Bzzlletin. Jaargang 10
(1981-1982)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Charles Vergeer en Hella S. Haasse
| |
[pagina 48]
| |
Diderot die markiezin de Merteuil ‘in twee drie brieven rondement haar vetje’ hadden gegeven. (In de brieven gewisseld met Ter Braak, die achter dit artikel schuilen, kan men een en ander nog wat bouder geformuleerd terugvinden). De affiniteit van Du Perron voor de markiezin was niet erg groot, tekenend is wellicht dat hij zelfs haar naam nooit op de juiste manier weet te spellen. Daarna werd bezwaar aangetekend tegen dat wat Peter Gay, in The party of Humanity, pp. 133 w., over burggraaf en markiezin beweert. Paul Hazard kwam er bij, en met hem een heel regiment Franse libertijnse - of erotiese schrijvers (sters) uit de achttiende eeuw. Tot ik bedacht dat dit alles wel een heel erg Hollands, gewichtig antwoord was op die zoveel Franser, en speelser brieven van mevrouw Haasse en markiezin de Merteuil. De prullenbak gaapte verveeld maar werd de mond gesnoerd.
Een gelukkig toeval redde mij uit de ontstane situatie: de verhuizing immers van Neeltje Voort. Het was wel een groot huis, voor zo'n mager meisje, waarin ze te wonen kwam, maar van onder tot boven vol met boeken. Nu is het natuurlijk bekend dat zij, middels haar oom Cornelis, geparenteerd is aan de familie C, maar ik heb al vaker gemerkt dat over haar betovergrootmoeder, Bregje Voort, minder geweten wordt door de, zich desondanks gecultiveerd noemende, Nederlanders. Van haar is niets gebleven dan een portretje, dat hierbij voor het eerst gepubliceerd wordt, en een klein stapeltje brieven. De waarde daarvan beoordele men zelf. Voor haar was het blijkbaar een kostbaar pand uit de tijd dat zij dienstmeid was bij de gevluchtte markiezin. De wijze waarop deze brieven uit de catastrophe die volgde gered zijn is mij onbekend: ik trof ze aan in de boekenkast van Neeltje, tussen bibelotjes, bonbondoosjes en wat strikjes en lintjes. Destijds, toen het voor de veiligheid van Valmont en de markiezin nog nodig was het te laten blijken alsof de ene dood en de ander door de pest getroffen was, konden ze natuurlijk nooit gepubliceerd worden. Die reden is thans vervallen.
Bij de uitgave van deze documenten moet ik nog aantekenen dat er een duidelijk verschil van hand valt te constateren. De eerste zes brieven verschillen zeer van het daarop volgende. Sommige geleerden, die ik ernaar vroeg, menen hier de hand van madame Lapinse de Lahaye in te herkennen. (Later bleek nog dat ze daarin goed gezien hadden). | |
1. Mme de Merteuil aan de Vicomte de ValmontDank voor je schrijven, Burggraaf, het heeft me niet in het minst verrast. Behalve je faam was je knecht Azolan je reeds vooruit gereisd en hoorde ik van hem je lot. Wil je nu van Brussel zelf komen en mij het slot vertellen? Zeer vereerd, waarde Burggraaf, maar ontvangen zal ik je niet. Tussen ons is het oorlog en parlementairen uitgesloten. Want wat is uw doel anders dan onder dekking van een witte vlag en gebeuzel over vrede stichten mij werkelijk onder een wit laken voor minder een stichtelijke handeling te krijgen? Is bij jou niet elk middel geoorloofd om, zoals je zegt, een vrouw eronder te krijgen? Ik bedank, lieve vriend, en schrijf je liever van een afstand dan afstand te doen van mijn vrouwelijke voorrechten. Hoe ik ontsnapt ben? Niets eenvoudiger dan dat voor wie enig vertrouwen heeft in de ware aard van dat merkwaardige monstertje dat mens heet. Je weet van die aardige scène in de Opera, die door zovelen, - ach hoe verkeerd is dat, - als Finale opgevat werd. Het heeft me werkelijk vermaakt, maar aan de grote ernst waarmee de optredende dames te kennen gaven dat ik naar hun mening totaal verloren was, kon ik wel opmaken, dat het geen kwaad kon als ik dit koddige amateurgezelschap eens wat te hulp schoot. Hun verlangen was simpel, hoe deerlijker mijn nederlaag hoe heerlijker zij het zouden vinden. Hun instemming was dus gemakkelijk te verkrijgen, want, moeten we in de kunsten ons nog matigen en naar regels omzien, in de werkelijkheid kan wat smakeloosheid geen kwaad. Vergeef mij dus, waarde Burggraaf, dat ik wat overdrijf, maar let op het publiek en merk hun luidruchtige bijval. En bedenk ook dat laken niet aangaat waar ik toch zelf de rol van slachtoffer op mij neem. Zo liet ik dus het praatje rondstrooien dat ik ziek was en merkte dat een ieder, die nog geen week geleden vol plichtplegingen en betuigingen hunner welgemeende gevoelens hun opwachting in mijn salon kwamen maken, zich thans zeer verheugden. Om mijn goede vrienden nog wat meer ter wille te zijn liet ik dus de koortsen nog wat hoger stijgen en twee dagen later liet ik mijn trouwe Victoire bossen stro aan de deurklinken bevestigen ten teken dat de pest mij getroffen had. Dat trof wel en hun verwensingen kwamen wonderwel overeen met mijne wensen. Geen groter vermaak dan leedvermaak, mijn beste Burggraaf, en terwijl ik iedereen met een enkel woord en een bosje stro tevreden gesteld had weken de spiedende ogen voor mijn quarantaine en gaven mij ongestoord gelegenheid mijn vlucht verder voor te bereiden. Ook de magistraat bleek mij zeer genegen en bood haar hulp. Het hof te Dijon, onder voorzitterschap van die vermaarde President de Tourvel, een figuur indrukwekkend door imposante krullenpruik vooral - hoewel onduidelijk is of dat ding dient om de nog grotere warboel die eronder steekt te verzinnebeelden of juist om de zinnebeeldige hoorntjes, die jij hem, beste vriend, zo sierlijk opgezet hebt te verbergen - dat hof dus, was zo onvriendelijk mij mijn proces te laten verliezen. Het arrest was zeer edel, redde enkele schuldeloze kinderen - ik meen onschuldige kinderen want schulden hebben ze al veel en zullen ze minder snel kwijtraken dan hun onschuld - van de bedeling, en bedeelde de, hoewel niet bijzonder armlastige, leden van het hof ook met enkele procenten. Dat was de President wel gegund, daar deze jonge weduwnaar in Parijs zo ingetogen in Dijon wat opgetogen was