| |
| |
| |
Jan van der Vegt
John Hewitt, dichter uit Ulster
De Engelstalige literatuur van Ierland heet Anglo-Iers en de twee componenten van die naam verdragen elkaar niet zonder spanning. Dat is historisch bepaald, want het eiland is al sinds de Middeleeuwen in de ban van een vete tussen Keltisch en Angelsaksisch en die strijd is, nog afgezien van godsdienstige verwikkelingen, zowel politiek als cultureel. In het begin van deze eeuw was er de Ierse Literaire Renaissance, een opbloei die verweven was met het nationalisme dat leidde tot het pijnlijke proces van opstand en burgeroorlog, waarmee Ierland zich tijdens en na de Eerste Wereldoorlog van Engeland losscheurde, met achterlating van de zes graafschappen van Ulster die Brits moesten blijven.
Die opbloei maakte van Ierland een literaire hoorn des overvloeds, maar het paradoxale was, dat deze nationalistisch getinte beweging geen renaissance opleverde van de literatuur in de Keltische taal van Ierland, het Gaelic, hoewel de poëzie daarin tot in de 18e eeuw had gefloreerd. Natuurlijk hadden de Ierse schrijvers geen ongelijk dat ze zich bij het Engels hielden, meestal om de eenvoudige reden dat ze het Gaelic niet kenden. Maar dat bezorgde hun wel een cultureel dualisme, samen te vatten in de vraag hoe een Ierse schrijver Iers is. Ieder heeft dit op zijn eigen wijze proberen op te lossen, Yeats bijvoorbeeld door zich op een mythisch Ierland te oriënteren dat hem afschermde van de teleurstellende werkelijkheid, en Joyce door voorgoed uit Ierland weg te gaan en er verder in verwondering en wrok naar om te zien.
Dat historisch besef zo'n belangrijke plaats in de Ierse literatuur inneemt, is een begrijpelijk gevolg van de Anglo-Ierse tweeledigheid.
Wie zich met de historie bezighoudt, verdiept zich ook in eigen identiteit; en omgekeerd. Dit is zeker van toepassing op Noordierse schrijvers, want in Ulster is de spanning tussen Anglo en Iers het hoogst opgelopen. Aan de Ierse literatuur van de laatste halve eeuw heeft Ulster vooral poëzie bijgedragen. De vraag of hiervoor verklaringen zijn te vinden, moet onbeantwoord blijven, maar het grote aandeel van Noordierse dichters in het totaalbeeld van de Ierse poëzie is ook in de laatste jaren opvallend.
Bij wat nu de oudste generatie van Noordierse dichters is, hoort John Hewitt, die in 1907 in Belfast werd geboren. Later heeft hij nadrukkelijk gezegd, een ‘Ulsterman of Planter stock’ te zijn, een afstammeling van Engelse of Schotse kolonisten die zich in de 17e eeuw tijdens de ‘Plantations’ in Ulster vestigden. Zij brachten daar het rechtzinnige protestantisme, dat nog altijd zijn onverzoenlijke rol speelt in de politieke problemen die Noord-Ierland teisteren. Maar daarmee mag men Hewitt niet associëren. Zijn vader was onderwijzer, Methodist van gezindte en liberaal van levensbeschouwing, en dat laatste heeft veel invloed op de zoon gehad.
Tijdens zijn studie aan de Queen's University in Belfast specialiseerde hij zich in het werk van de 19e-eeuwse volksdichters uit Ulster, over wie hij veel later, in 1974, zijn boek Rhyming Weavers and other Country Poets of Antrim and Down publiceerde. In 1930 kreeg Hewitt een functie aan het museum van Belfast en hij bracht het tot adjunct-directeur. In 1957 zou hij directeur zijn geworden, als zijn socialistische en pacifistische sympathieën en activiteiten, die al van voor de Tweede Wereldoorlog dateerden, niet tegen hem gebruikt waren en hem niet verweten was dat hij onder de kunstenaars van Belfast katholieke vrienden had. Voor het rabiate protestantisme dat het openbare leven in Belfast beheerste, was een progressief en tolerant denkend man als Hewitt niet acceptabel.
