Iedere goede roman bezit een zekere mate van werkelijkheidsgehalte. Het woord ‘verzinnen’ is eigenlijk nooit op zijn plaats. De psychologie heeft wel geleerd dat al onze uitingen, of die nu van artistieke of andere aard zijn, gebonden blijven aan de persoonlijkheid. De afstand tussen ervaring, gewaarwording, aandoening, aandrift kan kort zijn, wanneer er een geringe bewerking heeft plaatsgehad tussen de mens en zijn uiting, de afstand kan ook zeer, zeer lang zijn - zodat er ruimte is gekomen voor vergeten, verdringen, vervormen, verkleinen en vergroten, wijzigingen in tijd, plaats, personages, atmosfeer. Voor wetenschappelijk geschoolde of ook voor ‘alleen maar’ invoelende lezers is het echter altijd mogelijk de weg terug te vinden, van het boek naar de maker. Maar daaraan bestaat lang niet altijd behoefte. Een roman kan immers ‘waar’ zijn op verschillende niveaus. Het voor de kunst belangrijkste niveau is dat van de aandoening, de emotie: voelt de lezer zich ‘geraakt’, geboeid, meegesleept, wordt hij zich al lezend bewust van eigen gevoelens of verruimt hij zijn bewustzijn door deel te nemen aan nooitgekende belevenissen, ervaart hij het vertelde als een innerlijke waarheid of laat het hem koud ... zo zijn er vele reacties mogelijk.
Dan is er zoiets als het werkelijkheidsniveau, voor een ieder kenbare factoren, waarvan de meeste romanciers zich bedienen om hun verhaal te situeren in ruimte en tijd. Het is mijn opvatting dat een schrijver die factoren uit de werkelijkheid met een zekere eerbied dient te behandelen. Wanneer het in een verhaal of roman in Den Haag op 21 juni 1982 twintig graden vriest, zal iedere lezer die op de hoogte is met ons klimaat, daartegen protest aantekenen. Tenzij de schrijver het geheel duidelijk heeft geplaatst binnen een fantastisch of illusoir kader. Maar op het niveau van de aandoeningen, de emoties, is Bezonken Rood van een hartverscheurend ‘waar’-zijn, en dat deze ‘laag’ in de roman op een groot aantal mensen zo'n hevige indruk maakt is toch ook een resultaat van literaire techniek. De verschillende niveaus zijn wel te onderscheiden, maar niet absoluut te scheiden. De reacties van lezers en professionele critici worden elders in dit nummer door Marjoleine de Vos besproken en geanalyseerd in een artikel met de conclusie waarvan ik het volkomen eens ben.
Belangwekkend aan deze reacties is de intensiteit en heftigheid waarmee vele stukken voor of tegen Bezonken Rood geschreven zijn. Letterkundige beoordelaars, erudiete boekenliefhebbers, lotgenoten-uit-de-kampen en ‘gewone’ belangstellenden (hiermee bedoel ik diegenen die geen specifiek-literaire interesse hebben maar weieens willen weten hoe het daar toeging, in de Jappenkampen), mengen zich in de strijd. Het is niet mogelijk een scheiding der geesten waar te nemen tussen mensen die wel, en mensen die niet in de Japanse kampen hebben gezeten, want de twee-deling der meningen loopt dwars door deze categorieën heen.
Een literair criterium (deze term gebruik ik in het volle besef dat hiervoor geen sluitende definitie bestaat) zou men kunnen noemen de afkeer, ook weer in beide groepen voorkomend, tegen het ‘pathos’ waarvan Jeroen Brouwers zich bedient, en dat op velen een indruk maakt van onechtheid. Hier is duidelijk sprake van een mode in gevoelens, of beter een mode in uiting van gevoelens. Sinds de grootmeester Willem Elsschot ons leerde dat het mogelijk is door een sober doch uiterst geraffineerd woordgebruik aangrijpende inhouden niet breedvoerig te schilderen maar als het ware tussen de weinige woorden door op te roepen, is men in Nederland zo bang geworden voor het ronduit tonen van hevige gevoelens dat ook het woordgebruik in het dagelijks leven zich daaraan heeft aangepast. Romantische termen als ‘liaison’ en zelfs het nog ietwat geheimzinnige ‘verhouding’ hebben plaatsgemaakt voor het afstandelijker en daardoor in betekenis verkleinde relatie, hartstocht of passie is allang veranderd in vallen op en versieren, we zijn niet langer elkanders minnaar maar vriend, vriendin of partner, vroeger als hemelbestormend of meeslepend uitgebeelde ervaringen heten nu gewoon lekker vrijen met of zonder klaarkomen (dat hoeft niet altijd weetjewei, en je kunt het ook zelf doen); een mens lijdt niet meer doch heeft problemen, een mens is niet meer gelukkig doch gaat lekker. Dat het aantal zelfmoorden onder jeugdigen toeneemt wordt misschien medeveroorzaakt door het feit dat zij hun leed en verlatenheid niet meer mogen uitschreeuwen maar moeten meewerken aan pogingen dit alles bespreekbaar te maken. De angst voor grote gevoelens heeft in Nederland het aanzien gegeven aan ettelijke neuzelende proza-werkjes waar tussen de schaarse en pretentieuze zinnetjes niet meer,
zoals bij Elsschot, een ontroerende wereld zichtbaar wordt, maar dikwijls helemaal niets.