geworden over een aantal dames. De zeden dezer damer waren hem bijzonder aangenaam en in de ledige uren, die het hof hem liet, maakte hij hen het hof die hem toestonden bij hen zijn beursje te ledigen. Ook ik heb onderwijl niet stilgezeten en toen het hof te Dijon zo ferm begon uit te pakken besloot ik in Parijs mijn koffers in te gaan pakken om, wat de geachte President zal noemen, mijn de jure ontnomen bezittingen de facto het land mee uit te nemen. Kwestie was alleen om alles ongezien over de grens te brengen maar de ware aard van het mensdom hielp mij weer op de haar zo kenmerkende edelmoedige wijze. Het lot der dwazen is ons ter vermaak te dienen. Welaan, die dwazen hielden mij al te hinderlijk in het oog maar verlangden als altoos wel weer om voor het lapje gehouden te worden. Dus bond ik mijzelve een lapje voor het oog en liet de roddel verspreiden dat de pest mij een oog ontnomen had. Iedereen was hier tevreden over, mijn vrienden keken niet meer naar me om maar babbelden in hun salons over mij, en ik, mijn beste Burggraaf, ging er ondertussen ongezien en stillekens vandoor. Nog tijdens deze eenzame reis zorgde die gepruikte warbol te Dijon voor een beetje amusement door zwaaiend met zijn rechtersstaf heel vervaarlijk te dreigen, maar toen ik hem attent maakte op een curieus briefje - nog in mijn bezit - waarin hij mij een tijdje terug wat galanter dreigde zijn rechte staf boven zijn krullend haar te laten verheffen, verslapte zijn aandacht plots voor mij en was hij zo nalatig pas een arrestatiebevel uit te vaardigen, toen de grens reeds door mij gepasseerd was. En derhalve zend ik je nu mijn beste wensen voor je gezondheid, lieve vriend, uit dit allerellendigste dorp, den Haag, den 5-den Januarius 1783. | |
[pagina 49]
| |
2. Vicomte de Valmont aan mme de MerteuilHoe vervelend, lieve markiezin, pauvre aimable malade, te moeten toeven in zo'n land vol molens, meiden en melkvee. C'est le vide qui règne ici: de molens draaien en de meiden, enfin ik zal je wat opvrolijken met beter nieuws. In Parijs worden thans twee zaken druk besproken: de nieuw te benoemen aartsbisschop en uw charmante persoontje. Wat die hooggeplaatste prelaat aangaat, de bisschop van Autun en de kardinaal Rohan hadden in Rome reeds instemming verkregen voor hun plan de bisschop van Sens dit ambt te geven, maar de koning verzet zich ertegen en koestert de wonderlijke opinie, dat tenminste de aartsbisschop in de hoofdstad van zijn rijk iemand dient te zijn die nog in een God gelooft. Dit gemis compenseert notre saint archevêque echter met zijn vaste geloof in vele godinnen. Zo schijnheilig als deze devots van het hof, zo dwaas ook wat men daar allemaal over jou, lieve vriendin, weet te vertellen. Dans la nuit tous les chats sont gris, maar zo gauw ze tegen de lamp lopen blijkt het verschil, niet in de daden, vlei ik mij te denken, maar in de intelligentie waarmee ze bedreven werden. De mensheid, je weet het even zo goed als ik, markiezin, bestaat uit slimme schavuiten en eerlijke idioten, en alleen de eersten zijn de aandacht waard. Wat is er toch op tegen dat jij die aartshaan De Prévan, zo trots op het verschalken van zoveel kippetjes, eens over zijn stokje liet struikelen? Je overtroefde die al te veel snoefde! En wat klaagt de President van het hof te Dijon toch dat, terwijl hij zich inspande jou je bezit te ontnemen, jij je inspande mij zijn vrouw het hof te doen maken en, markiezin, altijd geheel tot jouw dienst bereid, te bezitten? Men wil bovendien dat je, schone vriendin, demonies en pervers zou zijn, enkel omdat je jouw lieftallig leerlingetje Cecile wat terwille was in haar wens de liefde wat meer te mogen doorgronden. Het meisje voerde je ten verderve en hare ridder maakte je ongelukkig, zegt men. Hoe onbillijk zó zijn leergeld te betalen. Want óf het meisje is werkelijk naïef en rein en haar Danceny ridder, maar wat klaagt men dan dat zij onschuldig nonneke in een klooster en hij vroom ridder te Malta werd? Óf, wil men het ander, wees dan zo eerlijk te bekennen dat haar onschuld wel gepaard ging met een grote mate van nieuwsgierigheid naar de keerzijde ervan en gans gene afkerigheid daarvan met overgave te genieten. En volgde zij niet het koninklijke voorbeeld van Louis le Bienaimé die steeds ouder steeds jongere meesteressen had? De koning was wel oud maar bezat nog de kracht van het goud. Zij, heel natuurlijk, hoewel prim en pril weet zelf wel wat ze wil. En dan ons riddertje - ce pauvre petit Danceny - wat beklaagt men hem mateloos. En inderdaad, voor de dames was hij, met zijn grote vermogen en geringe verstand, zeer begerenswaardig, ik geef het toe, hoewel ik denk dat die combinatie van kwaliteiten voor jou, markiezin, niet de reden was van je toegevendheid jegens hem. Ook meen ik dat zijn onschuldige liefde minder te beklagen is dan onze dames wel doen en zelf weet je maar al te goed hoe snel deze wakkere ridder zijn wapens in het steekspel der liefde van zijn maar even minder bereikbare geliefde Cecile naar jou richtte, beminde vriendin. Toch moet ik toegeven, dat deze povere amant werkelijk alleraardigst was in zijn woede. Nadat jij zo onbescheiden was geweest hem inzage te verlenen in mijn brieven aan jou en hem dus op de hoogte bracht van mijn liefde voor zijn geliefde was die brave jongen echt furieus en moest en zou hij mij in een duel het naar zijn mening mij ontbrekende deel van mijn opvoeding bijbrengen. Charmant, niet waar? Ik kon hem dat genoegen onmogelijk onthouden maar vreesde toch dat hij minder snel zou genezen van de wonden hem toegebracht door mijn floret dan van die der liefde opgelopen in uw bed. Wat wonderlijk zijn de mannen soms, markiezin, je had hem moeten zien, hoe hij snuivend en snoevend alle salons afliep: een ware woesteling. Maar glimlach maar niet om die brave ridder Blaaskaak van u: dat het vuur soms zo hoog oplaait is toch der vrouwen schuld, gij zijt de blaasbalg lieve vriendin. Hoe dat duel afliep? Wel, iedereen in Parijs schijnt het te