John Hewitt
Hij verhuisde naar Coventry en werd daar museumdirecteur, maar na zijn pensionering in 1972 keerde hij naar Ulster terug. Hij begon er opnieuw poëzie te publiceren. In 1976 werd hij voor een drietal jaren ‘Writer in Residence’ aan Queen's University, zodat hij zelf kon bijdragen aan de vorming van een jongere generatie. De literaire activiteiten aan de universiteit van Belfast hangen ongetwijfeld samen met de bloei van de poëzie in Ulster (bijna de helft van de twintig dichters die Frank Ormsby in 1979 bij elkaar bracht in de bloemlezing Poets from the North of Ireland is er opgeleid, inclusief Hewitt aan wie het boek mede is opgedragen). Wat in die samenhang oorzaak is en wat gevolg, is moeilijk uit te maken.
De eerste fase van Hewitt's dichterschap was afgesloten met de Collected Poems 1932-1967. Daarna kwamen er nog
| |
| |
vijf bundels uit: Out of My Time (1947), Time Enough (1976), The Rain Dance (1978), Kites in Spring (1980) en Mosaic (1981).
Aan beide kanten van de grens die Noord-Ierland en de Republiek gescheiden houdt - maar die geen literaire scheidingslijn is geworden - heeft religieus fanatisme schrijvers het land uit gejaagd. In zekere zin geldt dit ook voor Hewitt, al ging hij niet naar Coventry om zich als schrijver vrijer te kunnen uiten. Wel drong zich tijdens het verblijf in Engeland de vraag naar zin Ierse identiteit sterker dan tevoren aan hem op, wat we kunnen afleiden uit het feit dat hij in 1971, kort voor zijn terugkeer naar Ulster, het gedicht ‘The Scar’ schreef, dat in zijn werk het indrukwekkendst dit probleem weergeeft. Al eerder, in het grote gedicht ‘Conacre’ (in Collected Poems), had hij geschreven over zijn verhouding tot ‘this mad island crammed with bloody ghosts’ en toen had hij het zo geformuleerd:
This is my home and country. Later on
perhaps I'll find this nation is my own
but here and now it is enough to love
this faulted ledge, this map of cloud above,
and the great sea that beats against the west
In Coventry werd het ‘later on’. ‘The Scar’ is een van de vele gedichten van Hewitt die op anekdotes uit zijn familie of voorgeslacht zijn geïnspireerd; net als bij Yeats is ook bij hem het historisch besef sterk op eigen afkomst gericht. Zijn overgrootmoeder stierf door een besmetting die zij had opgedaan toen zij een bedelaar brood had gegeven. In ruil voor haar gebaar moest zij aanvaarden dat de tragiek van de Ierse bevolking haar deel werd, en de dichter voelt dat als een litteken in zijn lichaam nawerken. Historisch decor van het voorval is de Grote Hongersnood, die vooral het westen en zuiden van Ierland in het midden van de vorige eeuw trof en die het gevolg was van mislukkende aardappeloogsten en slecht beheer van het land door de Engelsen.
There's not a chance now that I might recover
one syllable of what that sick man said,
tapping upon my great-grandmother's shutter,
and begging, I was told, a piece of bread;
for on his tainted breath there hung infection
rank from the cabins of the stricken west,
the spores from black potato-stalks, the spittle
mottled with poison in his rattling chest;
but she who, by her nature, quickly answered,
accepted in return the famine-fever;
and that chance meeting, that brief confrontation,
conscribed me of the Irishry forever.
Though much I cherish lies outside their vision,
and much they prize I have no claim to share,
yet in that woman's death I found my nation;
the old wound aches and shews its fellow-scar.