Het aantal zelfmoorden onder mensen uit Indische kampen, heb ik mij kortgeleden laten vertellen bedraagt een derde van het totale aantal in Nederland. Ook deze mensen hebben nooit voluit mogen huilen of schreeuwen. Toen zij, bezitloos en met een beschadigde gezondheid, vaak zonder duidelijke toekomst en nog gekweld door gruwelijke herinneringen, in Nederland aankwamen kregen zij veelal te horen dat ze maar flink moesten wezen, want hier waren veel ergere dingen gebeurd (hielden vooral diegenen ons voor die veilig in hun welvoorziene huizen waren blijven zitten, want de joden die nog terugkeerden waren ook niet zo spraakzaam). Nederland, dat weliswaar snel zijn troepen uitzond om ‘ons Indië’ op die inlandse rebellen te herwinnen, wist als het zo uitkwam nu wel kritiek te lanceren op ‘jullie kolonialen’ al waren hier vroeger de overzeese miljardenwinsten zonder protest opgestreken. Soldaten die weigerden opnieuw op onderdrukkingstocht uit te gaan kregen jarenlange gevangenisstraffen opgelegd, de Partij van de Arbeid verkwanselde haar beginselen van internationaal socialisme opnieuw, nu in ruil voor de AOW, en het waren voornamelijk de communisten die in woord en daad verzet aantekenden tegen de nieuwe imperialistische oorlog, door de Nederlandse regering schijnheilig gekwalificeerd als ‘politionele acties’.
Nu moesten verreweg de meeste Indische ex-geïnterneerden ook niet veel hebben van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd - vóór de oorlog hadden zij daarvoor weinig begrip opgebracht, na de oorlog zijn er nog heel wat mensen zodra ze uit de kampen kwamen door de Indonesiërs opnieuw geïnterneerd of op gruwelijke wijze om het leven gebracht - maar het was dankzij hun Nederlanderschap, niet uit persoonlijke verkiezing, dat zij slachtoffer waren geworden van de oorlog die in 1942 door de Nederlandse regering in Londen aan Japan was verklaard.
Kort na de oorlog ontstond een opbloei in de ‘Indische belletrie’ (in de Nederlandse taal geschreven literaire werken met betrekking, meer dan tot Indonesië, tot het voormalig Nederlands-Indië); door het Nederlandse publiek en zijn recensenten werden deze boeken veelal smalend afgedaan als ‘heimwee-literatuur’, terwijl men herhaaldelijk kon horen: ‘Ik ben nooit in Indië geweest ziet u, dus daarom interesseren die verhalen mij niet zo.’ Wel kwam er een golf op van Russische literatuur, en van Latijnsamerikaanse literatuur, en ook al waren de mensen daar evenmin geweest, de publiciteitscampagnes wisten de belangstelling er wel in te stampen.
Er werden herdenkingen gehouden over Nederlandse gevallenen in de oorlog tegen Duitsland. Er verschenen boeken met oorlogs- of verzetsherinneringen waaraan grote aandacht werd besteed, ook al was het literaire gehalte vaak dubieus. Ook verschenen er wel eens boeken over de Japanse kampen. Vele recensenten vingen hun besprekingen aan op de toon van, o, alweer zo'n verhaal vol zelfbeklag, nou, langzamerhand weten we dat wel...
De mensen-uit-Indië ‘waren flink’, hielden hun mond, constateerden vele jaren later, bij de opvang van Surinamers, dat het blijkbaar ook wel anders kon, maar hadden intussen zich min of meer ‘aangepast’, het wachtwoord uit de jaren vijftig en zestig.
En toen kwam er zo'n boek als van Jeroen Brouwers. Waarin, schijnbaar onbeheerst, schijnbaar overtrokken, werd gebro-