weten, smadelijk en dodelijk voor ondergetekende. Men weet dat ik, bedroefd over uw verraad, vergat me goed te verdedigen en spreekt met veel genoegen over mijn met kogels doorzeefde lijk als gold het een gezellig bezoekje aan het abattoir. Maar daar als beest te hangen lokt mij heel wat minder aan dan in mijn vrije en vrijende leven wat verder de beest uit te hangen. Omdat ik nu veilig in Brussel ben aangekomen en omdat jij, beminnelijke vriendin, verregaand deel hebt in het gebeuren, zal ik jou dus ook maar een meer waarheidsgetrouw verslag van het hele voorval geven. Je moet dan weten dat des ochtends voor zessen het bos voorbij het tolhek te Meudon een bijzonder aangename plek is voor wat overpeinzingen en lectuur. Daarmee korte ik de tijd die voor het duel nog verstrijken moest. Maar het leek mij volgens de regels, die eisen dat bij een tweegevecht de uitgangsposities gelijk dienen te zijn, vereist ook onze jonge vriend wat lectuur te verschaffen. Omdat hij voor uw eer en uw beider liefde meende in het krijt te zullen treden scheen het mij wel zo gepast hem op dat stuk wat beter voor te lichten en liet hem dus in het begin van de nacht de afschriften bezorgen van jou lieve, ik mag zelfs zeggen liefdes-, brieven. Ik rekende op zijn nieuwsgierigheid en mocht verwachten dat door deze list lust last zou worden. Op het eerste gezicht was de ridder het hiermee eens want toen hij even na zessen verscheen verried zijn beteuterd gezicht dat jouw brieven hem zowel zijn nachrrust ontroofd hadden alswel de lust nog ooit een nacht met u, lieve markiezin, door te brengen. Treur dus samen met mij, gelijktijdig verloren wij deze edele ridder, zij het jij als amant en ik als vijand. Het speet mij wel dat daarmee de reden van ons samenzijn was komen te vervallen. Toch kan ik je nog, lieve vriendin, een alleraardigste episode vermelden want, stel je voor, de levensmoede ridder scheen enige troost niet onwelkom te zijn en met het vertrouwen dat slecht opgevoedde kinderen zo eigen is klopte hij bij mij aan om raad. Wij vonden elkaar al snel, immers een gemeenschappelijke liefde bindt nauwelijks maar gezamenlijke haat deste meer. Hoe voelden wij ons beiden door dezelfde vrouw deerlijk bedrogen. Ik mat het allemaal breed uit, nam de brieven erbij en had moeite mijn gelaat in de vereiste droevige plooi te houden toen de ridder, eerst niet van zins het slagveld te verlaten zonder dat één van ons beiden gevallen was mij plotseling om de hals viel en wij samen, arm in arm en hij nog snikkend, de arme jongen, het veld van eer verlieten. Dit resultaat is natuurlijk alleen te danken aan uw fraaie brieven en je zult het me toch wel niet euvel duiden dat ik de vrijheid nam ze de ridder mede te delen. Jijzelf gaf daarin het goede voorbeeld. Bovendien is het niet meer dan billijk dat nu de ridder en ik gelijkelijk hun portie van uw warm kloppend hart krijgen, ook de schriftelijke getuigenissen daarvan maar moeten delen. En, mochten deze redenen je nog niet overtuigen, luister dan naar wat iemand van je eigen sexe raadt: quand on a quelque chose, il faut la montrer. De opnieuw gesloten vriendschap kwam mij al snel te stade want in Parijs zelf werd de grond me wat te heet onder de voeten, en ik oordeelde het raadzamer een tijdlang te verdwijnen. Geen grondiger verdwijning dan onder de grond, dacht ik en zon dus op middelen mijn dood te bewerkstelligen. Het beste was natuurlijk alsnog gebruik te maken van de aanvankelijke voornemens van de ridder, en die brave jongen was mij al snel daarin geheel ter wille. Veel hoefde hij immers niet te doen, eigenlijk niet meer dan hij doorgaans doet: wat kletsen. Over medewerking had hij niet te klagen, al mijn kennissen ontvingen het bericht van mijn nederlaag in het duel met graagte. De ridder was blij dat hij na al die nederlagen althans deze overwinning kon melden; de vrienden waren blij dat recht vóór slecht ging en dikten het verslag van de ridder zó aan dat eer hij nog de straat uit was ik al het hoekje om heette | |
[pagina 50]
| |
te zijn. Met dat laatste was ik op mijn beurt erg blij, het stelde mij in staat in alle rust mijn zaken te regelen en enkele dagen later de stad te verlaten. Eergisteren kwam ik hier in Brussel aan en ontving uw brief hedenavond. Morgenochtend in alle vroegte vertrek ik naar Holland waar ik ook jou mijn opwachting zal maken. En ik zal je weten te vinden, lieve vriendin. Tot zo lang Votre scélérat, en Bruxelles, woensdagavond laat. | |
3. Mme de Merteuil aan de vicomte de ValmontBeste Burggraaf, ik beklaag je. Je bent een van die hommes à femmes en zozeer van haar vervuld dat je al je krachten eraan verspilt. Het soort, mijn beste, is even onuitstaanbaar als onweerstaanbaar en, helaas, onverbeterlijk. Ik evenwel lijdt niet aan ce grand malheur, ne pouvoir être seul en kan je zeer wel missen. Voor mij is liefde zinnelijkheid en is het onzin je daarbij tot één man te bepalen, integendeel, gretig en grillig wil ik genieten, naar willekeur, om je dan weer even snel te vergeten als jij snel was in je verovering. Vindt je dat harteloos bedenk dan dat het hart zelve een vat vol tegenstrijdigheden is. En is dat, volgens jullie mannen, niet juist het aantrekkelijke, dat grillige, eigenzinnige en wispelturige vrouwenhart dat mint zoals het haar zint? Juist al dat onzinnige, zinneloze, onrust, jalouzie, geharrewar voor niets is het aantrekkelijke van de liefde. Hoe vervelend is een goed en edel, onberispelijk en gelijkmatig karakter dat niet op zijn tijd dwaas, grillig of bruusk kan zijn. De liefde, brave burggraaf, is een plant, die in de zon verdroogt maar in de stormen bloeit. Het schijnt, dat de mannen gelukkig zijn door dwaasheid en dwaling, welaan, ik gun het ze. Behalve de onnozele primitieven die zich erdoor laten bedotten, zijn het enkel de verliefden, die zich laten betalen door de schelpen van Venus. Maar ik, beste vriend, laat me niet bedriegen en wil klinkende munt. Ik laat mijn liefdes niet tot woedende hartstochten worden