Het is een geladen gedicht, wat hoorbaar is aan de vele alliteraties en assonances. De dichter heeft zich met deze verklaring voorgoed bij de Ierse geschiedenis ingelijfd, wat hij in het trekken van het litteken zal blijven voelen. ‘Irishry’ is een archaïsch woord voor de in Ierland geborenen tegenover de kolonisten die uit Engeland kwamen. Voor een man die weet dat zijn wortels juist in die laatste bevolkingsgroep liggen, is dit door deze woordkeus een vèrstrekkende verklaring. Toch drukt het gedicht ook afstand uit, en dat is typerend voor Hewitt. Hij weet dat zijn levensbeschouwing niet die van de ‘Irishry’ is, dat hij geen aandeel heeft in wat voor hen waardevol is. Die afstand is voor de dichter misschien een tekort. ‘The Scar’ geeft daarom het verlangen weer om wezenlijk, ‘existentieel’, betrokken te raken bij Ierland en zijn tragische geschiedenis, waar de dichter als afstammeling van de Planters, zich nog een vreemde is blijven voelen. In Collected Poems staat het gedicht ‘Once Alien Here’, waarin de dichter met een beroep op zijn affiniteit met verschillende aspecten van de natuur van Ulster, die door Engelsen naar hun hand gezet is en door Ieren van magie en historie voorzien, zijn geboorterecht opeist: ‘as native in my thought as any here’. Maar in hetzelfde gedicht weet hij ook dat hij als Anglo-Ier tussen wal en schip van de twee culturen in kan vallen: ‘yet lacking skill in either scale of song,/the graver English, lyric Irish tongue -’. Maar door het zo te formuleren, geeft hij toe dat hij beide toonsoorten wil leren. Als hij dertig jaar later ‘The Scar’ schrijft, maakt hij in de toon en de woordkeus van het gedicht de spanning voelbaar tussen ingelijfd zijn en afstandelijkheid. Dat heeft te maken met het vasthouden aan zijn levensbeschouwing. Het gedicht ‘The Glens’, ook uit
Collected Poems, maakt dat duidelijk.
Zoals voor veel Ierse dichters is ook voor Herwitt de natuur van groot belang, wat voor de hand ligt in een weinig geürbaniseerd land. Het landschap van zijn hart bestaat uit de heuvels en dalen van Antrim, het noordoostelijke graafschap van Ulster. Een vallend blad, een brekende tak kunnen bij hem de ondergrondse stroom van de poëzie aan de oppervlakte brengen. Maar met de mensen die er wonen, kan hij geen werkelijk contact krijgen en ‘The Glens’ geeft ook de oorzaak daarvan aan:
I fear their creed as we have always feared
the lifted hand against unfettered thought.
In deze twee regels uit 1942 ligt de kiem van het conflict dat Hewitt vijftien jaar later uit Ulster zou doen vertrekken, en hierin werkt ook een opvoeding door die niet beheerst werd door een fanatiek geloof dat de gedachten aan banden legde. Het is begrijpelijk, dat de dichter juist die opvoeding tot een bestanddeel van zijn poëzie heeft gemaakt, omdat daarin de grondslag werd gelegd voor het gecompliceerde bouwsel van zijn Ierse identiteit. Hij deed dat vooral in de bundel Kites in Spring, die in 107 sonnetten een beeld wil geven van ‘A Belfast boyhood’. De eerste regel van het eerste sonnet is: ‘This is the story of a happy boy’. De dichter kan naar een gelukkige jeugd omkijken en de bundel wekt de indruk dat hij moeiteloos de 107 sonnetten met overwegend prettige of hooguit weemoedige herinneringen heeft gevuld. Misschien te moeiteloos, want bij al die sonnetten is er wel een aantal waarin hij in berijmd gekeuvel vervalt. Zo'n poëtische autobiografie is een hachelijke onderneming, waarbij het volhouden van intensiteit onmisbaar