| |
| |
| |
Charles Vergeer
Brieven van A. Roland Holst II
Ook in het stukje dat Roland Holst over Arthur van Schendel schreef in zijn bundeltje herinneringen In den verleden tijd - Amsterdam, 1975 - spreekt hij over zijn bezoeken aan de Van Schendels: eerst te Ede, tot 1920 was dat en vaak in gezelschap van Jan Toorop en zijn dochter Charley Toorop, en later in Italië. Het eerste bezoek dat hij in Italië bracht was in juni 1923 en is onderwerp van de hierna volgende briefjes. Daarna zouden er nog vaker Italiaanse vacanties volgen waarin kontakt met de Van Schendels was. In april 1930 bezocht hij hen te Florence en een aantal zomervacanties werd gelijkelijk doorgebracht in Ascona (Zwitserland).
Het opstelletje van Holst waarnaar ik verwees is maar kort en doet nauwelijks recht aan de vriendschap tussen hem en de Van Schendels. Het beeld dat de bewaarde brieven daarvan geven, is in ieder geval opmerkelijk afwijkend van wat de zeer bejaarde Holst zich daar later nog van te binnen bracht en op papier zette.
De nummers VII en VIII zijn briefkaarten, slecht leesbaar omdat ze met potlood beschreven werden. Commentaar is bijna niet nodig. Men zal weten dat Richard III en Henri VII toneelstukken van Shakespeare zijn en dat Holst toen rondliep met plannen om iets van Shakespeare te gaan vertalen. Dat Rud de huisvriend der Van Schendels is, Rudolph Triebeis en dat diens liefde voor het biljarten blijkbaar onverminderd is. En tenslotte dat de Van Schendels deze zomer van 1923 voor het eerst verbleven in het plaatsje waar ze later zouden gaan wonen: Sestri Levante.
| |
VII
A. Roland Holst aan Annie en Arthur van Schendel
(Prentbriefkaart: Urbino - Contrada Raffaello, Poststempel: Urbino 7.6.1923.)
Beste A. en A., Gisterenavond laat kwam ik te Urbino, na een meer dan prachtige treinreis vanaf Fabriano gedurende het vallen van een donkere avond over het gebergte. Urbino is het omgekeerde van Ravenna: aan afzonderlijke kunstwerken niet veel mooie (beh. enkele heel mooie schilderingen van de Sanseverinoss), maar als stadje eenvoudig prachtig. Ook de ligging. Helaas is het weer erg onzeker, vanmorgen heel goed, en nu ineens weer regen. Ik lees Richard III en Henry VII in kroegjes aan kleine oude piazzas: zoet hè?
Briefkaart 7 juni 1923.
Morgen via Fabriano naar Assisi. Het is dus afgesproken, dat mijn post het eerst naar Perugia gaat? Heeft Rud al een Café Bigliardi gevonden?
Hart. gr. aan allemaal
van Jany.
| |
VIII
A. Roland Holst aan Arthur van Schendel
(Prentbriefkaart: Perugia - Palazzo Pubblico, Poststempel: Perugia 13.6.23)
B.A. Veel dank voor het doorzenden van mijn post; gelukkig kwam ik net nog de 12' hier aan, anders was 't alweer naar Sestri gegaan. Ik kom pas de 15' of 16' in Siena, en hoop, dat eventueel verdere post daar dan nog is. Ik kwam hier gisteren aan. 3 heerlijke dagen in Assisi. Ik hoop in Siena ook bericht te ontvangen hoe 't jullie te Sestri bevalt, en ook wanneer en waar je in Florence denkt te zijn.
Hart. gr. aan allemaal van je Jany.
Perugia. 13 Juni '23.
Deze reis van Jany Roland Holst is behalve in de beide direkte documentjes ook te volgen door de indirekte: de brieven die zijn oom Rik onderwijl naar Arthur van Schendel stuurt.
Twee dagen na het laatste briefkaartje, 15 juni 1923, schrijft deze uit Nederland naar Van Schendel die dat jaar in Rapallo woonde waar het gezin een appartement gehuurd had met een metershoge kamer.
Eergisteren verzond ik een brief aan je van Jany, met een woordje voor jullie erbij. Dat kreeg je zeker.
Briefkaart 13 juni 1923.
| |
| |
Is de arme Jany in Rapallo alweer verliefd geworden, of beter gezegd begeerig. Hij schrijft ons opgewekt over kerken en kunst, maar al zijn beschouwingen schijnen vóór donker geschreven te zijn.
Misschien wordt hij ook nog wel eens zoo wijs als jij en ik, in ieder geval welk een kostelijke voorbeelden bezit hij in ons!