maar temper ze tot divertisement pour mon coeur. Het vuur is om je aan te warmen en niet om brandwonden op te lopen. En dat soort wonden genezen heel wat sneller dan die door de liefde geslagen. Moi, je ne désirais de jouir, je voulais savoir. En omdat ik, gelijk gij, weet hoe het met de liefde gesteld is en de meest verwarde kronkelpaden van dit labyrinth ken, daarom, mijn vriend, zullen wij nooit meer echte liefde voor elkaar koesteren. Het spel is uit, als het met al te veel zekerheid beheerst wordt. Wij kunnen enkel nog, als de romeinse augures, als ze elkaar tegenkwamen, glimlachen om al die dwaasheden, waaraan de anderen geloof hechten en waarop onze macht berust. En onze onmacht. Men zegt dat ik een raisonneuse impitoyable ben en de onzekerheden van het hart wil inspinnen in het zekere net dat de spin verstand altijd weeft. Dat is onzin. Ik weet maar al te goed hoe één slag van dat hart die spinnedraden verscheuren kan. Ik tracht te begrijpen, en weet juist daardoor, dat het geluk niet ligt in het gerust bezit van de geliefde of de zekerheid van de liefde maar juist in de moeite en zorg, die je je geven moet, in de tegenstand, die te overwinnen is. Niets is dodelijker voor de liefde dan een direkte, volledige overgave. Een spel met een verzwaarde dobbelsteen, die altijd zessen gooit is geen spel, en een vrouw die direkt de overwinning schenkt geen minnares. Ziedaar, burggraaf, redenen waarom ik de vanzelfsprekendheid en zelfverzekerheid waarmee je mij en mijn liefde meent te moeten opeisen verafschuw. Je was een verleidelijk man en ik beminde je; je werd een verleider en van die walg ik. Lieve vriend, als je toch komt, mijn zwitsers zullen je ontvangen. 's Gravenhage, 11 januari 1783. | |
4. Vicomte de Valmont aan mme de MerteuilMaar markiezin, ik ken je niet terug, wat ben jij aan het moraliseren geslagen. Je opmerkingen over de liefde, die er deste aantrekkelijker op wordt naarmate de haar in de weg gelegde hindernissen groter zijn, tesamen met die over jouw zwitsers, heb ik maar als een aanmoediging opgevat, zodat ik met verdubbelde haast naar je onderweg ben. Maar tot mijn grote woede zit ik nu al een dag en een nacht vast in een Hollands stadje, volkomen onuitspreekbaar van naam, rondom omringd door weidse watervlaktes, terwijl wat er aan land nog rest dreigt weggespoeld te worden door onstelpbare regenhosen. De schipper weigert ons over te zetten en is noch voor rede noch voor geld vatbaar. Ze brabbelen hier een taaltje waar geen woord frans bij is en spoelen het laatste restje van hun pover verstand weg met een vocht dat, naar ze zeggen, gemaakt wordt in skiedamme. Gelukkig was er hier in de herberg een dame, die ook door dit weer verhindert werd verder te reizen - ze is hollandse en op weg naar Frankrijk-die uit dat geklets wijs kon en als tolk wilde optreden. Het is ene mevrouw Lapinse de Lahaye, spreekt koeterwaals en gewoon waals, is erg intelligent en heeft - wat anders moet je met wat verstand in zo'n land doen - veel gelezen. Ik raakte al snel met haar wat in gesprek en kan niet nalaten, lieve vriendin, jouw daar verslag van te geven, want een wonderlijk schepsel is het wel! Haar opvattingen over de liefde zijn even onbeholpen als grappig en zijn van de soort zoals men ze bij ons wel van winkelmeisjes of kamerknechten hoort. In Parijs hoef je je aandacht nooit aan dat soort platte klets te verspillen en amuseert het me enkel op de planken zoals in de nieuwste stukken van de heer Beaumarchais, maar hier in dit land is men door en door burgerlijk en heeft het volk, dat bij ons enkel het geld bezit wezenlijk meer invloed. Fi donc, markiezin, hoe stuitend! Een enkele blik om je heen leert dat zowel het vee als de mensen hier vetter dan bij ons zijn. Welvarend noemt men het, maar mooi kan ik het niet vinden. En wat antwoordt mij dan dat wonderlijke mens, madame Lapinse?: ‘schoonheid zit niet zozeer in het uiterlijk alswel in de genegenheid die men koestert.’ Fraaie opvatting moet ik zeggen, en uitermate geschikt voor die kooplieden hier om je de minste kwaliteit aan te smeren. Genegenheid, gevoel, echt en warm zegt ze er steeds bij, dat is wat ik steeds te horen krijg. Geen wonder, het goeie mens leest moderne o zo gevoelige boekjes van over de Rijn, iets sentimenteels over ene Werther van iemand, die nog wel minister is. Smaak voor muziek schijnt ze ook al weinig te bezitten; Christophe en Emanuel Bach, twee broers die een merkwaardig mengsel van zoetelijkheid en zenuwachtigheid voor muziek pogen uit te geven. Mij lijkt het een tot mislukken gedoemde ultramoderniteit. Dat alles heeft haar hoofd op hol gebracht, zodat ze ook in zaken van liefde - juist in zaken van liefde zegt ze, - afkeer heeft van verstandelijkheid en een overdreven waarde hecht aan het gevoel. Het is werkelijk verbazend hoe deze dame, toch lang geen dom schepsel en ook verder geheel gezond, zulke dwaze opvattingen er op na houdt. Ik trachtte haar duidelijk te maken dat elke liefde, hoe zeer ook gehuld in idealistiese en allerdwaaste toneelspelersmoraal, uiteindelijk, ontdaan van die franje, berust op gewone zinnelijkheid, en dat de aantrekkelijkste vorm van liefde voor mij die is welke het minste gehinderd wordt door allerlei dwaze en overdreven gevoelens. Het is trouwens een bekend vooroordeel van domme mensen om verstand tegenover gevoel te zetten en niet te willen inzien hoezeer wat meer verstand ook de gevoeligheid, - geveinsd of ongeveinsd, een verschil dat moeilijk te maken is want wij houden eerder onszelf dan anderen voor de gek - vergroot. Het brave mens was ontzet en schold dit voor puur cynisme, egoïsme, lage berekendheid, | |
[pagina 51]
| |