is. Maar we leren in die gedichten de eigenzinnige overgrootvader kennen die op het hoogtepunt van een religieuze opwekkingsbeweging zich niet liet pressen vrome liederen aan te heffen, maar oude balladen ging zingen. En Hewitt's vader, het schoolhoofd, die zijn zoon niet liet dopen omdat de toenmalige predikant hem teveel aan een caféhouder deed denken; vader Hewitt was als geheelonthouder tot geen compromis bereid. Voor de dichter is dit voorval een symbool van zijn geestelijke onafhankelijkheid geworden. Hij kon opgroeien in vrijheid, zonder bij voorbaat ergens bij te zijn ingelijfd, zodat hij later zijn keus kon maken zonder dat hij zich ergens tegen af hoefde te zetten. De gesprekken met zijn vader tijdens de dagelijkse wandeling naar school vormden zijn denken, zegt hij, als in de geest van Socrates. Ook de jeugdige confrontatie met het katholieke
Ierland is verwerkt in Kites in Spring. Het gezin Hewitt krijgt katholieke buren en door vriendschap met zijn buurjongen komt John in aanraking met een wereld die onbekend voor hem is:
... faces, places named, unknown to me.
Benburb, Wolfe Tone, Cuchulainn, Fontenoy.
I am still grateful, Willie Morrisey.
| |
| |
Het zijn de waarden waarop hij volgens ‘The Scar’ geen recht kon laten gelden, maar de kennismaking ermee moet wel de latere inlijving bij de ‘Irishry’ mogelijk hebben gemaakt. Vandaar de dankbaarheid tegenover die buurjongen.
Natuurlijk kon de dichter ook niet afzijdig blijven van de strijd die Noord-Ierland verscheurt, en die weer oplaaide toen hij in Engeland woonde. In de bundel Out of My Time heeft de confrontatie daarmee vorm gekregen. In een reeks van drie sonnetten, ‘Conversations in Hungary, August 1969’, vertelt Hewitt hoe hij tijdens een bezoek aan vrienden in Hongarije (de afstand werkt ook symbolisch) hoorde dat het Britse leger in Noord-Ierland had ingegrepen en hoe hij er dan niet in slaagt die vrienden uit te leggen ‘why Europeans, Christians, working-class,/should thress and struggle in that old morass.’ Midden op het Europese continent lijkt de sectarische strijd in Ierland een anachronisme en in de drie sonnetten is het laatste woord aan de Hongaarse vrienden die met ‘We build to fill the centuries' arrears’ een oordeel uitspreken waarop de dichter geen antwoord meer heeft. Hij weet dat het historisch besef in Ierland rampzalig is, omdat het de eeuwenoude vetes gaande houdt.
Dit inzicht staat in dezelfde bundel centraal in het gedicht ‘Neither an Elegy nor a Manifesto’, dat als ondertitel heeft: ‘For the People of my Province and the Rest of Ireland’. Het omschrijft zichzelf als ‘unrhetorical’, als een ‘thougtful response’. Het wijst op het gevaar van de Herinnering, niet voor niets met een hoofdletter geschreven, dat wrede web dat telkens weer slachtoffers maakt. Denkend aan die doden durft de dichter niet meer te vragen dan: ‘Bear in mind these dead’; en hij weigert onderscheid te maken: van welke partij ze zijn, of ze vielen in de strijd of door verdwaalde kogel. Vergeleken met ‘The Scar’ is dit een beschouwelijk, evenwichtig gedicht, dat duidelijk maakt dat de dichter zijn inlijving bij de Ierse geschiedenis niet ten koste van de redelijkheid laat gaan. Hij accepteerde de erfelijke besmetting door de Ierse tragiek, maar hij wil vrij blijven van de besmetting door partijgangers. Zijn plaats als Anglo-Iers dichter is die van een ‘honnête homme’, of - met een meer aan zijn land van herkomst aangepaste uitdrukking - die van een ‘Honest Ulsterman’.