De week daarop is er een sombere brief over de slechte gezondheidstoestand van zijn vrouw en het verzoek het bericht daarover ook aan zijn neef door te vertellen. ‘Je vertelt 't Jany wel, dat van Jet. Maar niemand weet 't nog verder. Wij hoorden in lang niets van Jany.’
Ook de daarop volgende brief is in mineur hoewel er over de vrijersvoeten van neef Jany nog wel gebadineerd kan worden. De brief is geschreven 30 juni 1923 te Utrecht waar zijn vrouw Jet toen in het ziekenhuis verpleegd werd. De aanbeveling om in Roosendaal uit de trein te stappen, geldt voor een bezoek aan hun huis op de Buissche Heide (gemeente Achtmaal bij Zundert).
‘Als je Jany nog bereiken kunt, stuur hem dit dan.’ (De onderhavige brief waarschijnlijk, die echter bij de familie Van Schendel gevonden werd zodat we wellicht moeten aannemen dat zij Jany niet meer konden bereiken.)
Bedank hem voor zijn brief dien ik gisteren kreeg. Van Assisi naar Monte Carlo, - 't is de verkeerde richting - onafwendbaar voor hem vrees ik. Als hij nog één cent daar over houdt, van winnen is geen sprake, van terug vliegen naar Holland even min, zeg hem dan dat hij en passant (Roosendaal) aankomt, maar hij moet mij wel tijdig waarschuwen want ik ben veel weg, en om werk in A'dam.
De daarop volgende beide wat langere brieven - van oom en neef namelijk - zijn belangrijk. Die van R.N. Roland Holst omdat de brief verslag geeft van de toestand van zijn vrouw, van zijn waardering voor het net gelezen Angiolino en de lente van Van Schendel en omdat het de eerste melding is van de depressie die zijn neef na terugkomst uit Italië overviel. ‘Jany ontmoette ik laatst bij Jet,’ (in het ziekenhuis te Utrecht nog)
hij zag er slecht uit, en schreef mij ook dat hij zich zonder ziek te zijn, ellendig had gevoeld. Ik denk vermoeidheid van de reis, wij hebben veel dingen gemeen, maar ook b.v. dat wij toch geen cent reizigers zijn van nature.
(29 juli 1923)
Jany Roland Holst zelf is het met die opgegeven reden blijkens zijn volgende brief niet eens. De reden van die depressie steekt dieper en ook in de navolgende brieven zal hij er steeds weer op terugkomen.
De genoemde brief van Van Schendel is verder onbekend. Met de dichter P.N. van Eyck had Holst kontakt sinds 1909. Jacques is natuurlijk de dichter Jacques Bloem die een goed vriend van Holst was. Jan is waarschijnlijk niet Jan Greshoff die, hoewel beide vrienden toen elkaar vaker ontmoetten, destijds in Arnhem woonde. Wellicht is hier Jan Engelman bedoeld. De jonge poëet is Mr. Johan Huyts en de weinig poëtische associatie is niet verder te verklaren.
Het exemplaar dat Holst zich aanschafte van Angiolino en de lente was een duur bibliofiel exemplaar van de eerste druk in 188 exemplaren in de serie Trajectum ad Mosam te Maastricht, 1923. Dat zegt iets over zijn waardering ervoor want het was eerst gepubliceerd geweest in De Gids (1922, deel I, p. 214) waarvan hij, zowel als zijn oom, redacteur was.
Dat de boekhandel Scheltema en Holkema thans op het Spui en destijds op het Rokin gevestigd was, zullen de amsterdammers weten, evenals de florentijnen de figuur van de bedelaar Angiolino op de ponte delle Grazie zullen herkend hebben. Een opmerkelijk figuur, net zo als de grote Hollandse schrijver die zo vaak een praatje met hem maakte.
Ook in de daaropvolgende brief is weer sprake van de crisis waarin de dichter zich bevindt.
Mies is een tante van Holst en getrouwd met Piet Borgman.
Ook zij woonden 's zomers in Bergen. Jacques is weer Jacques Bloem en de ruzies van letterkundigen van te weinig belang om er een noot aan te wijden. Die zullen in de desbetreffende vergadering al wel voldoende gekraakt zijn.
Behalve een aantal Nederlandse schilders, kunsthistorici e.a. verbleven er in Florence in de jaren twintig ook nogal wat schrijvers. Behalve van Schendel, zijn vroegere tutor van voor de eeuwwende Van Loghem (Fiore della Neve), het schrijversechtpaar Carel en Margo Scharten-Antink en de journalist Kees van Bruggen en zijn tweede vrouw. Het oordeel dat dan de roman der Schartens treft betreft hun Het leven van Francesco Campana (3 delen).