perversiteit en wat niet al in zo'n hollands juffertjeshoofd op kan komen om haar onbegrip voor een wat hogere vorm van liefde uitdrukking te verlenen. Ik kreeg plezier in het gesprek en vertelde haar een paar overwegingen, je zult het mij toestaan lieve markiezin, uit onze correspondentie. Het is werkelijk grappig te merken hoe het gewone volkje daar met zijn oordeel over klaarstaat. Direkt meende ze te weten - want vrouwen begrijpen vrouwen o zo goed denkt ze - waarom jij, markiezin, je liefde aan mij onttrok. Dat kwam, verklaarde ze en ik had moeite niet in lachen uit te proesten, omdat jij begrepen had dat ik, raadt je het vriendin?, werkelijk liefde voor de vrouw van de President had opgevat! Alsof ik niet duizend keer, in niet mis te verstane bewoordingen, de draak met haar benepenheid gestoken had! Maar voor zo'n hollandse koopmansdochter is alles duidelijk: men verlaat de ene vrouw terwille van de ander, zoals men kaas voor duiten ruilt. Geamuseerd keek ik haar aan. ‘Als dat zo is, mevrouw’, zei ik haar, ‘wil ik u wel waarschuwen te letten op uw deugdzaamheid, want uwe opvattingen tonen treffelijk gelijkenis met die van de vrouw die, volgens u, mij liet ontvlammen.’ Ze kleurde hevig wat haar aardig stond. Zoals je zelf om je heen ziet, markiezin, gebruiken de hollandse dames bespottelijk weinig opschik en in plaats van heur schoonheid kunstig en smaakvol verder te verhogen menen ze met wat dwaas gepraat over ‘natuurlijke teint’ te mogen volstaan. ‘Mijnheer, u vleit mij, maar ik zal zorgen daar geen slachtoffer van te worden.’ ‘Slachtoffer’ zei ze, want voor onze liason dangereuse kan ze geen andere aanduiding vinden dan ‘schandelijke intriges’ en ook u beminde verschijning, aantrekkelijke vriendin, is in haar ogen wel fascinerend, en ze bewonderd de suggestie die u macht over anderen geeft, maar ze vindt je toch door en door onsympathiek. Bespottelijk, zo'n houding, niet waar? maar vooral: oneerlijk. Want je hoeft maar even een glinstering in die heldere grijze ogen van gezegde mevrouw Lapinse op te merken, om te begrijpen dat heel die afkeer van deze hollandse dezelfde is als de huiver die een frans freuletje voelt bij een onverwachte ontmoeting met een stoere stalknecht. Men veroordeelt jouw gedrag, lieve vriendin, en deste feller naarmate men zelf meer begeerte ertoe bij zichzelf bespeurt. Men spijkert een kist niet driedubbel dicht dan slechts als men reeds de dieven verwacht. En is het ook niet zo met jou gesteld, lieve vriendin, met je drie zwitsers voor de deur? Tijdens ons gesprek en het schrijven van deze brief is buiten het weer wat opgeklaart, verwacht dus snel jouw dief. Geertruidenberg, 17 januari 1783 | |
5. Mme de Merteuil aan de Vicomte de ValmontBurggraaf, je lijkt op de italiaanse taart, die men mille foglie noemt, wel honderd deegblaadjes het houdt maar niet op. En ook jij kent, in je mannelijke zelfverzekerdheid, geen grenzen en houdt alles voor mogelijk en meent steeds maar weer verder en door te kunnen gaan. Maar ik ben ad nauseam vervuld van je en wil je niet meer; en al zou ik wel willen, het kan niet meer, alles is verder onmogelijk tussen ons. Besef dat toch en verdwijn. Of mijn Zwitsers je al of niet zullen doden, het is mij onverschillig want voor mij ben je al lang dood. Ik schreef je een paar dagen terug van je te walgen, en ik meende dat. Maar jij wist zelfs daarvan in je antwoord nog een uitnodiging, een lokroep te maken. Dat gedraai, vogelaar, en gefluit walgt mij want ik weet maar al te goed dat al die zoetgevooisdheid beëindigd wordt door het net, het bed. Voor jou is enkel het doel van belang en in het verzinnen van de middelen daartoe ben je even onuitputtelijk als weinig kieskeurig. Mij echter zul je, mocht je alsnog in 's Gravenhage komen, en het staat te vrezen van wel, niet meer aantreffen. Ik ben verhuisd en, voor jou althans, onvindbaar. Ook schrijven zal ik je niet meer, maar een laatste verklaring zul je nog ontvangen en wel via mijn hollands kamermeisje; Bregje Voort heet ze. Jaren terug ontmoette ik haar op een concert pour le clavecin. Ze was in het gezelschap van een wat oudere dame, heel aardig en pienter maar dochter van een schrijver schijnt het - van hollandse boeken natuurlijk, ik heb er dus geen woord van gelezen - en die stelde haar aan mij voor. In Holland gaat dat door binnensmonds wat te mompelen en daarna weer haastig en vol aandacht in de koffie te gaan roeren. Maar haar stem was helder en aantrekkelijk en dus heette ik haar Lucia. Ze was geen groot zangeres maar lief en goedhartig. Haar tengere, montere en opgewekte verschijning zal ik jou, burggraaf, maar niet verder beschrijven. Ik vrees je aandacht nu al te veel te hebben opgewekt. Ze hielp mij zeer veel tegen allerlei me hier belagend geboefte, dat met onbegrijpelijke rekeningen en verdachte zaakjes aankwam. In dit afschuwelijke land spreekt niemand een beschaafde taal en kunnen ze alleen de eindcijfers van hun bedriegerijen in alle talen zeggen. Bregje echter, hoewel dochter van een arme knecht in een chocoladefabriek, spreekt vloeiend frans en italiaans en stond dat tuig ferm te woord. Hetzelfde zal ik jou doen in mijn ultieme verklaring. Vaarwel. (Van een onbekend adres geschreven) 18 januari | |
6. Vicomte de Valmont aan mme de MerteuilLieve vriendin, omdat ik op reis was heb ik een brief van jouw hand nog niet ontvangen, en dat is wellicht maar beter ook want hoe dichter ik bij je kom deste afstandelijker je brieven. Ik ben thans in een mooi hollands stadje, Delft, en op twee uren van 's Hage, van jou, af. De paarden worden verwisseld en terwijl die hollandse kooplui in de herberg zitten te schransen, en ik even verlost ben van dat lage gezelschap, schrijf ik jou. Ik kom niet alleen maar ben in gezelschap van madame Lapinse. Dat wonderlijke mens heeft zich in haar hoofd gezet dat ze nodig eens met jou moet spreken. Het verstand van de meeste hollandse dames komt doorgaans niet boven het aanrecht uit, maar het hare, verlustig je er maar in markiezin, zetelt hoog op de boekenkast. Ze is beslist een speling der nauur en heeft vergeten, dat ze dubbel zoveel oren als tongen heeft, zodat ze niet alleen voortdurend de wonderlijkste meningen uitkraamt maar bovendien op al haar vragen, verwijten en verwensingen zelf nog antwoord geeft ook. Ongelovelijk wat je daarbij allemaal