Met die instelling blijft men toeschouwer en ook daartoe lijkt hij in zijn jeugd voorbestemd te zijn. Over de ‘Terrible Beauty’ van 1916 - Yeats' beroemde omschrijving van de Ierse Paasopstand - hoorde Hewitt op school van een onderwijzer, die zijn vakantie in Dublin erdoor bedorven zag. Zowel in Time Enough als in Kites in Spring is aan die anekdote een gedicht gewijd. De afstand maakte de bloedige gebeurtenissen tot een vreemd verhaal en dat legde misschien de basis voor de latere rationele benadering van het Ierse conflict. Dat is bij Hewitt even belangrijk gebleven als de erkenning in ‘The Scar’ dat hij de Ierse tragiek in het bloed meedraagt.
Rationele afstandelijkheid kan ook in het nadeel van de poëzie werken, en dat komt vooral aan het licht in enkele van de gedichten die Hewitt in verschillende bundels gewijd heeft aan de Ierse volkspoëzie. Daarin heeft de dichter zich soms niet van de onderzoeker kunnen bevrijden, de gedichten vertellen dan over die volkspoëzie en over Hewitt's interesse ervoor. Zo vindt niet de transformatie plaats die nieuwe poëzie zou hebben opgeleverd.
Weer anders werkt het in de natuurpoëzie. Een enkele keer nadert Hewitt's affiniteit met de natuur de grens van de mystieke ervaring. Dat gebeurt in ‘The Glen of Light’ (uit The Rain Dance) waarin hij de overweldigende ervaring van het licht tracht uit te drukken, maar vooral in ‘The Blossomed Thorn’ (uit dezelfde bundel), waarin hij op een toon die aan Wordsworth herinnert, over een bloeiende meidoorn boom schrijft:
As gazing at it long I stood,
a strange awareness stirred within,
not of my flesh becoming wood
and stinging where the buds begin,
but of a flowing universe
that poured and streamed towards the tree,
swept with a magnet's silent force
Maar de dichter weet het moment van overgave en zelfverlies te voorkomen: ‘to hoard my risked identity/I had to pluck myself away.’ Ook hier is de woordkeus veelzeggend: het werkwoord ‘to hoard’ roept associaties op met kostbaarheden. De eigen identiteit is een schat die bewaard moet blijven.
Zo manifesteren zich twee kanten van een persoonlijkheid die haar wortels heeft in beide delen van de samenstelling Anglo-Iers. De rationele zelfbeheersing, het veilig stellen van de identiteit, is de erfenis van de Planters die het land cultiveerden. De ervaring van zoiets als ‘the One Reality’, een mystiek begrip waarmee Yeats geen enkele moeite had, is een romantische kant die meer met de aanvaarde Keltische erfenis te maken heeft.
In het litteken vond Hewitt de metafoor die de sterkste uitdrukking gaf aan zijn relatie tot de tragiek van de Ierse geschiedenis. Voor een dichter die zich zozeer op zelfonderzoek heeft ingesteld, is het misschien even belangrijk de beelden te vinden waarin hij zijn dichterschap kan symboliseren. Hij zocht daarnaar in een aantal gedichten die in The Rain Dance staan. Allereerst dat waarmee de bundel opent en waaraan de titel is ontleend: ‘For a Moment of Darkness over the Nations’:
for dwellers in the drylands
| |
| |
take up your dusty prayer-wheel.
As for me, I shall stand up
and begin the Rain Dance.