Dée tenslotte is weer Dée Essers wiens mondelinge en schriftelijke mededelingen door zijn vrienden weieens het etiket vaag of verward kregen.
De vriendschap en verering die Holst voor Herman Gorter voelde, zijn bekend. Gorter woonde die jaren in zijn huisje in de Verbrande Pan te Bergen niet ver van dat van Holst. Het zinnetje over ‘een of ander revolutietje’ verraadt niet zozeer Gorters plannen alswel Hoist's aversie tegen dat soort bezigheden, speciaal als die dichtbij dichters komen. Aversie tegen politiek betekent echter niet apolitiek, zoals o.a. de ironische opmerking over Mussolini mag illustreren waarin we een reminicentie mogen zien van de gesprekken met Van Schendel.
Ook de laatste van de drie langere brieven uit 1923 spreekt over de diepe crisis waarin Holst stak. De gedichten waaraan hij toen werkte, werden in 1925 opgenomen in de bundel De wilde kim. De mening der familieleden is vooral die van oom Rik. Verder worden er vrienden van Holst genoemd: de dichter Martinus Nijhoff die in Den Haag woonde, zijn oom en tante Piet en Mies Borgman en de eveneens in Rotterdam woonachtige dichtervrienden Jacques Bloem en H.J. Leopold. In Bergen bleven Wim en Maaike van Domselaer-Middelkoop. Van haar bestaan goede herinneringen aan Holst, neergeschreven in het stukje ‘Komen zitten praten’ in het gecombineerde nummer van Podium en Maatstaf in 1958
De verhalen van Van Schendel staan in de bundel Blanke Gestalten. De meeste kende Holst reeds omdat ze als voorpublicaties in De Gids opgenomen waren.
Het stukje ‘San Gimignano’ stond in De Telegraaf - toen nog een krant met enig fatsoen - van 29 december 1923. Op aandrang van de uitgever Stols te Maastricht zouden deze stukjes in 1924 gebundeld verschijnen onder de titel Oude Italiaansche steden.
| |
IX
A. Roland Holst aan Annie van Schendel-de Boers
Dinsdagmorgen. (21 Augustus 1923)
Beste Annie,
Ik vrees, dat dit niet meer precies op tijd voor je verjaardag komt, maar de gelukwenschen blijven er even hartelijk om en in gedachten zal ik overmorgen bij jullie komen eten in die leuke zaalkamer, waar Rud de bloemen schikt en de Marsala schenkt. Bedank Arthur hartelijk voor zijn brief; het deed mij deugd weer eens iets van hem te hooren en zijn aanmoediging om mijn reis naar Italië te herhalen heb ik in mijn oor geknoopt en ik hoop zeer zeker het te doen. Nu al voel ik soms alweer sterk het verlangen naar een zeereis, het slenteren door spaansche havens, het quasi-intellectueele luieren aan dek, met het gezellige vooruitzicht van ten slotte bij jullie te belanden. Behalve de goede herinneringen komt dat helaas ook wel in sterke mate doordat ik hopeloos gebrouilleerd ben met mevrouw de Muze en eigenlijk geen hoop meer zie mijn liaison met H. Edele te hervatten. Het is misschien mogelijk, dat het najaar verandering brengt, zooals het dat dikwijls voor mij
| |
| |
deed, maar ik heb mij nog nooit verder van de goede mogelijkheden gevoeld dan tegenwoordig, en dat stemt niet monter. Met dat al staat mij hier nu weldra iets als een litteraire week te wachten: P.N. van Eyck komt hier een dag of 10 en pension, en Jacques komt dan enkele dagen bij mij logeeren, als ook waarschijnlijk Jan, terwijl ik net een briefje krijg waarin een jong Poëet Huyts (die mij altijd pijnlijk aan wonderolie doet denken) zijn komst alhier in een vegetarisch pension aankondigt. Ik vrees dat een en ander voor de Muze reden zal zijn om nog verder de wijk te nemen! -
Eenige dagen geleden was ik in stad en nam van Scheltema en Holkema Arthur's Angiolino mee, en dat heeft mij eergisteren een goeden avond bezorgd - hier is overigens geen nieuws. Overmorgen ga ik in Haarlem met Rik eten; Jet vertrok 1.1. vrijdag naar Zwitserland na een tijd van echt goed uitrusten in de Buissche Heide te hebben gehad; maar ik geloof wel, dat zij nog erg zwak is. Ik hoop tegen einde september wat bij Rik te gaan logeeren. - Voor de operatieve behandeling, die ik mij voorgenomen had begin sept. in Utrecht te ondergaan, ontbreekt mij in mijn tegenwoordige stemming de moed; ik stel 't maar liever uit tot ik mij weer wat meer mijzelf voel; vooral het invalide-liggen in een stad als Utrecht schrikt mij erg af, al zal 't dan ook waarschijnlijk maar voor nog geen 2 weken behoeven te zijn. - Ik benijd jullie die constante hitte niet; wij hebben hier den laatsten tijd wisselend weer; veel wind, soms regen, maar niet koud; eigenlijk heerlijk de zee is zoo perfect als zij maar zijn kan. Alleen zijn er veel te veel zomer-individuen van een hoogst bedenkelijk soort. Maar dat verdwijnt alles over een week. Hart. gr., ook aan Arthur en Rud, en veel liefs voor de kinderen, van je Jany.
