de boot [in dit geval een militair hoofddeksel, J.G.] van zijn hoofd. Integendeel, ik wil hem omhelzen, mijn liefde voor hem is zo groot als ik zelf ben, en hem zeggen alle woorden die ik al kan spreken, opdat niemand in mij wone dan u alleen, - maar ik kan het niet. Schiet tegenover de vaderfiguur de communicatie ook op het niet-verbale vlak tekort, met de moeder heeft het kind, dat nauwelijks weet heeft van verbale vormen van verstandhouding, een band die door het Maleis, de taal van het paradijselijk kindergeluk, wordt verstevigd. De alter ego's van Brouwers zijn opgegroeid in Nederlands-Indië, dat achteraf, in de mythologie van zijn verhaald universum, de status van droomland krijgt. Het heimwee naar Indië, dat Het verzonkene en Bezonken rood doortrekt, hangt samen met de wens onder te mogen gaan in de schuldeloze toestand van het onbewuste, waar taal en denken de kloof tussen ideaal en realiteit nogniet markeren. | |
[pagina 39]
| |
Deze toestand wordt alleen in de eerste levensfase in zijn absolute totaliteit ervaren, en later alleen nog bij flitsen tijdens de slaap en in de roes van de alcohol. Exel, winter 1979. Met Jaap Goedegebuute en Maarten 't Hart.
De terugkeer tot ‘het kind dat wij waren’ leidt bij de meesten van ons naar de moeder en de moederschoot. In Het verzonkene krijgt deze waarheid een pregnante vertaling in het herinneringsbeeld van het zwembad waar het Indische kind leerde zwemmen. Woorden in het water heet het hoofdstuk waarin dit beeld opgeroepen wordt, en die titel heeft betrekking op de bijna sprookjesachtige manier waarop moeder en kind zich met elkaar verstaan. Onder water zegt mijn moeder woorden, ik hoor de klanken ervan. Een waterwezen, niet mijn moeder, spreekt mij toe. Ik zie de woorden als bellen uit haar mond komen en overal om mij heen opstijgen en stukspatten. Ik vind het zonde van die woorden. Onder water spreidt het haar van mijn moeder zich naar alle kanten open en wordt haar hoofd een zwarte bloem. Uit het hart van die bloem stijgen woordbellen op, ze zijn waterkleurig groen dat heten moet droomgroen. Ik ben nog geen twee jaar. [...] Maleise woorden en andere klanken uit het land van herkomst, dit mengsel van geluiden dat ik hoorde tussen schemering en nacht, voordat ik onder zeil ging, vóór mijn derde jaar, sluimergeluiden, droomgeluiden, de geluiden van de stilte, dat is tempo dahoeloe. De geluiden van Goudland. Atlantis is nog niet verzonken.Ga naar eindnoot14. Aan het woordenloze geluk wordt een eind gemaakt door de Japanse bezetting en de gevangenschap in Tjideng, een gevangenschap die verlengd lijkt te worden tot levenslang wanneer na het Indische interneringskamp het Europese internaat wacht. Dertig jaar later: het blijkt dat ik er nooit ben uitgekomen. Nog altijd sta ik met mijn rug tegen de muur en peuter met mijn vingernagels het cement tussen de stenen van de muur [van de kostschool, J.G.] vandaan, dit is mijn kleine subversieve daad. Dichtgenaaide broekzakken en ijzertjes onder mijn schoenen. Altijd opstandig en altijd de verliezer, nog altijd degene die het eerst wordt geslagen, en het hardst, en het langst. De buitenstaander. Ik word aangeknaagd door niet te beschrijven angst. Ik kan van niemand houden, ik kan met niemand communiceren, niemand kan met mij communiceren of blijkt mij iets te vertellen te hebben.Ga naar eindnoot15. Het is dit permanente isolement dat het noodzakelijk maakt om ‘in onderschriften’ te spreken en te schrijven. Daartoe voelt de schrijver zich in de eerste plaats gedrongen omdat hij, niettegenstaande zijn tweeslachtige hang naar het isolement, zich toch wil blijven meedelen. Maar de noodzaak geldt ook voor Brouwers' dubbelgangers, willen hun ‘verschillende ikken’ niet volkomen onverstaanbaar voor elkaar worden (met de desintegratie van de persoonlijkheid als een onvermijdelijk gevolg). De splitsing in ik en tegen-ik treedt herhaaldelijk op, bijvoorbeeld in ‘Ego vir’, niet toevallig in de jij-vorm geschreven (wat al duidt op een barst in de persoonlijkheid). De hoofdpersoon van dit verhaal is net als Thijmen Hoolwerf een teruggetrokken jongen die op de zolder van het ouderlijk huis een fantasiewereld creëert, maar tegelijk zoveel afstand tot zichzelf neemt dat hij zijn eigen monologen voor zich ziet. ‘Als in een tekstwolkje in een stripverhaal lijken ze zichtbaar boven je hoofd te staan.’Ga naar eindnoot16. Dergelijke gewaarwordingen doen zich ook voor bij de ikfiguur van Zonsopgangen boven zee, de roman waarin het isolement haast lijfelijk voelbaar gemaakt wordt doordat de vertelruimte is beperkt tot de paar kubieke meters van een stilstaande lift. ‘Ik schrijf dit en het lijkt of ik ondertitelingen zit te schrijven, die mij, mijn werk en mijn intenties zouden moeten verklaren’,Ga naar eindnoot17. zo laat Brouwers zijn alter ego noteren in Het verzonkene, het boek waar ik in het voorafgaande zo dikwijls uit geput heb. Geheel afgezien van de al gereleveerde scepsis ten aanzien van nut en noodzaak van deze zelfverklaring, die er niet alleen maar ten behoeve van de lezers is maar vooral ook voor de auteur zelf, en die daardoor een vorm van zelfrechtvaardiging wordt, vind ik dat Brouwers op altijd adequate dikwijls indrukwekkende wijze uitdrukking heeft gegeven aan zijn gevoel van verkeerd verbonden zijn.Ga naar eindnoot18. |
|