Het is een merkwaardig gedicht, vrijer van vorm dan bij Hewitt gebruikelijk is, dat bij een eerste lezing niet lijkt te rijmen op de gedichten waarin we de rationele, naar evenwicht en redelijkheid zoekende persoonlijkheid van de dichter leerden kennen. Hier is de dichter de magiër die onder een dreiging die zich in de actuele historie kan voordoen, zich niet bij de nederigheid van de gebedsmolen bepaalt, maar die in zijn regendans de stortvloed wil oproepen. Het spreekt voor zichzelf, dat de regendans een metafoor voor het dichterschap is dat de dreiging onder ogen durft te zien. Maar dit gedicht heeft ook te maken met een kant van Hewitt's persoonlijkheid die we kunnen omschrijven als het streven naar een absolute ervaring, een afkeer van het onvolledige. Dat wordt vooral duidelijk als we dit korte vers over de regendans combineren met het even korte gedicht ‘The Romantic’, dat in de bundel op dezelfde bladzijde staat:
When the first white flakes
fall out of the black Antrim sky
I toboggan across Alaska.
I rehearse the funeral oration;
since I am for completeness,
never having learned to live at ease
Hier zien we hoe de dichterlijke fantasie een ervaring kan intensiveren: er hoeft maar wat sneeuw te vallen, of de dichter maakt in gedachten al een sledetocht door Alaska. Dat is de aardige kant ervan, maar het kan ook met de dood te maken hebben. En wat in dit gedicht dan nog een spel lijkt, is ernst in de ontroerende sequentie van de ‘October sonnets’ in Mosaic, waarin hij met een beheersing die de emotie verraadt, schrijft over zijn betrokkenheid bij het sterven van familieleden en van Roberta, de geliefde vrouw aan wie hij verscheidene gedichten heeft gewijd.
Maar de regendanser is niet Hewitt's essentiële metafoor voor het dichterschap. Die geeft hij in het grote, tweeledige gedicht ‘Ars Poetica’ uit The Rain Dance. In het tweede deel daarvan is het de boer die zaait en afwacht wat ervan opkomt. Ook dat nogal obligate beeld raakt niet de kern. Het wezenlijke staat in deze strofe:
My symbol's master was that solid man,
that slow and independent carpenter,
lord of an acre, no man's pensioner,
fixt in a place which knew his proper skill,
not waited-on like chance of rain or sun,
but like a quarry or a spring-fed well.
Dat beeld van vakmanschap en onafhankelijkheid is echter niet altijd van toepassing, want de dichter van wie de overvloed aan verzen door een gemeenschap aanvaard wordt en die niet hoeft af te wachten of zijn woord welkom is, is een ideaal-beeld. De realiteit is anders. Vandaar de tweede metafoor, die van de zaaiende boer. Het laat zich makkelijk raden dat Hewitt's voorliefde voor de volksdichters van de vorige eeuw ook met deze metafoor van de vrije ambachtsman te maken heeft.
In Mosaic, Hewitt's rijpste bundel, wordt deze metafoor ‘verhard’ tot die van de steenhouwer en krijgt het gedicht toon en vorm van een poëtisch testament:
Select the stone. Incise the words
exactly marking time of year.
Cut deep or shallow as requiered;
Let light or shadow emphasise.
Define with kerb the viewer's stance.
Avoid abstractions large or small.
All value judgements flake or split.
The lettered stone's the metaphor.
Het lange ‘Ars Poetica’ uit The Rain Dance is hier tot acht regels geconcentreerd, en daarin is de essentie samengebald. De steen is tegelijk grafsteen en metafoor voor het gedicht, zodat we kunnen zeggen dat de dood de dichter het uiteindelijke beeld voor de poëzie aanreikt. Vakmanschap, precisie en concreetheid zijn de enige deugden die hier geldig blijven en de plaats van de toeschouwer wordt afgebakend: hij zal op enige afstand moeten blijven.