Bergen. N.H. Aug. 1923.
| |
X
A. Roland Holst aan Arthur van Schendel
(Bergen N.H.) Donderdagavond (15 november 1923)
Beste Arthur,
Wat liet ik in lang niets van mij hooren! En toch heb ik dikwijls aan jullie gedacht en mij jullie voorgesteld, wonend in dat gezellige Firenze. Het is zonderling, maar de werking van Italië neemt achteraf toe, en dit najaar kwam 't 'n paar malen bij mij op: als ik m'n boeltje eens pakte en ook ergens in Florence ging zitten. Hoofdoorzaak was de hopelooze impasse, waarin ik zat met mijn werk, maar ook toch mijn herinneringen van de stad en het weten, dat jullie er zijn. Echter, ik nam een manmoedig besluit: ik zou weer een Shakespeare-stuk gaan vertalen en daardoor óf mijn brouille met de muze vergeten, óf deze grillige vrouwspersoon misschien en juist daardoor verleiden mij weer zoo nu en dan te komen bezoeken. Maar welk stuk? Eigenlijk dacht ik eerst aan Shelly's ‘Cenci’; toen dat al vertaald bleek, besloot ik een na Burgersdijk niet meer vertaald stuk van Shakespeare te kiezen. Ik begon weer veel te herlezen en dacht juist in een delirium over 't 4' en 5' bedrijf van Anthony and Cleopatra, mijn keus gedaan te hebben, toen ik bericht kreeg, dat die verd. Edw.B. Koster 't al gedaan had. Toen heb ik, bij Jet in Brabant logeerende, mij nog eens grondig verdiept in de Engelsche Koningen, en ten slotte viel dan toch mijn keuze op Richard III, en daar ben ik nu sinds enkele dagen aan bezig. Het valt mij verduiveld zwaar; het is al 11 jaar geleden sinds ik Lear vertaalde en ik moet er weer wat inkomen; maar sinds gisterenmiddag begin ik er toch plezier in te krijgen, en ik geloof toch wel, dat ik er zoodoende ook weer eens toe komen zal zoo nu en dan een eigen gedicht te schrijven. -
Ik was 4 dagen bij Jet om haar gezelschap te houden, omdat Rik in stad moest zijn, en had 't bijzonder gezellig bij haar. Ik vond haar wel wat rustiger dan voor haar vertrek naar Zwitserland, maar zij is toch nog wel erg mager, en zij kan nog maar erg weinig doen. Het is doodjammer, dat zij 't nu zoo abominabel treft met het weer, want het is hier de laatste dagen met storm en regen alsof de wereld vergaan moet. Zij zullen nu wel gauw naar Bloemendaal gaan, vermoed ik. Het is erg te hopen, dat zij er in zal kunnen berusten voorlopig nog maar erg kalm aan te doen met haar werk, maar ik vrees daar wel eens voor. -
Piet en Mies zijn ongeveer een week geleden weer van hier naar R'dam vertrokken, en ik heb weer echt het gevoel van overwintering te beginnen, maar het trekt mij wel aan nu ik weer wat hoop krijg op mijn werk. En zoo nu en dan komt Jacques mij eens opzoeken, die nu eenmaal een zwak heeft voor Bergen. Ik hoop hem zaterdag in A'dam te vinden ter vergadering der Ver. v. Letterkundigen, een bijzondere algemeene vergadering ter verwijdering van Bernard Canter uit de Ver. Dit heerschap scheen zich bij herhaling schuldig te maken aan beleediging en verdachtmaking van eerwaardige lieden als Robbers, en deze vergadering zal dus 'n soort van ‘Taming of the few’ zijn. Ik las gisteren echter in de krant, dat hij zich plotseling zelf als lid heeft teruggetrokken. De vergadering gaat echter toch door, want men schijnt goed te willen gaan eten, en ik wensch weer eens uitvoerig in stad te gaan borrelen, etc. met Jacques Nijhoff, Tielens en wie al niet. -
Zien jullie de v. Bruggens wel eens? Ik hoor dat die nu ook in Florence wonen. Maar de Schartens zijn er niet meer, hè? En hoe maken Annie en jij 't, en Rud, en Ken en Sjeu? Wat zou ik verbazend graag nu eens even met jullie een vermouth à selz gaan drinken in dat café op 't groóte plein of staan bij de Duomo! En hoe sta jij ervoor met je werk? Ben je begonnen aan je boek over Verlaine? Ik ben bijzonder benieuwd hoe dat zal worden, en heb er groóte verwachtingen van, want het is een onderwerp waar juist jij wel geheel in op zal kunnen gaan.