in de schoenen geschoven krijgt, lieve vriendin, en passend is het niet tenzij je, wat God verhoede, je elegante parijse schoentjes verwisselen zou met die afschuwelijke houten klompen van dat lompe volkje hier. Ik heb haar wat laten lezen in onze briefwisseling, enkel en alleen om mezelf het genoegen te veroorloven tussen haar gezonde wangetjes een bleek neusje te zien. Wat schrik daar zoal voor een eenvoudige provinciaalse al niet in schuilt! Leugens, bedrog en zwendel ontdekt ze in onze brieven, en dat nog wel - en wat is er hogers in haar ogen? - in liefdesbrieven! Alsof er ooit minnebrieven geschreven zijn zonder meineden. Niemand toont zijn ware aard, iedereen speelt vals, meent de goeierd. ‘Maar zonder maskers zouden de mensen elkaar niet herkennen, Madame’, antwoord ik haar beleefd. Ze is ontzet: ‘Liefde kan je toch niet veinzen’ meent ze. Ik schiet in de lach, ‘Maar Madame, een vrouw die verliefd is durft het niet te bekennen en een man die het niet is zal het deste stelliger verzekeren van wel. Het is een spel, madame, waarbij enkel de schijn telt.’ ‘Dat zijn beginselen der diplomatie, niet van de liefde’ krijg ik te horen. ‘Diplomaten en minnaars zijn gelijk, mevrouw, | |
[pagina 52]
| |
beiden verzwijgen bij hun onderhandelingen de hoofdzaak.’ ‘Wat bedoelt u, mijnheer?’ ‘Les plaisirs du lit, madame.’ Een kreet ontsnapte het nufje. ‘Maar er is verschil, burggraaf, het eene is verstandszaak en het ander, ze sloeg de ogen op, van het gevoel.’ ‘Mais oui madame, sans déraisonnement, point de tendresse; et c'est, je crois, par cette raison, que les femmes nous sont si supérieures dans les lettres d'amour.’ Een belediging zag ze hier niet in, integendeel een compliment dat uitgebaat moest. Ze vatte dus goede moed en begon te beweren dat er niets dommers was dan een verstandshuwelijk. Merkwaardige opvatting! Van alle verhoudingen heeft die, bekokstoofd door op geld beluste familie en ingezegend door een listige notaris en een sukkel van een abbé wel het minst met liefde te maken; en mocht je toch zo dwaas zijn op je eigen echtgenoot nog verliefd te worden bovendien dan geldt te meer, dat je de kwade gevolgen daarvan met verstand de baas moet blijven. De liefde is van nature te ongedurig dan dat men haar kan ringeloren met een trouwring, veeleer moet men haar, in plaats van voze beloften van eeuwige trouw waar die hollandse burgerdames zo naar haken, voldoende de tijd laten, datgene wat ze al te haastig en vurig beloofde, weer te vergeten. Aan de uitdrukking die het gezicht van madame ondertussen had aangenomen kon ik wel opmaken dat zij een grote afschuw voor mij begon op te vatten. ‘Mijn God, hoe slecht bent U!’ kreet ze verschrikt. Er volgde een opgewonden boutade die althans dat voordeel had dat ze aan duidelijkheid niets te wensen over liet: ‘infernale trots, voor niets terugdeinzende eigenliefde, ijdelheid, innerlijke hardheid, geraffineerde begeerten en nog verfijnder wreedheid’ kortom alles, zij het wellicht wat anders verwoord, dat mij in jou, lieve markiezin, zo aantrekt en het volslagen gebrek waarvan madame la Présidente de Tourvel zo oninteressant maakt. Het was de stem van de zwakheid die sprak, de vrouw die zich altijd de dupe, het slachtoffer voelt en zichzelf niet hoger inschat dan als prooi, dat soort vrouwen echter (hier breekt deze brief af. Op de achterzijde staat nog, maar in groter, bruter handschrift): Markiezin, ik ontvang juist je schrijven. Verwacht me binnen een uur. La passion ne peut être belle sans excès. | |
Proeve van antwoordWàt ik ook verwacht had in dit landelijke oord in Frankrijk, waarheen ik enige tijd geleden verhuisd ben, niet dat ik ooit een levensteken zou krijgen als dat wat ik zojuist ontving, van een ‘ander ik’ uit een als roman vermomde handeling die ik (inwoonster van Den Haag toen nog) in 1975 geschreven heb. Een via een litteraire tekst afgestoten zelfprojectie behoort niet onuitgenodigd terug te komen in het bewustzijn van een auteur. Maar hier is sprake van een noodkreet. Arm papieren ‘ik’ van vroeger, omdat ik je destijds al liet optreden in een letterlijk onmogelijke verhouding, en je zodoende heb laten worden wat je nu schijnt te zijn, vraag je me om hulp in een nieuwe merkwaardige en bepaald niet minder gevaarlijke situatie. Je zet me voor het blok. Ik heb meer dan eens zwart op wit verklaard dat jij een geleidelijk tot personage vervormd ‘zelf’ was, niet identiek aan mij, zoals ik reil en zeil in mijn ‘gewone’ mensenleven, maar evenmin een echte romanfiguur in een eigen romanwereld. Bovendien heb ik je als het ware met één been in het heden en met het andere in de achttiende eeuw geplaatst, en je de functie gegeven van klankbord voor een personage dat ik van een schrijver van tweehonderd jaar geleden overgenomen had, gestolen, zo men wil - een lot dat jou nu treft, want jij bent intussen op jouw beurt geannexeerd door iemand die zich aan dezelfde litteraire diefstal schuldig maakt als ik destijds. Ik mag mij niet beklagen; maar wèl heb ik oprecht met jou te doen. Als bijlage bij je smeekbede kreeg ik een pakje brieven, op grond waarvan ik mij een voorstelling moet maken van de omstandigheden waarin je nu verkeert. Helaas, die informatie is onvolledig. Wat had jij in vredesnaam in Geertruidenberg te zoeken, om nog maar te zwijgen van je voornemen om (in 1783!) naar Frankrijk te gaan. Ik vind het - gezien de beschouwelijke aard waarmee ik je destijds heb uitgerust - tamelijk onvoorzichtig van je te gaan fungeren als tolk en reisgezelschap voor een heer, die zich uitgeeft voor de vicomte de Valmont. Ik zeg uitgeeft, want hij is het niet, ondanks zijn vernuftige argumenten om het tegendeel geloofwaardig te maken. Evenmin lijkt zijn correspondente, zich noemende marquise de Merteuil, mij dezelfde als de dame die in mijn geschrift een landhuis aan de Daal en Bergse laan bij Den Haag bewoonde. Ik word uitgenodigd te geloven dat zowel de ziekte en mismaaktheid van háár, als de dood in een duel van hèm, gefingeerd