langs de machinekamers waaruit de hitte hard als vuistslagen omhoogstijgt. Aan de andere kant van de gang: slaapplaatsen en verblijven voor de bemanning; naakte mensen zitten daar, die zich herstellen van oliedamp en vuurgloed. Aan de wanden hangen de voorschriften voor het geval van alarm, aanvaring, brand of mist. De bemanning moet op haar post blijven tot de passagiers gered zijn. Een aanplakbiljet verbiedt het smokkelen van morfine, cocaine, heroine en ecgomanine. Met straf - boete tot duizend pond sterling en tot tien jaar dwangarbeid - wordt gedreigd.
Op de voorlaatste dag, terwijl de passagiers aan het avondmaal zitten, vindt een zeemansbegrafenis plaats. Een arbeider, die de pakketpost voor de morgen uit de haven van New York komende postboot voorbereidde, stortte in een dertig meter diepe koker en bleef dood liggen. Hij was drieëntwintig jaar oud, zijn vrouw en kind wonen in Amerika en zullen morgen waarschijnlijk stralend van geluk op de pier op hem wachten. De stukken van het lijk worden in een met lood bezwaard stuk canvas genaaid, de Engelse vlag er overheen gespreid, de kapitein leest een gebed en aan twee touwen wordt de dode te water gelaten.
De arbeiders keren van de begrafenisplechtigheid naar hun machines terug, langs de passagiers, die van de avondmaaltijd naar het afscheidsfeest in de loungeroom lopen en zo van het ongeluk horen.
Daar de voorzitter van de feestcommissie een meereizende dominee is, gedenkt hij ter inleiding de ‘bij de uitoefening van zijn plicht’ omgekomen zeeman en spreekt een gebed uit, bij het begin waarvan alle Engelse dames hun hand voor de ogen houden om deze innig te bedekken.
‘Maar nu,’ zegt de predikant, ‘willen wij ons aan opgewekter gedachten wijden.’
Een jongeman reciteert (slecht) een hoofdstuk uit de ‘Pickwick Papers’, een dame zingt met scheefgetrokken neus (slecht) een aria uit ‘Traviata’, twee kinderen dansen (slecht) een charleston, en een zakenman uit Chicago vertelt (slecht) drie moppen over Ieren.
Tijdens deze laatste voordracht riep een zakenman uit New York tegen een andere zakenman uit New York, die een superieur-afkeurend gezicht trok, de woorden: ‘What dit you expect from Chicago?!’ En Doktor Becker voelde zich alsof hij die spreker al eens eerder had ontmoet op een bruiloft in Brno, waar deze naar aanleiding van iemand uit Iglau die iets had voorgedragen met dezelfde intonatie had geroepen: ‘Had je uit Iglau iets beters verwacht?’
En dan komt de prijsuitreiking voor het bridge-toernooi en tot slot wordt ‘God save the King’ gezongen. Bij soortgelijke gelegenheden had Doktor Becker een standje gekregen omdat hij zich niet van zijn zitplaats had verheven, maar ditmaal stond hij patriottisch op. ‘New York vaut bien une messe’, denkt hij waarschijnlijk.
De volgende dag is de laatste dag van de reis - maar alleen voor de eerste-klas-passagiers met een Amerikaans paspoort de laatste dag aan boord.
Allerlei felrode boeien varen wij voorbij; ze hebben de vorm van schepen en dragen ook scheepsnamen: ‘Nantucket’, ‘Fire Island’. Het wordt trouwens drukker op zee, die verder alleen zelf in beweging is: schepen duiken op, een torpedobootjager schijnt recht op ons af te koersen. Aan een loket wisselt iedereen zijn laatste Engelse geld tegen Amerikaans. De dekens, waaronder we op de ligstoelen hebben gerust, worden aan de deksteward teruggebracht, die het als een prijsje daaraan bengelende naamkaartje er afhaalt.
De dames hebben toilet gemaakt en zich van make-up voorzien; de oudere ladies kun je nu, zonder dat de wind waait, weer herkennen als de bakvissen uit Southampton.