In ... ‘de Gids’ verschijnt tegenwoordig een nieuwe Italiaansche roman van de Schartens, en wel zóó godvergeten plaatjesachtig, zoetsappig, flauwekullig, dat je snakt naar 'n gewone eerlijke Baedeker of 't verslag van een bokswedstrijd. Het is werkelijk diep treurig. -
Vandaag kwam ik Dee tegen met kiespijn en vager dan ooit. Wij spelen na het eten soms weer onze partij billard. Hij kreeg op de jublieum-tentoonstelling de gouden medaille voor graphische kunst voor een houtsnede, die niet half zoo goed was als wat hij vroeger maakte. Maar tegenwoordig teekent hij nog al eens portretten, en soms heel goed.
Ik eet weer samen met Gorter, als hij in Bergen is; maar op 't oogenblik is hij op reis, ik vrees naar Duitschland om een of ander revolutietje te overwegen. En is Italië nog altijd een krans om het hoofd van Mussolini? -
Schrijf mij eens, want ik heb ook al veel te lang niets van jullie gehoord.
Veel hartelijke groeten aan Annie, en ook aan Ken en Sjeu, en Rud niet te vergeten (gedraagt hij zich nogal behoorlijk?) en een hand
van je
Jany.
Bergen. N-H.
Nov. 15.1923.
| |
XI
A. Roland Holst aan Arthur van Schendel
(Bergen N.H.) Zondagmiddag. (30 december 1923)
Beste Arthur,
Mijn plan was, je te bedanken voor je boek met verhalen als ik de twee erin die nog nieuw voor mij zijn ook gelezen had maar de hemel (of zijn keerzijde) weet wat mij bezielt - als sinds weken is 't hooglopende ruzie tusschen de litteratuur en mij, met 't gevolg, dat ik bijna niet meer las, alleen wat studies en essays, en wat schrijven aangaat bijna uitsluitend mijn prullenmand voederde. En nu wil ik toch niet langer wachten met je
| |
| |
te zeggen, dat ik heel blij was dit boek van Meulenhoff gestuurd te krijgen. Ik zal 't nu meenemen naar Den Haag, waar ik zaterdag a.s. heenga en waar ik ongeveer een maand hoop te blijven onder het dak van mijn vriend Nijhoff, die mij al 'n tijd geleden vroeg om den heelen winter bij hem te komen, wat ik toen niet wilde. Bij nader inzien geloof ik toch wel, dat 't mij goed zal doen er eens een maand lang uit te gaan, al was het alleen maar om weer op streek te raken met mijn Richard III, en dat zal mij wel lukken zoodra ik het schrijven van eigen gedichten voor 'n tijdje geheel uit mijn hoofd kan zetten. In Bergen ‘all by myself’ lukt mij dat toch niet, dat heb ik nu wel in de gaten. Het zit mij voortdurend dwars en te vergeefs, want wat ik den eenen dag maak verscheur ik den volgenden weer. Het gaat om een reeks gedichten waar ik al sinds lang de concepties in groote lijnen van heb en waarvan ik er verleden jaar al drie maakte; de anderen willen maar niet en ik ken mezelf genoeg om te weten dat voor mij - wat mijn familieleden ook zeggen mogen - vastloopen veel erger is dan losloopen. Overigens zie ik er eigenlijk nogal tegen op mijn geliefde kamer hier te verlaten. Maar het lijkt mij wel leuk die weken in Den Haag weer eens geregeld wat menschen te zien, ook b.v. in Rotterdam de Borglieden en Jaques en Leopold. Hier in Bergen heb ik, behalve de v. Domselaars, vrijwel niemand meer en het verkeerde (misschien) is eigenlijk dat ik niet de minste behoefte voel daaraan, zoolang ik hier ben, iets te veranderen. - Gisterenavond heb ik mijn langzamerhand ontwakend terugverlangen naar Italië weer aangewakkerd door in ‘de Telegraaf’ je stuk over S. Gemignano te lezen; ik herleefde weer den wonderlijken avond, dien ik daar was, vlak voor ik in Florence kwam en jullie terugzag.
