Charles Vergeer
Zes brieven aan A. Roland Holst
In BZZLLETIN nr. 89 begon ik een serie van drie waarin de briefwisseling tussen A. Roland Holst en Arthur van Schendel het daglicht zag. Als inleiding daarvan mopperde ik hevig omdat enkele brieven tot 1960 nog wèl en daarna weer niet bekend waren. Inmiddels zijn deze en nog enkele andere opgedoken. Hoe, dat laten we maar in het midden.
Het gevolg is, mosterd na de maaltijd. De hier alsnog gegeven zes brieven van Arthur van Schendel aan A. Roland Holst moet de lezer zelf maar plaatsen tussen de voorafgaande. Het commentaar houd ik uiterst beknopt en geef het hierbij voor alle zes vooraf.
De overdrukjes, waarvan in de eerste brief, die van 5 oktober 1918, sprake is kunnen niet achterhaald worden, omdat in de voorafgaande brief, die van 20 maart van Roland Holst, daarvan geen sprake is maar enkel gerept wordt van drie boeken. Bij het lezen van de uitspraken van Van Schendel vanaf ‘Het is toch eigenlijk maar het beste mooie dingen te maken’ geve men er zich rekenschap van dat dit gezegd werd in de laatste maanden van de eerste wereldoorlog. Triebels is de lezer door de vorige afleveringen al bekend, en Desdemona is de vrouw van Shakespeares Othello.
Het boek waarvan sprake is in de tweede brief, die van 29 juni 1920, is waarschijnlijk Hoists Voorbij de wegen dat in dat jaar verscheen. Het verhaal in De Gids is Het lied buiten de wereld, dat verscheen in De Gids van 1920, eerste helft, pp. 50-65. En ook Mies/Marie en Piet Borgman zijn reeds bekend uit eerdere brieven.
Bij de derde brief dient aangetekend dat Sjeu de zoon van Arthur van Schendel, Miek, Miek Janssen de vriendin van Jan Toorop en Rud, Rudolf Triebels is. De erin genoemde letterkundigen zijn bekend, maar misschien moet ik erop wijzen dat het etiquet ‘letterkundige’ bij Van Schendel niet erg prijzend is bedoeld en dat Fiore della Neve een rol speelde in het begin van Van Schendels schrijversleven, waarvan sprake is in de tweede afleveringen van deze publikatie. Daar vindt men ook iets over diens Eene Liefde in het Zuiden, een werk dat door de zgn. ‘Julia-affaire’ vermaardheid verkreeg.
Dan de vierde brief. In 1925 verschenen twee bundels van Roland Holst, De Afspraak en De Wilde Kim. Jan Gr. is Jan Greshoff, en Jacques, Bacques Bloem die net getrouwd was met Clara Eggink.
Prof. H.T. Colenbrander was redactie-secretaris van De Gids. Roland Holst was daarvan redacteur van 1920 tot 1933. Carel Scharten publiceerde vaker in De Gids en sprak Van Schendel wel eens omdat beiden in Florence woonden in die tijd.
Erts/Almanak 1926 was verschenen bij S.L. van Looy te Amsterdam, en bevat inderdaad veel poëzie en critisch proza. Omdat er bijdragen van 47 personen in staan is niet duidelijk op welke bijdragen precies Van Schendels oordeel doelt.
Dan de beide oorlogsbrieven. Men moet begrijpen dat daarin weleens iets op verzwegen wijze wordt uitgedrukt. Als er gesproken wordt over ‘behoefte aan expressie’ betekent dat meer in een tijd waarin het vrije woord het zwijgen werd opgelegd. Ook de verwijzing naar de In memoriams - ‘vooral de niet gedrukte/bewonder ik’ - is wel voor Roland Holst maar niet voor de censor - al deze brieven dragen stempels etc. van deze meelezers - duidelijk. Het doelt op de gedichten die Holst schreef naar aanleiding van de dood van Menno ter Braak en Edgard du Perron, 14 mei 1940.
Bep, is Elisabeth de Roos, weduwe van Du Perron. De eerste oorlogsmaanden bracht zij nog door in Bergen.
Criterion begon in 1940 te verschijnen onder redactie van Cola Debrot, Han Hoekstra en Ed Hoornik.
De bundel van Holst Onderweg verscheen in 1940 en de door Van Schendel aangewezen en geprezen gedichten zijn De zwerver en de lente en De prins weergekeerd. Beide zijn inderdaad al wat oudere gedichten van Holst, respectievelijk van 1917 en 1932. Thans zijn ze te vinden in het Verzameld Werk, deel Poëzie I, p. 435 en 447.