In het werk van elke dichter van belang is een aantal verzen te vinden die onmiddellijk met het hart van dat dichterschap verbonden zijn. Het hierboven geciteerde ‘For Stonecutters’ is zo'n gedicht, en ook ‘The Scar’ hoort erbij. Ik zou er ook ‘The Sheep Skull’ uit Time Enough toe rekenen. Het beschrijft in de eerste strofe hoe in de winterse natuur, op een plek die in de zomer vol bloemen staat, de schedel van een schaap gevonden wordt. Die krijgt voor de dichter de functie van een verhelderend symbool, ‘shaped ... to make all things clear.’ Waar dan een bespiegeling over dood en leven voor de hand had gelegen, neemt het gedicht in de slotregels van de tweede strofe een verassender wending:
We stopped. You poked your stick into the hole
the spine had entered, raised the sculpture up:
my left hand took it in a steady grip,
my right drew off a horn with easy pull;
then, with more labour, we dislodged its twin
and dropped the bare mask back into the grass.
One horn for powder dry when foes draw in,
and one to toast each danger as we pass.
De dood levert een kruithoorn tegen vijanden en een drinkhoorn om gevaren te trotseren. Het lijkt bravoure, maar het is de levensinstelling van een man die geen fatalisme kent, die onder zwarte wolken de moed heeft als regendanser op te staan. Hewitt is de dichter van de rationele openheid tegenover wat zich aan hem voordoet. In Time Enough staat dit als een credo van zijn dichterschap in ‘Nourish Your Heart’:
Nourish your heart through all the ports of sense;
See you miss nothing proffered. Name and store
and set in order all. Let nothing be
a toy too small, a trophy overpast
the weighing palm that reckons less or more;
for all you know, or I know, these must last
the slow attritions of eternity.
Door een openheid die hier het opnemen en verwerken van alle zintuigelijke indrukken is, creëert de dichter iets wat de slijtage van de eeuwigheid kan doorstaan. Het is een voorstelling waarin het dualisme van stof en geest is opgeheven.
Achterin de bundel The Rain Dance staat het gedicht ‘Expectancy’:
Do all men wait like this for breaking light
or, tired of waiting, turn to stem the time
with jerking gestures and a swab of words,
till grown to numbness, they are content at last
to accept the twitching nerves and the stung lids?
| |
| |
Het einde waarop gewacht wordt, is hier een doorbraak van het licht, het menselijk bestaan is een vorm van verwachting. Maar wie zich met woorden en gebaren tegen de loop van de tijd gaat keren, vervalt in machteloosheid. De dichter kiest voor zichzelf de arbeid van de ploeger, in wie hij met zijn voorgeslacht verbonden is. ‘Expectancy’ eindigt met deze strofe:
I wait here for this light in my own fashion,
not lonely on a rock against the sky,
but as the men who bred me, in their day,
as men in country places still, have time,
working in some long field, to answer you.
In dit beeld is arbeid gecombineerd met aandacht voor de ander, voor Hewitt een essentiële combinatie. ‘Vigil’, is het laatste gedicht uit Mosaic en ligt ook in het verlengde van de hier genoemde verzen:
I wait for a meaning in te coming words
sure as the earth of seasons, sure as a street
of the familiar tread of postman's feet,
or as a winter tree is sure of birds;
for earth is what the seasons happen to,
and in the branch's crotch a tattered nest
still wisps in wind, and, in the houses, you,
to whom th' expected letters are adressed.
Ook in dit gedicht, dat het tot nu toe gepubliceerde werk van Hewitt op een indrukwekkende wijze afsluit, is er sprake van een ‘verwachting’, en van het afwachtende en het vervullende die niet buiten elkaar kunnen. Zoals de aarde wacht op vervulling door de seizoenen, of de winterse boom op nestelende vogels, de ander op de brief, zo wacht de dichter op vervulling door de betekenis in het woord dat naar hem toekomt. In de parallellen die het gedicht hiervoor geeft, zijn de natuur, de voortgang van het leven en het menselijk verkeer samengevat. In het bestek van deze acht regels is gezegd wat voor Hewitt wezenlijk is.