Druk werk heeft de kapper in zijn kleine winkeltje, waar je tot durverre boordeknoopjes en mondwater kocht. Die hutgenoot van Doktor Becker, die hem heeft geleerd hoe je je teennagels knipt zonder je sokken uit te trekken, doet twee briljanten ringen en een dasspeld met een parel aan: ‘Van wege de immigration officier’, legt hij uit, ‘die beoordelen je heel anders.’
De avond valt. Lichtschepen en vuurtorens groeten zwaaiend, van Swinburne Island nadert de boot met de officiële dokter. Nu moeten alle passagiers zich een voor een melden. Met zijn stopwatch in de hand controleert hij of er niemand van de schare ontbreekt. Om half zeven wordt de bar in de rooksalon gesloten. Tot aan de uiterste seconde voorzien de mannen hun maag van whisky, zo veel als er in kan en nog iets meer.
Aan de rechterkant een rij lichtjes: Coney Island, horen we, en links Staten Island. Een kauwgom-reclame groet elektrisch, beweeglijk en nadrukkelijk: ‘Wrigley's here, Wrigley, everywhere.’
En ook het ‘beeld der Vrijheid, die de wereld verlicht’. Je ziet haar eerst en profil, de fakkel ver naar voren gestoken, van het voetstuk af straalt een schijnwerper op haar volledig door een gewaaid met plooien omhulde gestalte. Nog niet zo erg lang geleden trok heel New York hierheen, als er iemand werd opgehangen. De galg is afgeschaft, nu staat de elektrische stoel in Sing Sing en het vrijheidsbeeld op Bedloe Island.
En ja: aan stuurboord de zuidelijke punt van het eiland Manhattan met de wolkenkrabbers!
Met de wolkenkoekoeksnesten van de Amerikaanse realiteit! Om niet door de vuisten en ellebogen van de City in de Hudson te worden geduwd zijn nog aan de uiterste rand van het eiland de bedrijven en kantoren op elkaar gestapeld: veertig, vijftig, vierenvijftig verdiepingen hoog.
De beroemde ‘skyline’, de contour van de gigantische gebouwen van New York, tekent zich tegen de avondlijke hemel af.
Op de gevels verlichte rechthoeken, vele rijen, dus vele etages. Daarboven stralen koepels en torens. De mogelijkheid tot vergelijking ontbreekt - zie je dan dat dat nietige speelgoed, dat achteloos op de grond ligt, gebouwen van acht en tien verdiepingen zijn?
Bedrukt word je niet door de ontmoeting met de wolkenkrabbers in de late avond. Alleen betoverd. Daar staat het geheel als één massief blok, als een burcht op een rots met verticale wanden, de tinnen gloeien en de wachttorens flakkeren.
Vlak langs de stad de Hudson op, langs vijftig indrukwekkende havens, die geen havens zijn, maar slechts aanlegplaatsen van de haven van New York.
Lichten en lichtreclames overal.
Ons schip is te groot om op eigen kracht zijn dok in te manoeuvreren. Daarom wordt het door acht sleepboten gesleept. Twee van deze ‘tugs’ zijn er voor gespannen, en twee trekken het schip naar opzij, twee slepen neus aan neus onze romp aan stuurboord en bakboord; als hun kei niet met hennep was beschermd zouden zij en wij schade oplopen.
Terwijl dit potsierlijke getrek zich voorzet, staan op de pier, diep beneden ons, mensen, verscheidene honderden, zwaaiend met zakdoeken, zwaaiend met hoeden, schreeuwend.
Slechts twee loopplanken worden van de Britse stoomboot naar het Amerikaanse land gelegd: een voor de eerste-klas-passagiers, de andere voor - de bagage van de eerste-klaspassagiers.
Iedereen verdringt zich op plaatsen waar blik en geluid een verbinding tot stand kunnen brengen tussen de wachtenden en opgewachten. Tonelen van herkenning, tonelen van weerzien, tonelen van ontvangst op afstand.
Nog één nacht aan boord, en een kwalijke. Nu blijkt dat het lawaai van de machines ook voordelen had. Nu ze stil zijn hoor je niet alleen het snurken en boeren van je hutgenoten, maar ook alles uit de aanpalende hutten. En, gewend aan het ratelen van de dynamo's en het slingeren van het schip, word je zeeziek van het plotselinge evenwicht.
De procedures van passencontrole en de controle van de
vervolg op pag. 39