waren, en ook, dat die twee op een gegeven ogenblik weer naar elkaar toegedreven worden om oudergewoonte hun spel (‘sex’ als een vorm van oorlogvoeren) voort te zetten. Ik ontken niet dat de toon van die brieven die ik ter inzage kreeg (de onder scherts verborgen insolentie, de als galanterie vermomde dreigementen, het ‘ons kent ons, maar wees op je hoede’), op sommige momenten bedriegelijk echt is. De voornaamste reden waarom ik denk dat je te maken hebt met een pseudo-Valmont is deze: blijkens zijn woorden en optreden is hij meer een ‘Lebemann’ van beperkt formaat, dan een Don Juan. Hij speelt ‘de Valmont’. Bij de Valmont van Choderlos de Laclos is er tussen de regels door nog zoveel meer te lezen. Die is cynisch, arrogant, vlegelachtig onder een vernis van charme en werelds gemak, en desondanks een gentleman; hij verovert vrouwen bijwijze van amusement en sport, en - in toenemende mate - om zich tegenover de markiezin de Merteuil te handhaven, maar bij de ‘Présidente’, madame de Tourvel, is het hem in wezen toch te doen om een overwinning van een heel ander kaliber, zoals hij trouwens ook zelf in niet mis te verstane bewoordingen te kennen geeft. In háár wil hij een manier-van-zijn onderwerpen, vernietigen, die (als hij echt is) de grootst denkbare, ja de enige bedreiging vormt voor hem en voor wat hij vertegenwoordigt. Ondanks kritiek en spot neemt hij haar steeds meer au sérieux. Zij is, in zijn eigen woorden ‘een verbazingwekkende vrouw, een fijngevoelige, zeldzame vrouw, zoals er geen tweede bestaat’, en: ‘Het is mij niet voldoende haar lichaam te bezitten, ik wil haar totale overgave’, dat wil zeggen, hij zal haar pas als een conquête beschouwen wanneer haar karaktervastheid, oprechtheid en onbevangenheid het hebben afgelegd tegen de kracht van haar hartstocht. De zich Valmont noemende heer die jij, mijn ex-‘ander ik’, in Geertruidenberg ontmoet hebt, beweert dat hij de ‘Présidente’ au fond een oninteressante vrouw vond, met wier ‘benepenheid’ hij naar eigen zeggen duizend keer de draak gestoken heeft. De Valmont, die jij en ik door Choderlos de Laclos beschreven hebben gezien, zou zich om een benepen, sentimentele, in conventies gevangen ‘trut’ niet zo druk gemaakt hebben; na een dergelijke verovering had hij nooit bekend (zelfs niet om madame de Merteuil te tergen), dat hier, voor het eerst, voor hem het genot langer duurde dan de bevrediging van begeerte, en dat hij zelf geloofde wat hij zei toen hij van liefde sprak. En het is wel degelijk die bekentenis die zijn ondergang wordt, omdat die bij de markiezin de niet meer te stuiten (want uit diepste irrationele verdrongen gevoelens voortkomende) reactie op gang brengt. Alleen door perfidie kan zij zich nog (en dan uiteindelijk slechts ten dele) handhaven. In feite betekent haar ‘wraak’ een nederlaag. De dame met het geschonden gezicht die ik eens in mijn verbeelding gehuisvest zag in de bosjes van Pex pretendeerde in haar anonimiteit (mogelijke) verdere vorm te belichamen van madame de Merteuil na de nederlaag. Evenmin als Valmont ooit zou kunnen loochenen dat hij intens betrokken was bij de vero- | |
[pagina 53]
| |
vering van de ‘Présidente’, kan de markiezin zich gedragen alsof zij de betekenis van dat gebeuren voor haar niet heeft onderkend. Een herrezen Valmont, een genezen Merteuil, kunnen ‘post-Tourvel’ nooit meer dezelfde zijn als daarvóór. Nu, de correspondenten in die mij op zo wonderlijke wijze bezorgde briefwisseling, doen alsof er niets is gebeurd. Zij hebben een dimensie te weinig! Ik vrees, dat jij in verkeerde handen gevallen bent; dat een avonturier uit Brussel (welbespraakt, geroutineerd, en op de hoogte, dat wél) en een handlangster (die óók van wanten weet) jou trachten te betrekken in een intrige waarvan ik, op basis van die paar velletjes beschreven papier, de bedoeling niet kan doorgronden. Maar ben jij eigenlijk wel dezelfde als mijn vroegere woordvoerdster? Eerlijk gezegd herken ik je niet uit de beschrijving die deze Burggraaf van je geeft: een provinciaals nufje (of denkt hij misschien dat ‘nuf’ een gangbare betiteling is voor een vrouw die in Den Haag woont of gewoond heeft?), intelligent en belezen maar desondanks met populair-romantische voorkeuren, een neiging tot hevig blozen en verschrikte kreetjes; en één en al morele verontwaardiging. Je maakt een zo meisjesachtige indruk (via de mededelingen van bovengenoemde heer dan altijd) dat ik mijn hart vasthoud voor de eventuele gevolgen van dat reisje naar Delft dat je in zijn gezelschap hebt ondernomen; je laat je toch, hoop ik, niet inpalmen door de vleiende interpretatie van je uiterlijke verschijning, die hij je (listig - berekend) heeft laten lezen? Vergeet niet dat je het alter ego was van een (destijds) vijfenvijftigjarige! Aanvankelijk was ik - na het ontvangen van je kreet om hulp - geneigd ieder relatie met jou af te wijzen. Ik verdacht je zelfs een ogenblik van medeplichtigheid; ik hield je even voor een lid van een klein, select groepje oplichters, wier bedoelingen ik, als gezegd, niet peilen kan. Maar omdat je begeleider je madame Lapinse noemt, moet ik wel aannemen dat jij aan hem bent voorgesteld met - bij gebrek aan beter - de naam die ik draag, en waarop jij als voormalig ‘ander ik’ enig recht kan doen gelden. Besef je niet dat die mijnheer alleen al bij zijn poging je naam te verfransen door de mand valt? Zou een met de geneugten van de jacht en de smaak van wildbraad vertrouwde aristocraat als de vicomte de Valmont het verschil niet kennen tussen konijnen en hazen? Ik ben bang dat hij jou voor een tam konijn houdt, bijwijze van spreken met één hand te vangen. Uit alles blijkt, dat hij ondanks zijn galante conversatie iets tegen je heeft; en ook dat die grief te maken heeft met je opvattingen inzake de liefde, die hij preuts, onbeholpen, ‘burgerlijk’ en sentimenteel vindt; hij verdenkt je zelfs van heilige angst voor ‘les plaisirs du lit’. Je moet dus, dunkt me, wel iets gezegd of gedaan hebben dat tot