In Hewitt's poëzie zijn verschillende stijlen te onderscheiden. Soms, als de ‘boodschap’ in het gedicht belangrijk is, schrijft hij in een beschouwelijke stijl, die misschien niet zijn sterkste poëzie oplevert, maar waarin zijn persoonlijkheid zich heel direct kan uiten. Soms kiest hij voor een anekdotisch-vertellende stijl, waarbij hij een voorkeur heeft voor het sonnet. De vele gedichten waarin hij in een gebonden stijl zoekt naar metaforen of symbolen voor wat hem raakt, tonen hem als een dichter die vanuit de traditionele waarden van de verskunst sterke poëzie kan schrijven.
Hewitt is een traditioneel dichter, wat samenhangt met het episch karakter van zijn werk. Binnen de Ierse poëzie is voorkeur voor de traditie niets bijzonders. Ierse dichters hebben tot nu toe weinig belangstelling getoond voor poëtisch modernisme, voor experimenen met vorm of betekenis en dat hangt zeker samen met de belangrijke plaats die de historie in hun wereldbeeld inneemt. In een kort gedicht in The Rain Dance, ‘On Reading Wallace Stevens' Collected Poems after many years’, zet Hewitt zich ook expliciet af tegen de ‘phrase-bound poets’, die het van ‘pedant's resonance’ moeten hebben, tegen de geforceerde dubbele bodems die in de moderne poëzie opgeld doen. Bewust of onbewust heeft Hewitt gevolg gegeven aan Yeats' aansporing in zijn poëtisch testament ‘Under Ben Bulben’:
Irish poets, learn your trade,
Sing whatever is well made -
De volgende regels zijn minder op hem van toepassing:
Scorn the sort now growing up
All out of shape from toe to top -
Deze hooghartige geringschatting, gevolg van een door symbolen verduisterde blik op de werkelijkheid, is volkomen vreemd aan Hewitt's persoonlijkheid, die tolerant, humaan en integer is.
Als Anglo-Iers dichter uit Ulster heeft Hewitt de tegenstelling tussen een Planterafkomst en de ‘Irishry’ willen overbruggen en de mogelijkheden daartoe vond hij door zich in zijn voorgeslacht en zijn jeugd te verdiepen. Dit rechtvaardigt de belangrijke plaats die de anekdotisch-vertellende gedichten in zijn werk innemen. Maar bij dit alles doet hij geen concessies aan de eisen die het dichterschap stelt: ‘Press on the thought till every word is proved/by evidence of sense’ (de beginregel van zijn ‘Ars Poetica’).
Hewitt is Iers op een Europeser wijze dan veel andere Ierse dichters. Men kan de neerslag van de reizen die hij naar Zuid- of Oost-Europa maakte in zijn gedichten terugvinden, maar het belangrijkste is daarbij dat hij weet dat er meer in de wereld gebeurt dan de Ierse geschiedenis. Het gedicht ‘Strangers and Neighbours’ uit Time Enough, waarin ook een bezoek aan de Portugese synagoge in Amsterdam is verwerkt, geeft daar blijk van. Ook daardoor neemt hij in de Ierse poëzie een eigen plaats in.
| |
Bibliografische aantekening
De poëzie van Hewitt is in Nederland onopgemerkt gebleven. In de bloemlezing Ierse stemmen van Hisgen & Van der Weel ('s-Gravenhage 1981) wordt hij niet genoemd.
Voor een kennismaking met zijn werk is bijzonder geschikt de bloemlezing The Selected Hewitt (Belfast 1981), samengesteld en ingeleid door Alan Warner. De gedichten zijn thematisch geordend en er is een ruime keus bij uit de Collected Poems, die niet meer in de handel zijn.
De bloemlezing is een uitgave van Blackstaff Press (3 Galway Park, Dundonald, Belfast, BT16 OAN, Northern-Ireland), waar ook de vijf recente bundels van Hewitt verschenen.
Blackstaff Press publiceerde ook de in dit artikel genoemde bloemlezing Poets from the North of Ireland van Frank Ormsby, waarin een keus uit het werk van Hewitt is opgenomen.
|
|