Ja ‘Italy grows on you’, dat merk ik wel. Alleen: het ‘reizen’ is iets waar ik zoo ontzettend moeilijk toe besluit. -
Verleden maandag was ik bij Rik en Jet en bleef er tot dinsdag; het was erg gezellig; het huis in Bloemendaal is nu definitief klaar, en vooral de kamer waar Jet werkt en waar zij 's avonds zitten is buitengewoon gezellig. Ik vond Jet wel opgewekt, maar zij moet zich wel héél nauwgezet aan de voorschriften houden anders gaat zij dadelijk weer achteruit. - Zien jullie de v. Bruggens wel eens in Florence? Zij hebben, zooals je weet, vroeger een tijdlang hier gewoond en ik zag hen toen vrij dikwijls en vond hen wel aardig. En de vrouw van Nijhoff, die enkele weken geleden in Venetië was, had toen ook het plan in Florence neer te strijken. Het zal mij benieuwen of jullie haar nog zullen ontmoeten. Zij is een vreemde natuur, vooral voor zichzelf erg moeilijk, maar au fond veel beter en zeker veel merkwaardiger dan de meesten denken. - Het is hier voortdurend wisselend weer; veel sneeuw, veel gure wind; en morgen is 't oude jaar ... ik wensch jullie vieren van harte heel veel goeds. -
Laat eens wat hooren; het is al zoolang geleden, dat ik jouw hand of die van Annie zag. Hartelijke groeten, ook voor haar en aan Ken en Sjeu, en Rudolfus niet te vergeten - van je Jany.
Bergen N.H.
Dec. 30.1923
Het jaar 1924 begint met twee lange nieuwjaarsbrieven van zowel Henriëtte als R.N. Roland Holst aan de Van Schendels. In de brief van zijn tante staat een stukje over Jany Roland Holst dat ik ten behoeve van de bewonderaars der woordkunst nog een stukje laat doorlopen.
Hier is niets bijzonder. Jany logeerde bij ons met Kerstmis, hij was erg opgewekt en gezellig, maar zijn werk wil maar niet vlotten. Hij denkt de maand januari bij Nijhoff door te brengen in Den Haag. Van Den Haag gesproken, - lazen jullie hoe Karei Thijm een feestrede hield ter gelegenheid der aanbieding van het portret van Kloos aan het Haagsche Museum - een portret geschilderd door Van Wely? De heele combinatie was van een aalerweeste dooierigheid, werkelijke beschamend van kleinburgerlijkheid sufheid. Beter te eindigen in de delirium of achter de tralies dan zóó.
Duidelijk is het wel. Vermakelijk is ook de bitse tussenzin waarin Van Schendel op zijn vingers getikt wordt: ‘Wij lezen de Telegraaf niet, zooals je weet Arthur, dus stuur ons als je kunt je stukken over de ital. steden.’ Vermakelijk te meer omdat in een andere kamer van hetzelfde huis terzelfder tijd haar man schrijft: ‘Eens kocht ik toevallig een Telegraaf waar een mooi stuk van jou over Rimini’ - dat was in de aflevering van 17 november 1923 - ‘in stond, hoeveel van die stukken komen er, je geeft ze toch later vast uit.’
Over zijn neef schrijft hij verder:
Jany heeft wel vast plan, voorzoover plannen bij hem vast zijn, om weer naar Italië te gaan, waarom hij nu naar Den Haag gaat weet ik niet, hij schrijft om heimwee naar zijn kamer in Bergen te krijgen.
't Is wel beroerd voor hem dat hij niet echt in zijn werk kan komen, zoo onder ons denk ik wel eens dat hij al wachtend op 't buitengewone vergeet dat 't meestal komt langs 't gewone, maar dat gewone dat ontloopt hij.