dergelijke misverstanden aanleiding geeft. Maar waar en wanneer? Ik meende je beter te kennen. Gezien 's mans mentailiteit had in elk geval de wetenschap dat hij je verslijt voor opvallend naief, maar ondertussen vol heimelijke verlangens, je zeer waakzaam moeten maken. Kennelijk ben je in de jaren sinds ik afscheid van je nam je zelfkennis kwijtgeraakt, zodat je onder druk van buitenaf een ander aan het worden bent. Je had er beter aan gedaan binnen de context te blijven waarin ik je geplaatst hebt. Dáár hoor je thuis, als de projectie van een vrouw in haar ‘uur der waarheid’, geconfronteerd met harde feiten betreffende leven en liefde. Jouw wandelingen in de Bosjes van Pex verslonden veel energie, die anders - wie weet - een jaloezie à la Merteuil, een wanhoop à la Tourvel had gevoed. Je bent de schim van een overwonnen probleem. Ik heb je afgelegd als een kledingstuk waar ik uit gegroeid ben. Was ik al vijftig jaar of langer dood, dan zou jij nu vogelvrij zijn, letterlijk onbeschermd. Maar ik leef nog, en daarom vind ik dat ik mij je lot moet aantrekken. Ondanks mijn bereidwilligheid, ja, zelfs uitgesproken neiging, tot speurwerk, blijf ik bij gebrek aan voldoende aanwijzingen in het duister tasten omtrent wat zich ergens in Delft heeft afgespeeld nadat de zich Valmont noemende persoon een laatste brief aan zijn correspondente afbrak, midden in een boutade over ‘de vrouw die zich altijd de dupe, het slachtoffer voelt’. Wat te denken van die regels op de achterkant van het papier, later toegevoegd, kennelijk in haast en in een gemoedsgesteldheid die hem zijn voordien zo bestudeerd-elegante, intelligente-kleine handschrift deed vergeten? Hoe kon de man, die zich de houding van de ervaren roué heeft aangemeten veranderen in een bruut (want dat verraden de vorm en grootte van zijn letters)? Ik moet denken aan de metamorfose van Dr. Jekyll in Mr. Hyde. De ene associatie leidt tot de andere. Om eens en voor altijd een einde te maken aan je moeilijkheden, zal ik mijn toevlucht moeten nemen tot het middel waarvan ik me bediende toen ik je liet ontstaan: de fantasie. Ik maak mij eenvoudig meester van de situatie. Adieu, ander ik! ‘Terwijl de “Burggraaf” (met een trek van geamuseerde verachting om de mond) even pauseerde na de woorden “... en zichzelf niet hoger inschat dan als prooi, dat soort vrouwen echter...” kwam madame Lapinse binnen. Zij deelde hem mee dat zij van plan was te vertrekken; zij had zich bezonnen op haar achtergrond, haar bestaansreden, en geen lust in verdere avonturen en ondoorzichtige, haar min of meer opgedrongen verhoudingen. Om haar dit zelfvertrouwen, dat hij voor bluf hield, te doen verliezen, liet hij haar lezen wat hij zojuist geschreven had, en beschuldigde haar van een laffe poging tot vlucht. Er ontspon zich een discussie, waarbij zij ontkende zich ooit slachtoffer te voelen (immers: “Man-mens, mijn vriend”!) en er nog eens de nadruk op legde, dat haar tegenzin om met hem de reis naar zijn vriendin/vijandin de Merteuil te vervolgen eenvoudig een kwestie van smaak was, en anders niet. Die weigering het zo vernuftig bedachte spel méé te spelen, haar (onverwachte) keuze van een aesthetisch inplaats van een moralistisch argument, en bovenal haar onvergefelijke faux pas hem tot een vriend, dat wil zeggen tot een in wezen háár goedgezind personage te willen bevorderen, deden de (naar ik vrees in maar dan een opzicht gestoorde) briefschrijver in razernij ontbranden. Hij stelde ter plekke metterdaad het hinderlijke mens, met wie hij toch al niet goed raad wist, in de gelegenheid het gevoel van slachtoffer te zijn in de meest directe vorm te ervaren. “Dus toch! Een uit de Bastille ontsnapte misdadiger.”Ga naar eindnoot* waren de laatste woorden van madame Lapinse, vóór zij de geest gaf. Uit een van haar mouwen viel een door haar geschreven, maar nog niet verzonden, billet: een verzoek om goede raad en hulp aan wie haar eenmaal die geest had geschonken.’ Na op deze radikale wijze van een bijzondere vorm van auteursrecht gebruik te hebben gemaakt, zend ik de brieven die ik mèt die smeekbede ontving (een en ander in een later stadium aan mij gestuurd, maar niet door de als slachtoffer van een niet nader aangeduid ‘nootlottig ongeval’ in Delft of daaromtrent ter aarde bestelde madame Lapinse) voor de goede orde terug naar de op mystificatie beluste speelse geest die Valmont nieuw leven wil inblazen en de verblijfplaats van madame de Merteuil ontdekt meent te hebben. Tuk op verhalen als ik ben, verzoek ik hem tevens de verdere lotgevallen van de ‘Burggraaf’, de ‘markiezin’ en Bregje Voort (drie gevaarlijke verhoudingen? een mariage à trois?) eventueel met behulp van de drie Zwitsers (vechtpartijen? gezagsconflicten? orgiën?) tot een sluitend patroon aanéén te breien.Ga naar eindnoot**
Ondanks verdere naspeuringen is het ons niet gelukt meer over het lot van de betreffenden te vinden dan slechts het reeds bekende Berigt. Derhalve drukken wij dat nogmaals af. Het is, zoals men weten zal, uit De Nuwe Delftsche Courant en de precíese datum ervan is helaas onbekend. ‘Is heden aangetroffen en de geârresteerd ene fransche Heer, sich noemende of voorgevende te sijn Borchgrave van V .. Was int vuile kroegjen in de Smaksteeg en had dootgestoken ene joffrouw, een Haags vrouwmens so men segt. Gesegd Heer is voorgeleyd geworden Mijne Heeren van den Gerechte om strengelijk geëxamineert te worden en, naar wij hopen en | |
[pagina 54]
| |
verwachten, sal dees deugniet hartelijk getrakteert en door Mijn Heer de Geweldige, die al van Utrecht afgekomen is, op het wterste gekorrigeerd worden. So verneme we nog van den postmeester komende van Voorschoten dat daar een fel peerd een rijtuigjen kanteelen deed en ene franzoose dame daaruit gesmakt wierd, is gruwelijk gesmoort en versope inde stinksloot. Voorts is alderhand snoeperie en slickerdemick te krijge inde winckel van Joffr. Voort.’
[N.B. Proeve van antwoord, door H.S.H. Inleiding, de zes brieven en Berigt, door Ch.V.J |
|