Ook Arthur van Schendel reageert in zijn brief aan Jany Roland Holst op diens crisis, zij het dat zijn reaktie een behandeling van de Muze, juffrouw Letterkunde, voorstelt die gezegde dame wat minder gepast had gevonden. Typerend is ook de wijze waarop Van Schendel zijn eigen verhouding met de Muze beschrijft: ‘ik scharrel met boek en pen’.
| |
XII
Arthur van Schendel aan A. Roland Holst
Firenze 12 april 1924 Via Tripoli 1
Beste Jany,
Ik ben al zoo lang van plan je te schrijven, en de morgen volgt de morgen zonder dat de daad volvoerd wordt. Van Nijhoff, die onlangs hier was, hoorden wij dat je geopereerd zou worden, en nu van Rik dat die operatie al gebeurd is. Ik kreeg den indruk dat het niet helemaal naar je zin is gegaan, maar je schijnt nu weer op te zijn en een beetje te loopen, dus ben je al aan het beteren. Het is altijd prettig als zulke dingen achter den rug zijn. Knap nu maar gauw helemaal op, en dan een mooie lente en zomer. Ze zeggen dat herstellenden daarvan altijd meer genieten dan anderen, Poe beweert het ook in dat gedicht ‘For Annie’, en jij zal in die dingen langzamerhand wel expert zijn.
Hoe zit het met je het vorig jaar uitgesproken voornemen om weer naar Italië terug te keeren? Je bent hier toen te kort geweest, te kort ook in iedere plaats, en je zult zien dat het land bij een tweede gezicht meevalt. Ik ben dezen winter erg ontevreden geweest, maar ik schrijf de kou en den regen hier altijd toe aan slechte bedoelingen uit het noorden, want Italië zou uit zich zelf niet in staat zijn tot zulke dingen. En als je in den zomer komt kun je zeker zijn van de zon op haar best, en ook van welkom bij ons. Als je het met de muze nog niet hebt bijgelegd, zul je zien dat zij wel van gedachte verandert als haar jongen op reis gaat. Er zijn menschen die als zij het met de poëzie niet eens zijn, gaan co-habiteeren met juffrouw Letterkunde, maar ik meen altijd dat een reis, spel, wijn beter zijn. En, heb je het bijgelegd, naar ik hoop, dan is een reisje samen des te gezelliger. Tot eind juni zou je ons in Firenze vinden, daarna hoop ik ergens aan zee.
Oom Rud zit nu al sedert sept, in Ospedaletti, erg naar zijn zin. In Monte Carlo, een uurtje sporen, is hij nog niet geweest, dat had ik die het systeem ken zeker niet gedaan.
Hier in de stad wemelt het van vreemdelingen, onder wie ettelijke Hollanders, kenbaar aan schoeisel of jacquette. Fiore della Neve zie ik bijna dagelijks loopen en soms maak ik ook een praatje tegen hem; hij is een soort reliquie uit mijn jongensjaren. Coster schijnt hier ook te zijn en de van Bruggens wonen vlak bij, dezen zien wij wel eens. Het is merkwaardig zooveel Duitschers als er rondloopen, de Engelschen worden er stil
| |
| |
van. Aan de Riviera zijn er zooveel dat de hotelhouders het verzwijgen.
Hier alles goed. De kinderen leeren vlijtig, Annie voelt zich goed, en ik scharrel met boek en pen.
Laat eens wat van je hooren, je hebt nu zeker wel tijd genoeg.
Een hartelijke hand
van je Arthur
De dertiende brief die wij moeten afdrukken, van Arthur van Schendel van 27 mei 1924 aan A. Roland Holst, is verloren gegaan. Ik kan er u maar drie woorden uit mededelen, omdat F.W. van Heerikhuizen, in zijn dissertatie over het werk van Van Schendel op bladzijde 129, de volgende zin neerschrijft: ‘Ook in een brief van 27 mei 1924 aan A. Roland Holst spreekt hij naar aanleiding van lectuur over “geschiedenis, mijn hobby”, een hobby die hij ook hier weer duidelijk boven literatuur prefereert.’
Ook weten we over de inhoud van die brief of het briefje dat Annie van Schendel er bij schreef iets omdat Holst er in de volgende brief op reageert.
We zien hierin de dichter aan de roddel over een van de kortstondige bevliegingen van Miek Janssen, de vriendin van Jan Toorop.
Belangrijker is de felle uiting die hij over zijn eigen, nu al langer dan een jaar durende, crisis doet. Hij vergelijkt haar met de ernstige ziekte van Piet Borgman, de man van zijn tante Mies/Marie.
Het telegram van vier jaar daarvoor had Holst blijkbaar weer vergeten, anders had hij geweten dat Van Schendel 5 maart 1924 vijftig was geworden. Een onderscheiding kreeg die daar niet voor en ongeacht de mening van Mussolini droeg hij heel zijn leven een rood dasje.
| |
XIV
A. Roland Holst aan Arthur van Schendel
(Bergen N.H.) Zondagmiddag. (8 juni 1924)
Beste Arthur,
Nog wel bedankt voor je brief. Laat ik maar beginnen met jullie nieuwsgierigheid over Miek eenigszins te bevredigen. Zij schreef mij 8 mei een briefje om mij haar verloving met den heer Jacques van Huut te melden; zij zou einde mei trouwen en naar Indië gaan; zij had hét gevonden: ‘niet de verheerlijking van de liefde, maar de Liefde zelf’. - Ik schreef haar enkele warme woorden om haar 't beste te wenschen. Edoch, 20 mei schrijft zij mij weer (ditmaal een langeren) brief, aanvangend: ‘Ik kan niet met Jacques v.H. trouwen’
- vervolgens lange beschouwingen, erop neerkomend, dat zij wel veel van hem hield en dat 't haar veel verdriet deed hem zoo diep teleur te stellen, maar dat zij een zekere ‘innigheid en warmte’ in hem miste, waardoor zij vreesde wéér een leven van dienen en opofferen te zullen krijgen, en dat zij daar toch niet meer toe kan besluiten.
Verder weet ik niets; wie Jacques v.H. is weet ik absoluut niet. De heele geschiedenis lijkt mij weer zoo'n beetje stakkerig, slordig, zielig en hulpbehoevend. Hoe 't nu ten slotte is tusschen haar en Toorop weet ik ook niet. Maar misschien hebben jullie inmiddels al nadere bijzonderheden gehoord.
- Sinds twee weken ben ik weer onder eigen dak; helaas arriveerde ik hier met een luchtpijpinfectie, waardoor ik direct begon met hoesten, een dicht hoofd, verhooging, quinine-slikken en mij ongelukkig en beroerd voelen. Ten slotte ben ik er zoo'n beetje doorheen gesukkeld; vandaag is eindelijk de hoofdverkoudheid los gaan zitten en ik voel mij eindeloos stupide en duf. Ik heb deze laatste drie maanden wél gemerkt, dat ik nog opgescheept zit met het veege lijf. Ik ben alles - lijf, geest, ziel, litteratuur - afgrondelijk beu. En dan nog het zelfverwijt, dat ik om mijn eigen toestand moest lachen als ik 't vergelijk met die armen Piet Borgman! Er was heel tijdelijk weer eenige verbetering, maar de laatste brieven van Marie aan Gorter en aan mij zijn weer erg troosteloos.
Het verschrikkelijke is, dat hij misschien héél lang zal blijven traineeren in dit ontzettende stadium, en dat zou voor haar ook niet om door te komen zijn. -
Van Nijfhoff heb ik sinds eind april, toen hij even in Holland was, niets meer gehoord; speelde hij werkelijk met afwisselend geluk te Monte Carlo? En is zijn vrouw daar ook heen gegaan? Helaas, je verjaardag is mij onbekend, maar als je werkelijk de halve-eeuwigheid gehaald heb, ontvang dan mijn late maar geheel op temperatuur gebleven gelukwenschen. Die roode kousenband zal je wel lief staan: en ik hoor, dat je van Mussolini nu ook weer je roode dasje mag omdoen -
Ik blijf dezen zomer hier, maar hoop in september 'n paar weken bij een Fransch schrijver in een klein château aan de Normandische kust te gaan logeeren. Het klinkt erg romantisch, en wie weet kom ik er nog verjongd vandaan; maar de kans is niet groot - Vergeef dit ietwat sombere geschrijf, maar het lukt mij niet anders -
Hart. gr., ook aan Annie en aan Ken en Sjeu,
en een hand van je
Jany.
Bergen. N.H.
Juni 8.1924
Vijf dagen later, 13 juni ‘24, schrijft zijn oom naar Arthur van Schendel ook nog over de gedrukte stemming van Jany Roland Holst.
Van Jany kwam er gisteren juist een brief, hij is wel veel beter, maar je krijgt wel sterk den indruk dat hij al lang buiten de sfeer van zijn werk is. Hij maakt er zelf ook steeds bijna cynisch grapjes over. Hij heeft wel pech dat is zeker, en na alles wat hij heeft doorgemaakt, is 't geen wonder dat hij uit zijn werk is gekomen.
Het laatste bericht over hem dat jaar staat in de brief van R.N.
Roland Holst aan de Van Schendels, van 27 juli 1924.
Vertel de kinderen dat de hondjes honden ziekte hebben gehad, wij waren doodsbenauwd, maar nu zijn zij weer fit gelukkig en vangen met entrain konijnen. Van Jany hooren wij nooit iets, of is hij weer verliefd of hij ‘dropped us’ om welke rede zou ik niet weten, want wij zijn is 't waar of niet schattig.
|
|